Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 21 (1907-1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.77 MB)

Scans (98.61 MB)

ebook (12.36 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Herinnering.

De sneeuw was pas gevallen, een dikke grauwe wolkenmassa voorspelde nog veel meer; het was een ouderwetsche Kersttijd. Sierlijke arren met keurig opgetuigde paarden ervoor gleden onhoorbaar over het zachte sneeuwtapijt, alleen het gerinkel der belletjes klonk brutaal in de suizende stilte der natuur.

Takken der boomen hingen loodzwaar neer onder de sneeuwmassa; een enkel vogeltje zwierf onrustig in het grijze luchtruim!....

De singels in Utrecht zagen er in hun donzig wit kleed uit als in een sprookje, dat verhaalt van de lusthof der ijskoningin.

Op een dier singels woonde Tante Miene in een zeer ouderwetsch huisje, een klein, laag hek gaf toegang tot de deur van hare woning. Ze zat voor het raam in een rieten leuningstoel met een kussen in haar rug, dat bestond uit tapisseriewerk. Het stelde een meisje met vuurrood jurkje voor dat bloemetjes scheen te plukken. Een ronde mahoniehouten tafel stond in het midden der kamer, een gebloemd tafelkleed was er over heen gelegd.

Tante Miene scheen wat te naaien, althans haar ouderwetsche met parelmoer ingelegde werkdoos stond voor haar op een kleine tafel.

Een kachel, zooals men die vroeger zag, de ‘potkachel’, stond een heel eind voor de schoorsteen, het zingen van het water in een bruin keteltje daarop was het eenige geluid dat de stilte verbrak.

De bruin beschilderde vloer was bedekt met een zwart en rood gestreept karpet; aan den wand die behangen was met donkerbeige papier waarop groote rose bloemen, hingen verscheidene portretten in zwarte lijstjes van vroegere vriendinnen of vrienden, de eerste meestal rechtopstaande met wijde hoepelrokken en zeer strakke keurslijfjes, het haar gescheiden en in lange kurketrekkers neerhangend, de laatste heel rechtvaardig zittend aan een tafel met opengeslagen boek, gladgeschoren gezichten en hun kin verdubbeld door den hoogen stropdas.

Helaas, velen ervan waren reeds lang gestorven!

Tante's hondje Tommy met lichtblauw strikje om den hals dat aardig afstak bij zijn bruine kleur, lag met z'n voorpootjes gekruist op een zacht kussen met gebloemde satinet overtrokken en afgezet met franje; dat kussen was zóó gelegd op een oud tafeltje voor het linkerraam, dat Tommy naar buiten kon kijken, hetgeen hij dan ook heel wijs deed volgens Tante Miene, ja, elk vogeltje dat voorbij zweefde, keek hij knipoogend na.

Een theetafel, waarop een zwart gelakt, met gouden sterretjes versierd, theeblad, stond in een hoek, witte kopjes met vergulde randjes waren netjes twee aan twee op het blaadje gerangschikt, zwart-gelakte trommeltjes, één vierkant en één rond waren aan weerszijden van het theeblad gezet.

Een mahoniehouten theestoof met helderblinkenden geel-koperen ketel stond rechts van de theetafel.

Op de deur, die toegang gaf tot Tante Miene's slaapkamer hing een rek met verscheidene portretten van neven en nichtjes, kiekjes die zeer modern uitkwamen in deze ouderwetsche omgeving.

Tante Miene was ziek geweest, diepe kringen onder de oogen getuigden nog van hare ongesteldheid.

Ze was een poosje al niet ‘lekker’ geweest, doch met Sint-Nicolaasavond had ze 't erg te pakken gekregen.

Het was toen de Heltings, jonggetrouwde luidjes, haar verzocht hadden om toch St.-Nicolaasavond bij hen te komen; ze had er als tegen een berg opgezien, het was zoo koud.

Maar ze hielden niet op en Tante had eindelijk toegegeven.

Hoe werd ze verrast dien avond!

't Jonge vrouwtje had haar geblinddoekt en Tante wist niet wat er nu toch met haar gebeuren zou.

Doch welk eene verrassing toen ze van

[pagina 89]
[p. 89]

den blinddoek ontdaan werd en het levensgroote schilderij van haar Tommy voor haar stond.

Tante wist haar dankbaarheid niet te uiten, pakte met beide handen 't jonge vrouwtje en kon niets zeggen dan ‘Tommy, och hoe lief, hoe lief.’

Helting had het zelf geschilderd en Tommy lag als vanouds met z'n voorpootjes gekruist op een kussen, de achtergrond was zoo mooi door een Perzisch tapijt gevormd, dat met z'n helle kleuren een eigenaardig effect aan dit schilderstuk gaf.

Tante vergat voor een oogenblik haar ‘niet lekker zijn’, echter toen ze weer thuis was, had ze hevige koorts.

Gelukkig was ze nu toch weer herstellende en kon weer zitten op haar oude plaatsje voor het raam.

Hoewel zeer verouderd, getuigden regelmatige trekken en haar nog mooie bruine oogen van vroegere schoonheid!

Het zilvergrijs golvend haar was keurig gescheiden en de nog zware vlecht was om haar hoofd bevestigd met dof-zwarte spelden.

 

Het scheen of Tante haar gedachten niet kon houden bij haar werk, telkens nam ze het weer op, deed een paar steekjes, dan vielen haar handen weer in haar schoot.

Ze scheen nu eens naar buiten te staren, dan naar een bepaald punt in de kamer.

Wat was het toch dat hare gedachten vandaag meer dan ooit afdwaalden van haar werk?

 

Ring-rring-ringing.... het was het vroolijk belletjes-gerinkel van een prachtig opgetuigd span paarden, dat een sierlijk kleine ar voorttrok, waarin een knap paartje met frischblozende gezichten en vroolijk-tintelende oogen gezeten was en zich bijzonder scheen te vermaken.

De paardjes liepen juist stapvoets, schudden fier met den kop als waren ze zich bewust welk een fraai geheel hun last vormde, het jonge meisje gedoken in haar opstaanden kraag van hermelijn, haar elegant mofje gedrukt tegen den kouden neus, de krachtigjonge man daarachter die de ar bestuurde, hij eveneens gedoken in een bonten kraag, een warme muts als hoofddeksel en slobkousen aan.

Tante Miene keek op bij het naderen der ar, en ‘o God... hij..’ was haar ontsnapt.

Tommy had niet geweten wat ‘de vrouw’ deed, sprong van z'n kussentje en liet even een gegrom hooren.

‘Ja, stil maar jongen, nu is 't weer goed’ had ze geroepen en ze aaide Tommy even, doch het dier vermocht haar niet te troosten als op andere tijden.

Ze zat nu in gedachten die jaren terug verwijlden bij een Kerstfeest, precies gelijk aan dit.

Alleen - ze was toen twintig, nu zeventig jaar, en was toen mooi en haar leven moest nog beginnen, jong als ze was vol idealen.

Ze had ‘hèm’ leeren kennen, ze zag hem nòg komen, wist nog hoe ze ongeduldig stond te wachten in de voorkamer bij haar ouders thuis, telkens en telkens zich eens bekijkend in den spiegel of ze er zoo nu goed genoeg uitzag en dan weer zenuwachtig naar 't raam loopend of hij nog niet kwam; hij had haar geïnviteerd voor een artochtje.

Ze wist 't nog als den dag van gisteren; ze zag hem nog aankomen, jong-frisch, z'n prettig gelaat tintelend van geluk en vreugde toen hij haàr zag.

Ze voelde nog hoe haar hart luider klopte toen hij aan de meid vroeg of Juffrouw Miene klaar was; ze wist nog hoe ze haast niet kon wachten tot de oude Rika in de kamer kwam om te zeggen dat Mijnheer van Meeuwen er was, ze vloog letterlijk naar de deur en gaf hem licht-bevende een hand, ze gevoelde nog den druk ervan.

Ze zag nog hoe hij met vaste hand de teugels van de paarden stuurde, hoorde die stem nog die zoo nu en dan tot een zalig fluisteren overging en haar verhaalde van hun toekomst, ze zag de menschen hen nastaren, vele bekenden die ze zoo zonnigvrìendelijk in haar blijheid toeknikte, een enkele maal keerde ze zich om, zag hem èven aan, even maar en deed alsof ze iets te vragen had, ze zag nog die groote donkerblauwe oogen waarin zulk een wereld vol liefde lag voor haàr, haàr alleen.

O God wrat was ze gelukkig, 't was of ze zweefde in hooger sferen, ze wist niet dat het leven zóó mooi kon zijn.

Wat was de wereld schoon en alles wat tot haar in betrekking stond; ze gevoelde zich als op vleugels gedragen, alles was zoo heerlijk licht om haar heen.

Toèn was hunne verloving publiek geworden, drie maanden konden ze genieten van elkaars bijzijn, - dàn moest hij weg voor 4 jaar om zijn roeping als zeeofficier te volgen.

Een enkele maal gebeurde het, dat ze aan

[pagina 90]
[p. 90]

het aanstaand vertrek moest denken en dat er dan een sombere gedachte als een donkere wolk aan een blauwen hemel opkwam; zouden ze niet van elkaar vervreemden!

Vier lange jaren, 't was zoo'n tijd; maar hij kuste haar tranen dan weg, die ze niet langer terug kòn houden en noemde haar z'n dwaze, kleine vrouwtje.

Dan was ze weer gelukkig; zoo in-zeker van hun geluk en zijne liefde en ze sloeg haar armen om z'n hals en kuste hem en kon niets zeggen dan: ‘Mijn Hans’.

Tot de dag aanbrak, de dag van z'n vertrek.

Nòg gevoelde ze hoe ze 's morgens opstond met een loom gevoel over zich, of er iets ontzettends moest gebeuren, maar ze moest zich flink houden, ze had 't ‘hem’ beloofd.

Het was tien uur in den morgen; hij kwam èven, het was anders te droevig voor hen beiden.

Ze geleidde hem tot aan de voordeur; hij beurde haar op, nam haar in z'n armen en hield een oogenblik haar zoo omkneld....

Één langen kus gaf hij haar, toen zette hij haar bijna ruw neer en z'n stem vermocht slechts een fluisteren voort te brengen.

‘Lieveling’ was het laatste wat hij zei, héel langzaam en z'n adem stokte in de keel.

Toen - was hij weg - en zonder nog te weten wat ze deed stond ze een oogenblik als versteend.

Ze vermande zich echter weldra, rende de kamer in en ging naar het raam om hem nog nà te kijken en toe te wuiven als teeken hoe flink ze zich hield.

Eén oogenblik dreigde ze niet meer te kunnen, maar het moèst, ze wuifde, wuifde; hij keek nog èven om den hoek der straat. Ze zag nog een tipje van z'n witte handschoen... weg was hij.

Ze gevoelde zich als ware er iemand gestorven; ze ging naar haar kamertje, viel met het hoofdje op bed en snikte dat haar lichaam schokte; ze nam zijn portret in de handen, kuste het herhaaldelijk en stamelde, ‘Hans, Hans! mijn Hans ik ben bij je....

Dien avond knielde ze voor haar bed en bad lang....

 

Toen was 't alledaagsche leven weer begonnen; met alleen de heerlijke oogenblikken als zijne brieven kwamen die haar vertelden van z'n reis, hun toekomst, hoe hij dacht en altijd dacht aan z'n vrouwtje waarmee hij eenmaal verbonden zou zijn, hoe ze dan zouden leven, samen gelukkig in een knus klein huisje, hij vertellend haar van z'n moeielijke tochten, van de gevaren die hij te trotseeren had gehad, van z'n verlangen naar haár....

Zoo duurde het een jaar, toen was het telkens of Hans niet meer zóó hartelijk schreef; zij kon het zich ook wel verbeelden, maar toch... ze zocht en zocht in de brieven naar iets, ze wist niet wat... Ze miste iets, ze wilde nog meer.... maar wàt dan toch, hij schreef toch ‘lieve Miene’ ja maar er ontbrak wat, ze kon 't niet zeggen, ze gevoelde het van binnen...

Tot op dien éénen vreeselijken morgen, dien lentemorgen.... toen de zon heerlijk scheen, de vogeltjes zongen, - àlles buiten licht was en leven - en in haar gemoed 't donker was als de nacht - God wat was het toch.

En z'n brief kwam waarin hij 't niet langer mocht zwijgen, haar niet langer mocht bedriegen, hij moest 't schrijven - 't vreeselijke - een andere had hij lief gekregen.

‘Een andere’ herhaalde ze werktuigelijk en ze had als waanzinnig door de kamer geloopen, eerst niet kunnende begrijpen wat er stond in dien brief; ze las en herlas hem tot.... ze begreep.

Weg was alles, wég - - en ze kwam in opstand tegen hem, tegen alles, en zocht verstrooiing op ondubbelzinnige wijze voor hare vergetelheid.

Doch hem kòn ze niet vergeten, hoewel hij dood was voor haar - dood.

Toen was de tijd van berusting gekomen, alles had zoo moèten zijn; ze had na een vreeselijken strijd met zichzelf hem vergeven en hoopte zelfs dat hij gelukkig mocht worden met die ‘andere’.

Haar twee zusters trouwden, waren gelukkig en een enkele maal kwam het in haar op ‘waarom zij wel, ik niet’.

Maar er was zooveel ‘waarom’ op de wereld. Het ‘waarom’ verklaarde niemand.

Ze bleef alleen en woonde op kamers, heel eenvoudig maar, nu sinds 25 jaar in het zelfde huisje, ze was eraan gehecht geworden. Ze volgde de couranten altoos; tot eens ze las dat ‘hij’ een zoon rijk was geworden, een zoon van ‘hem’.

Vele jaren daarna las zij zijn doodsbericht, hij was dus gestorven en nu ook dood voor die ‘andere’.

‘Zou hij nog wel eens één oogenblikje aan haar hebben gedacht’?

[pagina 91]
[p. 91]

Niemand gaf er antwoord op.

 

't Was donker geworden, de maan wierp z'n zacht schijnsel in de kamer en verlichtte een ovaal lijstje waarin een geel geworden portretje van een jongen man. Het evenbeeld van den jongen man die vanmiddag voorbij ging - misschien wel ‘zijn’ zoon.

Een traan biggelde langs haar wangen en ze tuurde, tuurde op 't wazige portretje... Buiten gleed nog een ar voorbij, even een rinkelen, daarna werd alles stil, sterren flikkerden aan den hemel....

Tante Miene doorleefde nog eens, wat ze haar ‘leven’ genoemd had.

Er werd geklopt.

Ze schrikte op uit haar gemijmer en kwam tot de werkelijkheid terug door de stem van de hospita.

‘Gunst Juffrouw wat zit je hier in donker!’

‘Och ja, het is zoo gezellig wat te schemeren en de sneeuw maakt het zoo licht.’

‘Juffrouw 't eten is klaar’! 't klonk zoo ruw-gewoon; de werkelijkheid was weer daar.

‘Kom Tommy, kom... dan gaan we eten,’ en Tante Miene ging aan tafel als elkendag....

C. R - B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken