Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Schoolmeisjes door Jutéra.

‘Hoe laat is 't?’ vroeg Mies, toen zij en de vriendinnen voor school stilhielden.

‘Zeker al laat,’ zei Lous onverschillig, terwijl Else doodbedaard haar horloge te voorschijn haalde.

‘Verbeeld je, 't is pas tien minuten over half, wat akelig vroeg.’

‘Dan gaan we nog niet naar binnen,’ besliste Lous, terwijl alle drie slenterend opliepen; leuke, nog kinderlijke figuurtjes met den golvenden haardos op den rug. - ‘Zeg, de klok is weg, hebben jullie vanmorgen wel gezien?’

‘Doortje laat er zeker een glas op maken, die merkt ook alles.’

‘Nou, verleden in die lamme aardrijkskundeles had ik den wijzer ook wel een kwartier vooruitgezet. Wonder dat de krent niet snapte, hoe die klok zoo vóór kwam.’

‘'t Is een uil, ‘oordeelde Else. ‘Wat een leelijk ding staat er nu, he?’

‘Een gewone meidenwekker’, minachtte Lous; ‘stel je voor, dat ie afliep!’

‘Wil ik 'm eens opwinden?’ stelde Mies voor, maar de kreten van ja, ja verschrikten haar wel een beetje.

‘Neen, ik durf toch niet goed’, aarzelde zij, maar Lous draaide zich snel om. ‘Ik ga naar binnen, misschien is de krent er nog niet.’

Maar het kleine donkere jufje was er wèl en keek zeer verwonderd over het ongewone feit, dat Lous, Mies en Else vandaag de allereersten waren. Meestal toch holden zij op 't laatste nippertje de klasse binnen.

‘Zoo meisjes, gaan jullie eindelijk je leven eens beteren, dat doet mij genoegen.....’ maar daar juist nog andere leerlingen binnenkwamen, ditmaal een paar ‘zoeten,’ werd het gesprek gestaakt nog vóór het goed en wel begonnen was. Het drietal had er trouwens niet bepaald véél notitie van genomen. Ze waren bij elkaar in de achterste bank gekropen, oogenschijnlijk om den lessenaar van Mies op te ruimen. Een slordige stapel schriften kwam op den schoorsteenmantel te liggen, naast het bewuste klokje, ook een griffelkoker, waarvan het deksel schilderachtig los hing.

‘Gunst Mies, wat een rommel!’ zei Lous vrij luid, en de gefluisterde vraag van Mies: ‘voor wanneer zal ik het doen’, sloeg zonderling op dien deugdzamen uitroep. Haar ‘durf’ had deze al lang teruggevonden.

‘Laatste uur, natuurlijk! 't Eerste hebben we Doortje.’

‘O lieve hemel, ja! Ik moet mijn vertaling nog nakijken’, zei Else en verdween plotseling naar haar eigen plaats. Het eenparige ‘hoe flauw!’ van haar vriendinnen hield haar niet terug, want Juffrouw van Doornick was de eenige voor wie Elsje nog eenig respect had.

‘Zou Door 't niet merken’ vroeg Mies, de oogen op ‘de krent,’ de hand aan den wekker. Eèn vlugge beweging en 't ding lag op haar schoot. Met haar hoofd hield ze het deksel van den lessenaar open, een veilig scherm.

‘Hoe kan ze dat nou snappen?’ hield Lous haar voor; ‘ze denkt aan 't heele ding niet. Weet je hoe je doen moet?’

‘Zeker. Hier, dit knopje....’ 't Opwinden gaf wel even een knarsend geluid, maar 't trok de aandacht van de juffrouw niet. Mogelijk vond zij 't onnoodig, zich ook nog buiten de bepaalde lesuren het leven zuur te laten maken door het lieve drietal. Hoe 't ook zij, ze keek niet op.

‘Nu, voor hoe laat?’ vroeg Mies.

[pagina 799]
[p. 799]

Else kwam er weer bij, 't was te verleidelijk. ‘Heb je het heusch durven doen?’ vroeg ze vol bewondering.

‘Hoe laat?’ herhaalde Mies ongeduldig het andere knopje reeds tusschen duim en vinger.

‘Kwart vóór vier,’ raadde Else. ‘'t Zal een heele herrie geven, en dan is 't uur meteen om.’

‘Klaar,’ zei Mies, ‘zou ze erg woest zijn?’ Even lachten ze nog stuipachtig na, maar ‘de krent’ maakte zich al gereed wat orde in de klas te brengen. Zoo dadelijk zou de directrice binnenkomen.

‘Prenez vos livres, mes enfants. Mies, dat opruimen kun je na vieren doen, nu moet het uit zijn. Louise, Else, à vos places, dàpêchez vous.’

Lous teutte nog, terwijl ze naar haar plaats in de eerste bank ging. Ze zag, hoe Mies haar schriften wegnam en tegelijkertijd het klokje op zijn plaats zette. ‘De krent’ had natuurlijk weer niets gemerkt.

Het uur van Juffrouw van Doornick ging als gewoonlijk zonder buitengewone gebeurtenissen voorbij. De directrice onderwees op een bizonder prettige manier en wist allen te boeien. Voor háár leerde zelfs Lous haar lessen. Gichelen, babbelen, voorzeggen, afkijken, 't was onmogelijk in haar tegenwoordigheid. Kwam zij binnen, dan werd zelfs de ergste rustverstoorster gedwee en niemand had haar nog ooit durven tegenspreken. En toch hield men van haar, mogelijk om haar strikte rechtvaardigheid.

Het sloeg drie uur, en de directrice ging heen; juffrouw Dahler kwam nu geschiedenisles geven. In een oogenblik wist iedereen het: Lous, Mies en Else hadden den wekker opgewonden en straks om kwart vóór vier zou hij afloopen. Een zenuwachtige opgewondenheid maakte zich van de meisjes meester. Men verheugde zich reeds op het gezicht dat Dahler trekken zou bij dat onverwacht lawaai en verkneuterde zich in het vooruitzicht van de verwarring, die 't geval noodzakelijk geven moest. De onderwijzeres vond de klasse woeliger dan ooit. Maar ze maakte haar wel meer het leven zuur, och, dat hoorde bij het vak en na de directrice lesgeven was altijd onaangenaam. De reactie maakte de kinders dan altijd bizonder onrustig. Intusschen hield zij flink het oog op Mies, die dacht zij, stellig weer Avat uitspookte, daar in die achterste bank. Gelukkig was de bank hooger dan de andere en zat zij er alleen. Maar ze had nu stellig weer wat met Lous in den zin, de oogentelegraphie was in vollen gang tusschen die twee.

‘Louise, kijk voor je, en zeg me eens, wanneer de dertigjarige oorlog begint’.

Lous had de vraag slechts vaag gehoord.

‘1648,’ zei ze op goed geluk af.

‘O zoo, begon toen die oorlog?’ klonk het droog.

Even ontwaakte Lous. ‘Neen, dat was het einde’.

‘Nu, en 't begin?’

‘1 April 1572’, zei Lous, met al haar gedachten bij Mies en den Avekker. De heele klas gichelde.

‘Je schijnt je verstand thuis te hebben gelaten, Louise, of is de vraag misschien wat al te gemakkelijk? Wie volgt.’

Lous luisterde niet naar de verdere vragen en min of meer juiste antwoorden, wat konden haar de heldenfeiten van Wallenstein of Gustaaf Adolf schelen? Zij maakte stiekem een vers op Mies en haar heldenfeit; want Lous was een dichteres en berijmde alle belangrijke voorvallen in het schoolleven. Juist stikte ze in zichzelve om een paar regels:

‘Ziezoo nu wordt het hoe langer hoe gekker,’ zei Dahler, ‘daar loopt me zoo waar af de wekker....’ toen de deur langzaam openging en de directrice, indrukwekkend als altijd, binnentrad.

Een rilling ging door de klas. 't Gebeurde wel meer, dat ‘Doortje’ eens kwam luisteren naar een of andere les, maar nu kwam ze al bizonder ongelegen. 't Werd waarlijk hoe langer hoe gekker, dacht Lous met een inwendigen grijns. Arme Mies, Avat zou ze in angst zitten, en begaan met haar lot krabbelde ze ongemerkt op een papiertje: houd moed, misschien verdwijnt ze weer voor goed; je lotgenoot tot in den dood! Ze zag kans het stilletjes aan haar achterbuurvrouw te geven; deze durfde het niet door te zenden, en zat onbeweeglijk, als gebiologeerd, te staren naar Juffrouw van Doornick, die de gordijnen eens op en neer trok, terwijl ze luisterde naar het hortend en stootend verloop van den dertigjarigen oorlog. De meisjes hadden de lessen der laatste weken moeten repeteeren, misschien was daarom de directrice wel gekomen. Nu kreeg Mies een beurt en wist, wonder boven wonder, wat haar gevraagd werd, maar ze stotterde vreeselijk uit puren angst. Met opzet had ze het klokje wat schuin gezet, zóó dat ze zonder al te veel de aandacht te trekken de wijzers in het oog kon houden. En nu zag ze, dathet-al-half-vier-was! Juffrouw van Doornick,

[pagina 800]
[p. 800]

onwillekeurig dacht ze eerbiedig den naam voluit, bleef dikwijls het uur uit en over een kwartier.... O! 't was afschuwelijk! Hadden ze 't maar niet gedaan, niets geen pret zouden ze ermee hebben, en een standje.... onverschillige Mies rilde, als ze eraan dacht. Want Door zou wel begrijpen, dat geen aardmannetjes hij 't ding geweest waren, en kon je bij een ander nog eens om de zaak heendraaien en de vraag: ‘wie heeft het gedaan?’ voorkomen of uitstellen tenminste, bij de directrice, nooit, nooit. - Hoe laat? - al vijf minuten over half, en een wanhopige blik reisde naar Else, die al even ongelukkig daarneer zat en naar Lous, die juist nog eens een beurt kreeg en er zich al even slecht uitredde als de eerste keer. 't Is ook wel ongelukkig als je bij het nietleeren van je les op een hulpvaardige, knappe buurvrouw rekent en die durft dan niet voorzeggen op het kritieke oogenblik!

Juffrouw Dahler had haar laatste vraag gedaan, de cijfers genoemd, Louise veroordeeld tot schoolblijven en les overleeren. De jonge dame trok er zich al bijster weinig van aan, toen haar naam op het bord geschreven werd, dit beteekende immers niemendal vergeleken bij dien wanhoopstoestand van straks. ‘Doortje’ stond er nog, en 't was - negen minuten over half!

Nu moesten de boeken gekregen worden om de les voor de volgende week te bespreken. De meisjes sloegen ze open, Juffrouw van Doornick vergeleek haar horloge met de noodlottige wekkerklok, zeide eenige waardeerende zinnetjes over de vorderingen der meisjes, en een paar bestraffende woorden tot Lous, keek nog eens op haar horloge (de heele klas zat op spelden) - en verliet de kamer. Toen de deur zich achter haar sloot, was het veertien minuten over half vier.

Else kneep haar hankgenoote in den arm, Mies trok krampachtig aan de vlecht van het meisje vóór haar en het bedeesde achterbuurvrouwtje van Lous gaf onmiddelijk het pathetisch gedicht door. Allen juichten inwendig, maar de les werd kalm voortgezet. Wel voelde de onderwijzeres de vage onrust, maar zij kon er niets aan doen; er viel feitelijk niets te verbieden. Wel keek nu de een, dan de ander naar Mies om, maar dit juffertje zat zoo kalm mogelijk in haar boek te kijken, beide handen goed zichtbaar op de bank. Men kan toch niet straffen voor veelbeteekenende blikken, waarvan men de beteekenis niet begrijpt. Hoe kon iemand ook begrijpen dat de heele klasse wachtte op iets - dat niet kwam. Want de wekker liep niet af! De wijzers waren het kwartier reeds lang voorbij, maar geen ander geluid kwam, dan het regelmatig getik, dat slechts te hooren was voor Mies, wie het dan ook tergend in de ooren klonk. Men begreep er niets van, men dacht aan voor den gek houderij, maar ook de samenzweersters keken elkaar verwezen aan.

Nauwelijks was het vier uur, en Dahler verdwenen, of alles stoof naar Mies, Lous het eerste.

‘Wat is er toch?’ -

‘Al die angst voor niets’. -

‘Ik dacht dat ik door den grond zonk, toen zij binnenkwam’. -

‘Maar wat is er toch gebeurd met het ding?’

Mies gaf geen antwoord op al die vragen en uitroepen; ze had het klokje reeds in de hand en bekeek het aan alle kanten. ‘He, dat 's gemeen’, riep ze plotseling uit; ‘'t lamme ding staat vast. Kijk maar -’ en ze schoof het hefboompje weg, dat de bel tegenhield. Met groot lawaai begon de wekker onmiddellijk af te loopen, maar Lous bracht hem even spoedig tot zwijgen door het bewuste knopje weer terug te duwen en wel met zoo'n vaart dat het klokje bijna uit Mies handen op den grond tuimelde, ‘'k Hoor de krent,’ sprak ze waarschuwend, en toen de juffrouw een oogenblik later binnen kwam, waren allen rustig aan het tasch-inpakken. Alleen Lous zat mopperend haar geschiedenisles over te leeren.

 

Den volgenden morgen was er geen wekker meer te zien. Op de oude plaats hing de oude klok, nu met een stevig glas over de wijzerplaat.

‘He hoe sneu,’ zei Mies, ‘en ik had 'm juist voor de Engelsche grammaire willen opwinden’.

‘Durf je dat nog, was je gisteren dan niet bang?’ vroeg een der andere meisjes vol bewonderenden schrik over dien moed.

‘Bang? Gisteren?’ vroeg Mies oprecht verbaasd. ‘O, toen Doortje binnenkwam. Ja, dat zal wel, maar dat ben ik nu al lang weer vergeten’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken