Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 21 (1907-1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.77 MB)

Scans (98.61 MB)

ebook (12.36 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vorming.

Moedertje! moedertje... 'k heb zoo'n dorst, en de muggen plagen me zoo... 'k ben zoo warm, en m'n kussen ligt zoo naar. Moedertje! waarom kom je nu niet. Kon 'k maar slapen, maar m'n hoofd is zoo warm, en 't klopt zoo... klop klop, altijd maar door...

Lieve nachtegaal wat zing je weer mooi, zing je me in slaap, of geef je niets om me? Weet je dat ik zoo ziek ben? Nu ga 'k een beetje naar de sterretjes kijken. Wat 'n massa, altijd meer en meer, net kleine vonkjes. Neen toch niet. Net kleine kaarsjes. 'k Geloof heusch 't kaarsjes zijn. Kijk daar valt er een naar beneden. Een van de kaarsjes is uitgebrand. Nu ga 'k de sterretjes tellen, dan val ik in slaap. Een... twee... drie... vier... vijf... zes...

Roep je kindje? Ben U 't vadertje? Kom eens bij me, 'k heb zoo'n dorst. Waar is moeder? Waarom zucht U toch altijd als 'k naar moeder vraag? Heb 'k gezucht kindje? Ja. Vindt U 't naar dat moeder zooveel uit is? Ik ook hoor. Maar nu moet U even wachten, want zoo dadelijk komt moeder me goeden dag zeggen. Als U iets hoort ruischen en iets ziet schitteren, dan is 't moeder.

Vindt U haar niet mooi? Maar 'k vind ons vriendinnetje toch nog mooier. 'k Verklap nu eigentlijk 'n geheimpje. Als ze maar niet boos op me is. Toen ze verleden bij m'n bed zat, zei 'k opeens, vader en ik praten veel over U.

We houden allebei zooveel van U. Ik zal U 'n naampje geven. Ons vriendinnetje.

Zeg vader! waarom zou ze me toen zoo bedroefd hebben aangezien, 'k geloof heusch dat ze huilde.

Toe zeg nu eens wat. Kindje, nu mag je heelemaal niet meer praten, anders ga 'k dadelijk weg.

Vader! daar is moeder. Hoor je ze ruischen?

Maar wat doet U nu? weg gaan?

Wat bent U mooi moeder, mag 'k U eens heel even aanraken. Wat ruikt U lekker. Zeg moeder, 'k heb gelezen van 'n kindje dat ook ziek was, en toen haar moeder van 't bal tehuis kwam, toen was ze dood.

Zou U 't naar vinden?

Wat 'n naar dwaas boek. Niet meer lezen hoor. Dag kindlief, probeer nu te slapen. Morgen breng ik 'n mooie pop voor je mee...

[pagina 456]
[p. 456]

Een... twee... drie... vier... vijf... zes... zeven... acht.

 

Hebt U van nacht al weer gewaakt bij de kleine zieke? Het zal U uwe gezondheid kosten. 't Kind heeft toch 'n moeder. Ja maar die.... U wilt zeggen die was in de balzaal, en gaat op in nietigheden en banaliteiten.

'k Doe 't zoo graag dokter, en wat je met hart en ziel doet, daar word je niet ziek van. 't Kind houdt zooveel van me, ze zou geen ander aan haar bedje willen hebben.

Gekheid. Dat zijn abnormale dingen. 't Is de plaats van de moeder. In plaats haar op haar plicht te wijzen, laat men haar uitgaan, en laat men haar kind aan 'n ander over. Dat leven, dat leven. Wie moeder zou moeten zijn zooals U, is 't niet, en die 't is, is er niet voor geschikt.

Haar man moet haar op haar plicht wijzen, niet ik. Hij zal 't alleen kunnen als je weg gaat Adèle, dat is je plicht. - Wat bedoelt U daar mee?

Je hebt me nooit willen aanhooren als ik je over m'n liefde sprak.

Waarom weder daarover gesproken, 't blijft immers neen.

Dus je blijft bij je besluit om 'n dwaze liefde, voor iemand die je nooit naar waarde heeft geschat. Die 'n ander lief kreeg. Eerst was je 'n amusement voor hem, nu de verpleegster van z'n kind. Nee! val me niet in de rede. Je hebt de man lief wiens kind je verpleegt. Wat zie je toch in hem? Je zult antwoorden, we begrijpen elkaâr. Vrouwenpraatjes. Waarom heeft hij dan 'n ander z'n liefde gegeven?

'k Moet eerlijk bekennen dat er vrouwen zijn, wier liefde voor niets terugdeinst.

U hebt het recht niet, om zoo tot me te spreken. Wat weet U van me?

Als je lief hebt zie je scherper. 'k Sla je ga dag op dag. 'k Heb je maar aan te zien als je bij 't kind bent, je oogen stralen, je stem klinkt anders dan gewoonlijk.

Telkens als ik je met hem samen zie, is er iets in je wezen dat duidelijker spreekt dan woorden.

Spreek 't nu tegen. - 'k Wil niet spreken.

Je moet weg Adèle. Waarom? Je voelt dus niet dat hij je vereert, dat hij je niet meer missen kan, nu z'n kindvrouwtje hoe langer hoe meer van hem vervreemt. Voel je dat niet? Of ben jij nu blind, zooals hij 't eens was.

Neen! je vind 't prettig om te blijven, je bent zwak. Je krachtige natuur wieg je in slaap.

'k Ben nu niet egoist, 'k denk alleen aan hem, want vergeet niet, dat hij m'n vriend is.

Z'n vriend? Ja? Z'n vrouw had de mijne kunnen zijn. 'k Leerde haar kennen voor hij haar ontmoet had.

Ze pakte me in met haar zachte innemende manieren, met haar kinderlijkheid. Op een van die stille vredige zomeravonden, 'n avond die je zalig en kalm stemt, die je in 'n stemming brengt van je te laten gaan, zonder bijgedachten. Als je heelemaal waar denkt te zijn, als je zoo intens voelt dat mooie dat in je is. Als je vergeet dat 't daglicht heel wreed en zonder medelijden er z'n volle licht op zal laten schijnen; en hetgeen in den avond zoo vlekkeloos scheen, vaagt langzaam weg, onmerkbaar eerst, maar zeker en voor altijd. Op zoo'n avond zei 'k haar dat 'k haar liefhad. 'k Zei haar dat 'k op reis moest, en tot zoo lang ons geheim wilde bewaren. 't Was kort daarop dat ze hem die nu haar man is, leerde kennen. Hare brieven werden koeler en koeler. De laatste was om me te schrijven dat ze zich vergist had, en 'n ander liefhad. 'k Heb er tegen gestreden, schreef ze me; maar 'k kan niet anders handelen. Hij heeft zulk 'n macht over me, en 'k vertrouw me zoo geheel aan hem toe. 'k Smeek je, zeg hem niet dat er iets tusschen ons bestaan heeft, want hij is zoo streng in z'n opvattingen. En 'k heb 't hem niet gezegd, ben op de bruiloft geweest en hun huisdokter geworden.

Dat is heel mooi dokter. Zoo heel mooi was 't niet. M'n liefde voor haar is niet heel diep geweest, en dan wilde ik m'n vriend dat verdriet niet aan doen.

'k Zou U zoo graag iets willen zeggen, maar 'k ben bang 't U verdriet zal doen.

Toe spreek 't uit.

'k Geloof dat hetgeen U voor mij gevoelt, nog niet is: de ware, de hoogste liefde, ze is dat alleen, als twee menschen volkomen één in gedachten, in streven, in handelen zijn, en de zielegemeenschap volkomen is, en met deze harmonie zal hun streven zijn, elkaar te vormen tot goede menschen. Op dat punt verschil je dan toch van meening met je vriend, die indertijd beweerde dat de vrouw lager moest staan dan de man, om tot 't doel te komen van z'n ideaal te verwezenlijken; namelijk: 't vormen van 't wezen dat hij lief had. Trouwens 't heeft bij hem

[pagina 457]
[p. 457]

dan ook schipbreuk geleden. De resultaten zijn treurig.

Begrijp me goed dokter. Twee menschen die elkander liefhebben, behoeven niet even hoog te staan, maar 't ideaal dat ze voor oogen hebben, moet 't zelfde zijn, 't begrijpen van elkaar is noodig, 't verwerken van teere gevoelens moet bij beiden aanwezig zijn. De heiligheid die in de liefde schuilt moeten ze beiden gevoelen, en 'n groote liefde voor de menschheid moet in beiden leven.

Dus alle menschen die niet op deze wijze lief hebben, hebben volgens deze stelling nooit liefgehad?

Ze denken van wel dokter, niet alle menschen stellen hunne eischen zoo hoog, ze kunnen zich niet eens 'n denkbeeld maken dat zoo iets zou kunnen bestaan. Bij de meesten is de liefde 'n passie, 'n toegeven aan valsche gevoelens, 'n opwinding 'n groote verbeeldingskracht. Hoe weinig menschen geven zich moeite 'n karakter te begrijpen. Als 't niet dadelijk stemt, dan zijn ze te krachteloos om dieper door te dringen, datgene dat niet voor 'n ieder zichtbaar is. Er wordt zooveel weggeworpen, dat waarlijk nog veel de moeite waard was om nader te bezien.

De vrouwen worden nog te veel aangetrokken door uiterlijk schoon en aardige maniertjes. Ik zeg de vrouwen, maar bij de mannen is 't precies 't zelfde.

Hoe heb je de kracht gehad Adèle om die hooge ideën te behouden, want je kon ze niet geven aan den man die je liefhad. 'n Ander had ze verloren, of ze zouden zijn opgelost in 'n leed dat te zwaar voor je zou zijn geweest, of je liefdvol hart zou je hebben laten versteenen in je wanhoop.

Iets dat hoog en waar is, lost zich niet op dokter.

Weet je wat je staande hield Adèle.

Eenvoudig, dit: in je leeft onbewust de gedachte, dat er 'n gemeenschap bestaat tusschen hem en je zelf, en dat dit nooit vernietigd kan worden. Ik voor mij geloof niet aan die dingen, maar in jou leeft zooveel dat ik nog niet vatten kan. 'k Ben maar 'n gewoon mensch, maar toch weet 'k dat ge nu weg moet gaan. Ge hebt 'n groot en goed werk gedaan, want 't kind heb je 't leven gered. Als dokter kan 'k er over oordeelen. Als je die nacht, toen 't kind zoo'n hòoge koorts had, niet zonder ophouden ijs had gelegd op 't warme hoofdje, de gevolgen zouden nadeelig, zoo niet doodelijk geweest zijn. Gij hebt 't kind gered, laat hij nu de moeder redden. En dat kan hij. Of denk je dat 'k niet weet welk 'n kracht er schuilt in die man. Of denk je dat 'k niet weet dat hij hoog boven ons mannen staat; maar hij had zoo vast geloofd, dàt hij alles zou bereiken dat hij in zich gevoelde. Nu 't schipbreuk leed, is hij terneergedrukt. Maar hij moet weer worden wat hij eens was, en hij kan dit alleen dan als ge heen gaat.

Ge zult 't doen voor hem, en ook voor... mij.

 

Adèle kom je 'n beetje bij me zitten? 'k Heb 't een en ander met je te bespreken. 't Is heel lief van je, dat je m'n kind zoo opgepast hebt, 'k zal 't nooit vergeten. 'k Heb ook wel zoo'n beetje, gewetenswroeging dat 'k te veel ben uitgeweest, maar 'k ben ook ook nog zoo jong, Jij bent ouder, je heb er zoo geen behoefte aan. Zeg Adèle! klaagt m'n man wel eens over me? Jelui praten nog al veel samen. Weet je wel, dat je eigenlijk beter vrouw voor hem zou zijn geweest. Soms ben 'k vreeselijk jaloersch. Je denkt misschien dat 'k niet van hem hou, omdat 'k nu eenmaal anders liefheb dan jij zou liefhebben. Zeg Adéle wat kan hij toch prachtig spreken hè? vergeten doe je 't niet, maar om zoo te worden zooals hij, dat zal ik wel nooit. 'K heb besloten niet meer zooveel uit te gaan. 'k Wil niet langer zooveel van je vergen En dan daarbij ben 'k eigenlijk zoo mal jaloersch, dat 'k nu liever wat meer bij m'n man blijf. De menschen maken me zoo Adèle, die vertellen me zulke leelijke dingen van hem.

En je gelooft, dat? nu beklaag 'k je Marie.

Jij gelooft hen dus niet?

Neen? Wat had jij geantwoord in m'n plaats?

Vraag je dat nog Marie? Kan jij, de vrouw van zoo'n man niet zelve daar 'n antwoord op vinden. Schaam je je niet om 't uit te durven spreken. Heb je die menschen niet eens goed op hun plaats gezet, door ze de rug toe te keeren. Heb je ze niet eens aangekeken met 'n blik die meer zegt dan woorden. Hoe kan je je man zelfs in gedachten beleedigen? Zal je dan nooit voelen hoe hoog de man staat die je toebehoort, zal je dan nooit leeren beseffen hoe noodig 't is, jezelve te vervormen om hem nabij te komen?

Adèle nu zal je zwijgen, want als je denkt me van m'n jaloerschheid te genezen, dan

[pagina 458]
[p. 458]

maak je me nu onzinnig jarloersch. Want in jou woorden hoor 'k iets, waar ik 't mijne van denk. Nu weet ik 't zeker dat je m'n man lief hebt, want een vrouw die zoo spreekt, die heeft lief. Heb je daarom m'n kind opgepast? 't Staat je mooi... Je wil zeker zeggen dat er tusschen jelui 'n zielegemeenschap bestaat. Van die mooie dingen heb 'k geen verstand, maar dat weet 'k wel, dat 'k niet wil er iets tusschen jelui zal bestaan.

'k Heb je niets te antwoorden dan dit: Nu je me die onware dingen gezegd heb, nu zal 'k hoe zwaar 't me ook valt, aan jou zeggen alles wat 'k geleden heb, en 'k zal aan jou zeggen wat liefde vermag, aan jou, die hebt gespeeld met wat voor de vrouw 't hoogste, 't heiligste moest zijn. En 'k vertrouw op je Marie, op je stilzwijgendheid, 'k vertrouw dat je goede hart, je zachtere gevoelens omtrent me zal geven als 'k je alles verteld heb.

Waar je me 'n verwijt van maakte, heb je goed gezien. Je man heb 'k lief, en hij is de eenige man dien 'k heb lief gehad! 't Is voor hem dat 'k geleden heb, dat ik 'n strijd heb doorgemaakt, bitter en dikwijls onhoudbaar. En 'k heb dit alles alleen gedragen, want over liefde heeft hij me nooit gesproken. 'k Heb nooit, en zal ook nooit 'n man ontmoeten die zoo m'n eerbied en achting afdrong, die bijna niet in meeningen en opvattingen met me verschilde.

Aan die uren van zalig samenzijn kwam 'n einde, toen hij zich met je verloofde. 'k Had 't mij zoo dikwijls voorgehouden dat dit oogenblik zou komen, maar toch, toen 'k 't hoorde had 'k 'n gevoel of alles wat 't moeielijke leven zonnig en mooi had gemaakt van me werd weggenomen. 't Was me als 'n machtmerrie, waaruit 'k me niet kon losworstelen. En toch kwam nog grooter leed, want toen 'k je als bruid zag staan, toen 'k zag hoe liefdevol hij je aanzag, toen doorgrondde 'k hem zoo geheel, en dacht daarbij, zou ze hem wel kunnen volgen in z'n hooge ideën.

Ja Marie, 't is hellepijn geweest toen 'k je zag heengaan met den man dien 'k vergoodde. En toen ik m'n wilde smart had uitgegild, toen wist 'k ook dat er iets onwrikbaars is, in 't geen je word opgelegd, dat er gehoorzaamheid wordt geeischt, en dat je moet eindigen met te berusten. Maar die berusting is als 'n wond die voor 't oog geheeld je er telkens aan doet denken door schrijnende pijn.

En 't verwijt over je kind, hoe onwaar is dat.

Ik kwam hier op een avond dat je meiske zat te schreien bij omgevallen blokken. Jij was uit, je man zat te werken. En die traantjes om de omgevallen blokken, en niemand om haar te helpen, waren voor 't kind even erg, als 'n groot verdriet voor ons. Maar we gingen samen aan 't bouwen, en werden goede maatjes.

Toen de kindermeid kwam om haar naar bed te brengen, toen was ik 't, die haar moest helpen. En 't heeft me zoo getroost die liefde van je meiske. 'k Heb er niets bij gedacht, 't is van zelf zoo gegaan. En nu je m'n leed kent, nu zult ge me toch niet meer hard vallen wel?

Eigenlijk kwam 'k hier, om je te zeggen dat ik voor heel lang weg ga.

Ga je nu heen Adèle omdat 'k je beleedigd heb?

Neen Marie, daarom niet.

Er wordt behalve gehoorzaamheid, ook nog daden van je geeischt.

 

Vergeef me Adèle dat 'k alles afluisterde! 'k Was hiernaast, en de deur stond op 'n kier. 'k Hoorde dat Marie je hard viel, en dat kon ik niet verdragen. Je hebt zooveel voor haar gedaan.

'k Wilde tusschen beide komen, toen je begon te spreken. En 'k moest luisteren, blijven luisteren. 't Was weer als vroeger, toen kon je ook zoo spreken wat er in je ziel omging. En 'k gevoelde mee met dat onuitsprekelijke leed dat je doormaakte. Bij jou zal 't 'n marteling zijn geweest, dat je bleef torschen, dag op dag, en 't is geworden 'n deel van je leven.

En dat heb 'k gedaan, ik die je alle verdriet zou willen besparen. 'k Wil niet dat je weg gaat, want ik kan je niet missen.

Heb 'k toen aan jou gezegd, 'k kan je niet missen.

Heb 'k je niet moeten missen al die jaren.

Heb 'k dat leed niet heel alleen gedragen.

En jij zou dat nu niet kunnen.

Eduard! waar is de man die eens de menschen op hun plicht wees. Waar is de man die zich nooit overgaf aan gevoelens en stemmingen. Waar is de kracht gebleven van de man die zich 'n levensideaal wist te scheppen.

Voor mij, staat hij nog onveranderd voor me.

Maar aan je zelf zal je gaan twijfelen, als je je zoo laat gaan.

[pagina 459]
[p. 459]

Van wie heb 'k kalmte en kracht gekregen? Van jou! Moet 'k nu kracht geven, die 't voor me zelf met zoo groote inspanning verworven heb. Je vriendin gaat weg, maar je behoud 'n vriend, met een trouw en nobel karakter.

Tracht nu je vrouw te vormen, zooals je eens dacht 'n mensch te vormen.

De oude kracht zal weer komen, en 'k zal niet tevergeefs geleden hebben voor 'n man die m'n voorbeeld was.

Adèle 't zal gaan, 'k weet 't nu, want nu bezielt ook mij de kracht die jou heeft staande gehouden; de ware groote heilige liefde,

En nu kan 'k gaan Eduard, 'k weet nu dat 'k iets in je leven ben dat eeuwig is.

 

BRÜNHILDE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken