Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 21 (1907-1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.77 MB)

Scans (98.61 MB)

ebook (12.36 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Over Toilet
en wat ermede in verband staat.

De geschiedenis van een hoed.

Dezer dagen ontmoette ik een hoed, met een kennis van me. -

Neen, heusch, ik schrijf geen slecht hollandsch; ik weet heel goed wat ik zeg. Want werkelijk, het was niet mijn bekende, die wandelde met een hoed op haar hoofd; het was integendeel een groote, reusachtige, met afhangende struisveeren breed gegarneerde hoed, die vóór en boven alles voor zich zelf de aandacht eischte, en waaronder men eerst dáárna ontdekte een nietig klein persoontje, met een heel smal gezichtje. - -

Heb ik nu geen groot gelijk wanneer ik zeg: Ik ontmoette onlangs een hoed, met een kennis van me...

Ik wil niet verkeerd begrepen worden. Ik houd van groote hoeden. Zij flatteeren. In theaters, of bij dergelijke openbare vermakelijkheden, waar men zich verdringt om te zien, moge zoo'n hoofddeksel lastig zijn voor 'n ander, dat is een questie waarmee wij hier niet te maken hebben. Maar voordeelig, over het geheel genomen, is een kleine hoed veel minder voor de meeste gezichten, dan een grootere. Dat is immers ook heel natuurlijk. Een kleine hoed laat het geheele gezicht onbarmhartig blootgesteld, terwijl een groote het beschaduwt; wie dus geen héél mooi gelaat heeft, die is door zoo'n kleinen hoed overgeleverd aan eene in het meedoogenloos zonlicht dubbel in het oogvallende uitstalling van alle hare kleinere of grootere fouten van trekken, teint, gebrek aan haar, of aan mooien tint van haar, etc.; een grootere hoed daarentegen maskeert die onvolkomenheden eenigzins. Wil men tot dat laatste doel een voile aanwenden, iets wat velen onzer óók steeds van noode hebben om de scherpe winden of om een teere huid te behoeden, dan zit zulk een sluier, om een kleinen hoed aangebracht, veel te strak geplakt tegen het gelaat, terwijl grootere breedere randen hem daarvan afhouden. Eindelijk, om een kleinen hoed met smaak te dragen, moet men uitstekend gekapt zijn, anders ziet men er slordig, bij vele hedendaagsche façons, belachelijk uit.

Redenen te over om een grooten hoed in het algemeen genomen flattant te vinden. Maar - al het verschil zit 'm in een grooten hoed, en een die te groot is. Kijk in Uw spiegel, en geef U zelve rekenschap van Uw lengte en dikte, Uw gelaatsvorm, Uw wijze van kapsel, Uw overig toilet, alvorens gij naar de modiste stapt, en U een hoed koopt ‘naar den laatsten smaak’. - Verleidelijk liggen zij voor de ramen, allerlei modelhoeden, die, als ge binnentreedt, verlokt door een kleur of een garneering of een model dat U bevalt, voor U de revue passeeren op het uiterst-zorgvuldig-gefriseerde hoofd van een elegante, slanke, opzettelijk om die uiterlijke verdiensten geëngageerde winkeljuffrouw, op wier knap gezichtje, zooals haar chef zeer goed zag toen hij haar huurde, alles goed staat.

Als ge dan Uw keuze hebt gedaan, zekerheidshalve U-zelve wilt overtuigen, dat de bewuste hoed U-zelve óók flatteert, en hem daarom zelve verlangt te probeeren, dan weet dezelfde handige verkoopster U het hoofddeksel met den noodigen chic op te zetten, hier wat aan Uw haar te verschikken, daar een duwtje te geven.

[pagina 764]
[p. 764]

‘U moet ook bedenken, als U gekleed bent er bij met een andere jacquette, een andere japon’ - overreedt zij U, als zij Uw twijfelende blikken verstolen ziet glijden naar den spiegel. -

Gij laat U overhalen; gij durft niet goed tegenspreken. Gij geneert U ook eenigzins te erkennen, dat gij U-zelve zooveel leelijker vindt, dan daareven die juffrouw met dienzelfden hoed er uitzag. Gij maakt U wijs, dat gij straks thuis, in een ander toilet, inderdaad een veel beter effect zult maken. - Etc. etc.

En hoevelen koopen nog véél ondoordachter! Geven zich in het geheel geen rekenschap van haar-eigen-ik, bestellen maar er op los, omdat het mode is, of omdat ze er zin in hebben dezen of dien hoed te koopen, zonder stil te staan bij alles wat daarbij te pas komt van overig toilet, en figuur en gelaatstint, en zooveel meer van dien aard.

Die hoed, dien ik met mijn kennis ben tegengekomen, was naar mijn smaak op zich zelf beschouwd een mooie gedistingueerde hoed. En mijn kennis is een in háár soort aardig persoontje, 'n klein, vlug hippetippetje, metiets elegants, en een bleekneuzig snoetje, dat haar, met ietwat smachtende oogen, iets interessants geeft. Wel, gezien onder dat reusachtig afdak, leek ze leelijk en lomp, kwam haar kleinheid uit als iets komieks, en haar gezichtje als 'n verschrompeld pippelingetje; en de gedistingueerde hoed-zelf werd daardoor vulgair en tingeltangachtig.

Alles omdat de een niet paste bij den ander; de een was te klein van afmetingen, de ander te groot.

Een groote hoed zou mijn kennis geflatteerd hebben; een te groote maakte haar tot 'n onding, waarvan men zich afvroeg: Wat komt daar aan, 'n wandelend gevaarte van fluweel en veeren en tulle, dat beenen heeft? En dan bij nadere beschouwing kwam men tot de ontdekking: O ja, er zit óók 'n menschenlichaampje onder, en zelfs een hoofd! -

Maar, ik heb U de geschiedenis van mijn hoed nog niet ten einde verteld. -

‘Hoe vindt je 'm?’ - vroeg Mimi - zal ik haar maar noemen. Want ze zag wel, dat mijn blikken onwillekeurig naar haar nieuw bezit vlogen, zoodat het woord hoed onnoodig was om aan te duiden wat ze bedoelde. -

‘Hij is je niet bepaald te klein’ - zei ik ontwijkend. -

Iets in haar gezicht zei me, dat ze reeds zelve haar twijfel had inwendig over haar mode-artikel. Het werd strak, en ze vroeg op den man af:

‘In ernst, hoe vindt je 'm? - Vindt je, dat ie me stáát? -’

‘Ik vind den hoed mooi’, zei ik, ‘chic. Maar jij bent er te klein voor. - Hij is niet jou genre, geloof ik.’ -

Niets is ondankbaarder werk dan eerlijk antwoorden op vragen die de vrouwelijke ijdelheid treffen.

- - Mimi's woordenvloed, om me te betuigen dat ik de eerste was die het zei, dat iedereen haar hoed magnifique vond, dat ze zich niet kon begrijpen hoe ik 't vinden kon, etc., etc., zal ik hier maar niet herhalen. 't Kwam er op neer, dat ze tusschen de regels liet doorschemeren, hoe ik waarschijnlijk jaloersch was van haar regelrecht uit Parijs meegebrachten modelhoed, (inderdaad erken ik volmondig, dat mijn beurs niet toelaat extra tot zoo'n doel naar Parijs over te wippen), dat ik overigens een erkend slechten smaak had, en al dergelijke vriendin-vijandelijkheden méér, waarin wij vrouwen zoo uitmunten bij zulke gelegenheden.

- - Enfin, 'n derde kennis, die juist uit een zijstraat boog en ons aansprak, bracht 't discours gelukkig ineens op wat anders. Ik was blij, dat ik er af was, en kon heengaan. Bij 'n volgende ontmoeting werd het onderwerp natuurlijk niet meer rechtstreeks aangeroerd. Alleen liet Mimi geen gelegenheid voorbij gaan zijdelings te laten uitkomen, door toespelingen van allerlei aard, hoe algemeen ‘iedereen’ haar hoed bewonderde, en hoe goed hij volgens ‘iedereen’ juist háár stond.

Maar ziet - de geschiedenis die ik U mededeelde, speelde zich enkele maanden geleden af, in den bloeitijd der reuzenhoeen, - tegen het einde van den winter zag ik haar niet meer met haar pronkstuk. Eerst hield ik het voor toeval; van lieverlede interesseerde het mij; ten slotte, toen ik haar met een fonkelnieuw aardig model zag rondwandelen, en dat haar enorm flatteerde, werd mijn vrouwelijke nieuwsgierigheid mij te machtig.

Op 'n dag, dat we samen bij mij aan huis nog al gezellig babbelden, zei ik, terwijl ze haar opinie ten beste gaf over het al of niet laten verwen van een japon van mij tegen den zomer:

‘Apropos - Waarom draag je dien Parijschen hoed van je nooit meer.’ -

Zij kleurde even, keek me eens ter sluiks

[pagina 765]
[p. 765]

aan, wreef aarzelend met haar handen over de te verwen japon, en décideerde zich toen ineens op de onthulling van haar geheim...

‘Ik zal je 't dan maar zeggen. - Over een paar weken hoor je het toch. - - We houden het voor de aardigheid nog maar wat geheim.’ -

‘Wat?’ - -

‘Wel - ik ben geëngageerd in stilte - met Fré. - 't Verwondert je zeker niet eens?’ -

‘Natuurlijk niet. - - Dat heeft iedereen al zóó lang zien aankomen. - Maar ik zie het verband niet met je hoed.’ - -

‘Hij had er zoo'n hekel aan. - - Voor geëngageerde menschen zijn zulke groote hoeden eigenlijk niets practisch’ - zei ze, en kleurde nog ééns. -

Ik begréép.

Waar zoenen niet al goed voor zijn soms!!

 

Redactrice toilet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken