Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 21 (1907-1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.77 MB)

Scans (98.61 MB)

ebook (12.36 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Ons Volksonderwijs.

Een van de voornaamste middelen om 't verstandelijk en zedelijk peil van een volk te verheffen is onderwijs. Daarom hebben de Regeeringen van alle beschaafde landen de School gemaakt tot een voorwerp van staatszorg. Dit is een inmenging in de zaak der ouders of voogden, welke vooral in ons land aanleiding gegeven heeft tot eindelooze twisten, die de openbare school hebben gemaakt tot den speelbal der politieke partijen. Op welk standpunt men zich moge plaatsen, niemand kan ontkennen dat het onderwijs als onmisbare en belangrijke factor van de opvoeding behoort aan de ouders, en de Staat dus alleen mag optreden aanvullend en verbeterend, zonder de vrijheid der ouders te beperken, indien deze zelve voor onderwijs aan hun kroost zorgen. 't Onderwijs moet vrij zijn, mits de volksontwikkeling door deze vrijheid niet wordt geschaad. Volgens de

[pagina 546]
[p. 546]

Leerplichtwet moet ieder ouder of voogd zorgen dat zijn kinderen of pupillen op twaalfjarigen leeftijd een zekere dosis kennis en vaardigheden hebben verworven, onmisbaar geacht om in de hedendaagsche wereld niet totaal onbruikbaar te zijn. Of deze vaardigheden en kennis in huis of op school, bij 't bijzonder of 't openbaar onderwijs zijn verkregen, is de overheid onverschillig.

Te midden van den strijd der politieke partijen, waarin veel geschermd werd met groote en mooie woorden en vele kandidaten gouden bergen beloofden, is 't onderwijs weinig vooruitgegaan. Hoewel het voor ieder denkend mensch een axioma is dat alle onderwijs, evenals elke zaak van groot belang, goed moet zijn ingericht, en ieder particulier, naar zijn geldelijke omstandigheden veroorloven, geen kosten spaart om toch vooral zijn kinderen zooveel mogelijk door onderwijs te doen ontwikkelen, lijdt het volksonderwijs aan groote gebreken, en schijnt niemand in ernst er aan te denken hierin radicale verbetering aan te brengen.

Vooreerst is 't personeel gebrekkig, totaal onvoldoende opgeleid. De minst slechte opleiding is die aan een Kweekschool, waar vier jaar lang jongelingen en meisjes van hun veertiende (vijftiende) tot hun achttiende (negentiende) jaar worden onderwezen en ook nu en dan de kinderen leeren onderwijzen. Maar op hun achttiende of negentiende jaar leggen deze jongelui examen af als onderwijzer(es) en treden de school binnen, zelf nog kinderen worden zij op de jeugd losgelaten om al doende de kunst van onderwijzen door vivisectie zich eigen te maken. De opleiding - en juist hierin schuilt de groote fout - is kosteloos. De Staat koopt den onderwijzer met het handgeld derkostelooze opleiding om hem later af te kunnen schepen met een onvoldoend salaris. Hoewel 't onderwijs ieders zaak is, een groot volksbelang, laat de maatschappij toe dat de onderwijzers, door dezen goospenning verlokt, worden gerecruteerd uit de onderste lagen der maatschappij, 't volksonderwijs dat door kinderen uit alle rangen en standen wordt genoten, is bijna uitsluitend in handen van zonen uit de lagere volksklasse, waarnaast onderwijzeressen ten deele uit wat hoogeren stand. En aangezien in ons lieve vaderland de achting voor personen recht evenredig is aan vermogen of stand, worden de onderwijzers en daardoor de school niet zoo gewaardeerd als voor 't prestige van 't ambt en den invloed op de kinderen bepaald noodig is. Intusschen ware dit van niet veel beteekenis, indien de onderwijzers zelve over 't algemeen meer ontwikkeld en beschaafd waren, of liever indien hun opvoeding en opleiding hun meer ontwikkeling en beschaving verleenden; men zou dan in hen niet zien de kinderen hunner ouders. Maar deze opleiding is zoo half, zoo gebrekkig, de maatregel om jongelieden van achttien of negentien jaar een brevet te geven om kinderen te onderwijzen en op te voeden, getuigt van zoo groote lichtvaardigheid, dat ook bij meer achting voor den onderwijzersstand 't onderwijs aan kinderen tot twaalf jaar altijd onvolkomen zal blijven, tenzij de Regeering inziet dat men, om menschen te vormen, menschen, volslagen menschen, beschaafde, ontwikkelde lieden noodig heeft, die dus een behoorlijke opleiding tot 21 à 22-jarigen leeftijd hebben genoten, dat er meer ontwikkeling en beschaving noodig is om kinderen tot menschen op te voeden dan om recruten te leeren exerceeren, postzegels te verkoopen of telegrammen over te seinen.

Eigenaardig is 't oordeel van 't publiek: aan kleine kinderen is 't onderwijs gemakkelijk en hoe grooter de kinderen worden, hoe moeilijker 't onderwijs. Dit berust waarschijnlijk niet op goede gronden, de tweede klas eener lagere school is b.v. de gemakkelijkste, de eerste in veel opzichten de moeilijkste, maar 't is juist in overeenstemming met hetgeen men ziet: de leeraren bij 't M.O. genieten hooger salaris dan de onderwijzers der L.S., en de best gesalariëerde onder deze laatsten staan in de hoogere klassen, inderdaad een dwaze regeling, die duidelijk illustreert dat in de onderwijzerskringen zelf nog geen klaar inzìcht bestaat in 't wezen van de kunst van onderwijs.

Dat de volksschool niet is wat ze moest en kon zijn, als 't onderwijzend personeel alleszins goed was, is een natuurlijk gevolg van deze beklagenswaardige regeling. Maar het toezicht! Er is immers een hoofd der school, er is een schoolcommissie, er is rijksschooltoezicht. Laat mij met het laatste beginnen. Als er iets goeds moest zijn in 't heele volksonderwijs, dan voorzeker het toezicht dat het Rijk doet uitoefenen, nietwaar? Welnu, dit toezicht is geheel onvoldoende, 't aantal scholen aan de inspectie van een arrondissements-schoolopziener toevertrouwd, is zoo groot, dat het hem niet mogelijk is meer dan tweemaal per jaar elke inrichting

[pagina 547]
[p. 547]

te bezoeken, het district waarover zich het toezicht uitstrekt van den districts-school-opziener, omvat eenige, vier, vijf of zes, malen 't eerste aantal. Maar men zou toch verwachten dat deze toezieners althans deskundigen waren. Doch ook dit is slechts nu en dan bij toeval zoo. Tot schoolopziener kan iedereen worden benoemd en wordt dan ook iedereen benoemd, zou ik haast zeggen: advocaten, burgemeesters, gepensionneerde officieren evengoed als onderwijzers en leeraren. In welke betrekkingen ziet men zulk een stelsel of liever zoo'n stelselloosheid? Wordt ooit een onderwijzer aangesteld tot inspecteur van posterijen en telegrafie of zelfs maar van militair onderwijs. Natuurlijk niet! zegt ge misschien. Maar is het dan niet den spot drijven met het volksonderwijs, dat men het toezicht opdraagt aan menschen die er buiten staan en die dus het best doen ìn onthouding hun kracht te zoeken? Indien het een Regeering ernst ware met dezen belangrijken tak der volksopvoeding, dan moest zij alleen aan bekwame vakmannen 't ambt van schoolopziener opdragen, dan moest de Wet op 't L.O. voorschrijven, dat aan niemand buiten het onderwijs het deskundig toezicht werd toevertrouwd. In Neerlands-Indië, waar 't onderwijzersambt een staatsbetrekking is, worden de toezieners uitsluitend uit de gouvernementsonderwijzers benoemd. Dit is verstandig en.... billijk. Toch zijn deze onderwijzers precies gelijk, wat opleiding en ontwikkeling betreft, aan hun collega's in Nederland.

Wat de Schoolcommissiën aangaat, of zooals de eigenlijke term luidt - want there is much in a name - de commissiën van toezicht, niemand zal verwachten dat van hen vooral in dorpen en kleine steden veel kracht uitgaat. Indien zij zich beperken tot hetgeen ik zonder geringschatting politietoezicht wil noemen, b.v. zich overtuigen dat de plaatselijke verordeningen worden nageleefd en de onderwijzer niets onderwijst wat strijdig is met de Wet, dan voldoen zij ruimschoots aan 't geen van haar verlangd wordt. Vaak treden zij op in 't belang van de school of scholen, dit is prijzenswaardig, doch zou bij een goede inrichting van 't onderwijs niet noodig zijn. Daar evenwel een groot deel van de regeling der scholen is overgelaten aan de Gemeentebesturen, die met spaarzaam overleg volgens Oudhollandsche wijsheid de spreuk toepassen: overdaad schaadt, konden deze commissiën bij den bestaanden eenigen heilzamen invloed uitoefenen, als zij eenige macht bezaten. Zoodra evenwel een commissielid wethouder wordt, bedankt hij als lid der commissie van toezicht, omdat hij als zoodanig in 't belang der school voorstellen zou moeten doen aan den Raad of 't Dagelijksch Bestuur, tegen welke hij zich qua wethouder uit financiëel, d.i. geldelijk = 't alleen geldend oogpunt moet verzetten. Men meent misschien dat ik deze schrandere vinding uit mijn duim zuig, maar ik wou dat dit waar was.

En nu 't hoofd der school. Mijns inziens is hij de meest bevoegde en ook de eenige, die het kan omdat hij in de school is, omdat de school zijn werk, zijn taak, zijn eer is, omdat hij verantwoordelijk is voor 't onderwijs aan zijn school gegeven. Doch hij is aan zijn klas gebonden - in enkele voorname steden niet - en kan dus zijn personeel, dat nog voor een deel onderwijzen moet leeren, niet bij 't lesgeven ter zijde staan. Of dit noodig is? Ja, Of het noodig moest zijn? Neen. Alle onderwijzers(eressen) moesten volledig opgeleid zijn. Maar in den bestaanden toestand moest de jonge onderwijzer(es) onder voortdurende leiding staan tot hij (zij) na een paar jaar zelfstandig in de school kan werken.

Vergeleken met het onderwijs in andere landen is 't hier vrij goed, doch dit komt omdat het in andere landen meestal slecht is. Doch: Buurmansleed troost wel, maar heelt niet.

Tengevolge van de halve ontwikkeling der onderwijzers is 't hun onmogelijk een inzicht te verkrijgen in 't grootsche, 't moeilijke, 't veeleischende van hun taak. Aan de hand van handleidingen die zij voetje voor voetje volgen, maken zij hun schoonen arbeid tot een handwerk - de besten staan boven de handleidingen en bewijzen in en door hun werk dat de onderwijzer zelf de beste, levende methode is en de werkelijke onderwijzer geen methodeschrijver tusschen zich en zijn klas kan dulden.

De volksschool is daarbij nog al te veel een inrichting voor 't aanbrengen van positieve kennis; (a.h.w. een nabootsing in 't klein der middelbare school). Terwijl haar hoofddoel moest zijn 't kind te leeren denken, te ontwikkelen en belangstelling te wekken in zaken van kennis door den leeslust op te wekken, niet alleen voor amusante, maar ook voor andere ontwikkelende lectuur. Nu is hiervoor natuurlijk kennis onmisbaar, want deze is de stof voor 't denken, maar de kennis op zich zelve moest minder doel dan middel,

[pagina 548]
[p. 548]

't leeren denken 't einddoel zijn. Misschien ligt de schuld aan 't leerprogram, gemeld in art. 2 der Wet op 't Lager Onderwijs. Daar worden met zoovele namen genoemd: lezen, rekenen, schrijven, teekenen, zingen, taal, vrije- en orde-oefeningen der gymnastiek en de beginselen van de vaderlandsche geschiedenis, van de aardrijkskunde (en van de kennis der natuur), alle zeer nuttige en noodige, men zou haast zeggen onmisbare zaken, en toch heeft de ervaring en hebben proefnemingen herhaaldelijk bewezen, dat van de drie laatste vakken geen of een bespottelijk klein residu beklijft, ongetwijfeld doordat de geschiedenis en de aardrijkskunde te stelselmatig, d.i. te moeilijk, te weinig in overeenstemming met den kinderlijken geest worden onderwezen. 't Ware te wenschen, dat de volksschool enkel over de onderwerpen uit deze twee vakken liet lezen en stellen en bovendien voor de aardrijkskunde 't kind alleen maar den atlas leerde gebruiken, doch 't verloop der historie, 't begrip van een regeering en de eigenlijk gezegde aardrijkskunde - hoe ontwikkelend een vak dit moge zijn voor ouderen - liggen buiten de bevatting van een kind van hoogstens twaalf jaar. Toch betwijfel ik of deze vereenvoudiging van onderwijs, welke de intensiteit stellig zou verhoogen, ooit tot stand zal komen. Daarvoor hecht het toezicht te veel aan de letter der wet, het eischt afzonderlijke lesuren in deze vakken, maar ook de tijdgeest verzet zich krachtig tegen elke vereenvoudiging, men wil integendeel steeds meer onderwezen zien, al ervaart men duidelijk dat de vruchten kleiner worden in dezelfde mate als de omvang der leerstof toeneemt, terwijl inkrimping der leerstof 't mogelijk maakt het mindere werkelijk tot eigendom, vruchtbaar bezit van den leerling te maken, in overeenstemming met den gulden regel: niet het vele is goed, maar 't goede, al is 't weinig in omvang, is veel.

Alleen liefde voor de zaak van 't volksonderwijs gaf mij 't bovenstaande in de pen.

C.G.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken