Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
Toon afbeeldingen van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16,98 MB)

Scans (106,51 MB)

ebook (14,38 MB)

XML (4,35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.

I. ‘Mijn meerdere’ door A.J. Servaas van Rooyen.

Onlangs verklaarde onze hooggeachte redactrice, in een harer correspondenties, dat zij slechts dan een huwelijk zou aangaan, indien de man tot haar kwam in wien zij haar meerdere zag, òf meende te zullen vinden.

Mina Kruseman heeft het haar voorgezegd, en zonder nu daardoor de gelijkwaardigheid dezer twee bijzondere vrouwen te willen bewijzen, waar een zelfde gedachtenuiting werd uitgesproken, durfde ik toch Mina Kruseman, in een adem noemen met freule de Savornin Lohman, nu het geldt eene vrouwelijke confessie te memoreeren, welke mij steeds een glimlach om den mond doet spelen, of waarover ik mijn schouders ophaal.

Niet omdat ik twijfel aan de oprechtheid, waarmede de woorden gesproken zijn, of dat het spreekwoord van de zure druiven maar even toepasselijk zou zijn; noch veel minder, omdat ik zou vermoeden, dat de ‘meerdere’ te eeniger tijd ook zou kunnen gezien worden in een minder ‘meerdere’, als de lust tot huwen opkwam. Neen, daarom niet glimlach ik, of schokschouder,

[pagina 169]
[p. 169]

maar omdat ik mij zelven steeds afvraag waaruit toch dat ‘meerdere’ zal moeten bestaan.

Daarvan kan ik mij geen begrip vormen. Indien toch een vrouw hoog staat door karakter en bekwaamheid dan toch mag wel aangenomen worden, dat een meer superieure mannelijke geest moeilijk te vinden is om de ‘meerdere’ van zulk eene vrouw te zijn, en zou die vrouw dan verstoken moeten blijven van het huwelijk?

Immers 't physiek zal toch wel buiten bespreking blijven. In lichaamskracht, in overwinnenden hartstocht, in het brute, in het beslist beheerschende zal eene vrouw wel niet het ‘meerdere’ zoeken. We kunnen dus bij den geest blijven, en hebben dan alleen te letten op het meerdere van den man in karaktervorming, in geestesgaven, in overwegende deugden of hoedanigheden. Maar dan ook valt het moeilijk om met het denkbeeld: ‘mijn meerdere slechts zal mij huwen’, in te stemmen.

Moet de man deugdzamer zijn dan de vrouw; moet hij meer weten, geleerder zijn; maar als nu de vrouw in 't een of ander vak uitmunt zou zij dan ongehuwd moeten blijven, omdat haar meerdere niet of moeilijk zal te vinden zijn, omdat een zoodanige haar nooit zal overtreffen; overtreffen toch geeft de meerderheid. Is dan niet een examen noodig? Heusch, dat is geen spotternij, maar het is de richtig-logische gedachtengang in den schakel van het ‘meerdere’-moeten zijn van den man boven de vrouw.

Met heiligen ernst heb ik vroeger en nu weer overwogen waaruit het ‘meerdere’ zou moeten bestaan.

Of een dergelijke uitspraak is onwaarheid, of ondeugdelijk, of zij geldt voor allen, en daar iedere vrouw anders aangelegd is en ontwikkeld, zal dus de meerderwaardige man altijd een sport hooger moeten staan in geestelijke ontwikkeling, en telkens een sport hooger moeten klimmen, naarmate ook de vrouw in hare minderwaardigheid meerderwaardig tracht te worden.

Verschillende gaven, één geest, dat kan immers samengaan; waarom zou de vrouw beslist de mindere moeten zijn? We hebben in dit blad de recepten gelezen voor een gelukkig of ongelukkiger huwelijk, al naarmate vrouw of man meer beantwoorden aan de eischen van die recepten; we hebben 't slot herlezen van Rinske (omslag Feuilleton), en gezien hoe weinig er noodig is om met twee, gelukkig in 't huwelijksbootje de levenszee te bevaren, en alles komt daarop neer, dat tusschen man en vrouw moet bestaan één geest van liefde, van harmonie, van samenwerkend zieleleven. Ziedaar m.i. het eenige, waarop de vrouw te letten heeft. Zij moet onderzoeken of dit samenleven of samenwerken mogelijk zou kunnen zijn, en zou kunnen blijven, zelfs dan, indien 't vleeschgenot verzwakt, of is afgesleten, en er alleen sprake is van de hoogere orde der samensmelting.

Superieur hooger zal een man in dien zin nooit hooger behoeven te staan dan de vrouw. Het beeld van klimop en eik is mooi in poëtischen geest, maar al is 't zeer zeker eisch de poëzie van 't huwelijksleven te zoeken, telkens en telkens opnieuw, dringt zich het proza naar voren, en daarmede moet rekening gehouden worden. Er mag geen sprake zijn van meerder of minder. Indien van beide zijden op zulk een verschil werd gelet zou die ongelijkheid aan de eene zijde overschatting, aan de andere zijde geringschatting scheppen, waardoor het evenwicht wordt verbroken en de noodige eenheid van ziel en hart en geest verloren gaat.

Den Haag, 9/7 1908.

 

Antwoord Redactrice.

 

- Op gevaar af van mij den schijn te geven van geestelijk-hoogmoedig te zijn, wil ik rondweg antwoorden: Ja, inderdaad geloof ik zeer zeker, dat een superieure vrouw niet gemakkelijk vindt den waarachtig-meerdere naar den geest, die haar blijvend gelukkig maakt in het huwelijk, in dieperen zin. Vandaar, dat zij m.i. beter doet ongehuwd te blijven. Een hooggeschat vriend zeide eens tot mij: ‘Na drie weken zoude Uw man U zoo zeer gedesillusioneerd hebben, dat gij zoudt wegloopen van hem.’ Hij had daarin misschien gelijk. Wie te veel verlangt, wordt teleurgesteld. En ik behoor niet tot degenen, die dat zouden volhouden op den duur: het banale, in één gareel voortsjokkend huwelijk, waarin de vrouw heimelijk zich voelt en weet de verstandelijk-meer-ontwikkelde, de dieper-nadenkende dan haar man.

Het is zoo droevig zeldzaam dat twee superieure menschen elkaar ontmoeten en leeren liefhebben. Zoo dikwijls bemint de superieure man juist het heel-alledaagsche meisje. Dat kan goed gaan. Het omgekeerde gaat na een tijdje bijna altijd verkeerd. - Want, waar het alledaagsche meisje zich, met meer of minder bewondering voor hem, leert schikken naar, leert volgen de denkbeelden en de levensopvatting van haar man, daar gaat de superieure vrouw zich ontgoocheld, teleurgesteld gevoelen door de geestelijke minderwaardigheid van haren man, gaat hem overheerschen in geestelijken zin, maar tegelijk minachten heimelijk, dat hij zich dit laat doen.

Zoo voel ik-persoonlijk het. Ik heb natuurlijk in algemeenen zin gesproken, zonder daarbij de pretensie te maken, dat ik wil doorgaan voor superieure vrouw, omdat ik niet huwde. De redenen die mij ongetrouwd deden blijven gaan mij-alleen aan natuurlijk. Dit is dus slechts een algemeen antwoord op een algemeen-gestelde vraag.

Wat ik-persoonlijk versta onder mijn meerdere wil ik den geachten inzender gaarne toelichten. Dat het physiek daarmede niet heeft te maken spreekt inderdaad van zelf. Neen, ‘geleerder’ dan ik zelf behoeft hij geenzins te zijn voor mij, om in mijn oogen mijn meerdere te zijn, maar wèl moet hij niet dom zijn, beschikken over intellectueele gaven, die mij eerbied afdwingen.

Onlangs vertelde mij iemand met zelfvoldoening hoe zij in haar huwelijk haar man had ‘opgevoed’ tot háár mate van geestelijke ontwikkeling, hem had ‘geleerd’ dit te begrijpen en dat te verstaan op geestelijk gebied; hoe zij in een woord overtuigd was meer-verstand te bezitten dan hij, maar zich nogtans heel gelukkig voelde, omdat hij zich zoo geduldig liet ‘onderrichten’. Er zijn verschillende soorten van geluk. Als deze dame zegt het te zijn, zal ik 't haar niet tegenspreken; maar ik-persoonlijk zou de ontdekking een dommen

[pagina 170]
[p. 170]

man te hebben voldoende vinden, om voor altijd in hem gedésillusioneerd te zijn. Geleerdheid (iets wat mij heel koud laat, en wat óók domme menschen kunnen verkrijgen door volhardenden ijver in het studeeren) en aangeboren scherpzinnigheid in denken, in vlug en klaar denken, zijn twee verschillende dingen, en ik erken volmondig dat ik het laatste absoluut-onmisbaar acht in den man dien ik mijn meerdere noem. -

Wat de questie der deugdzaamheid aanbelangt, een deugdzaam man, in den zin van brave-Hendrik genomen, is allicht een saai man; ik geloof niet dat ik een saaien man op den duur aantrekkelijk zou vinden. - Wat ik echter wel in den man dien ik mijn meerdere zou noemen zou verlangen, zijn die eigenschappen van het hart, die ik hoogstel en vereer: medelijden, milddadigheid, medegevoel met het zwakkere, met de dierenwereld, met kleine kinderen; gierigheid, wreedheid, kruiperigheid jegens hoogergeplaatsten, lafheid, ziedaar eenige ondeugden in den man die voor mij alle gevoel van ‘meerdere’ uitsluiten. En... dronkenschap. Ik bedoel daarmede niet een toevallig, door omstandigheden van bijzonderen aard geschied, te veel gebruiken, maar dat vieze, geestdoodende, en van er-aan-verslaafd-zijn getuigende societeit-loopen, waarin zooveel aristocratische leegloopers vervallen, die 's middags reeds ontelbare bittertjes gebruiken, en 's avonds zich op dezelfde wijze bedwelmen. -

Ik erken volmondig dat ik op den duur onzedelijkheid beter zou kunnen vergeven dan dit soort aan den drank verslaafd zijn, omdat ik geloof dat het eerste is een zinnen-verleiding waaronder zelfs de intellectueel hoogstaande, zelfs de daarna van zichzelf gruwenden man kan bezwijken door den invloed zijner begeerten, terwijl het laatste getuigt van een laagstaanden, materieelen, voor alle hoogere levensbelangen onvatbaar-geworden geest. - (Dit zijn persoonlijke opvattingen, géén recepten natuurlijk hoe de man moet zijn, maar een persoonlijk antwoord omtrent mijn persoonlijk gevoelen in dezen.)

Ik geloof inderdaad dat de conclusie waartoe de geachte inzender geraakt de juiste is: hoe ontwikkelder en hoe geestelijk-begaafder de vrouw, hoe hooger de eischen zijn die zij den man harer liefde zal stellen. -

- Zoolang zij niet ‘verliefd’ is. (Is zij dat geworden, dan spreken hare zinnen, en dan komt het gewone, op zinnelijke begeerten-alleen gegrondveste huwelijk tot stand).

Neen, de vrouw is nooit, in géén geval de mindere van den man. Die gaven van den geest of van het gemoed, die haar in hem aantrekken, vult zij aan op hare beurt door andere, welke hij niet heeft, gaven van zelfopoffering, van moedertrouw, van geduld, al die bij-uitstek vrouwelijke eigenschappen in één woord, die haar als vrouw superieur kunnen doen zijn; er is hier geen sprake van meerdere en mindere, maar van een elkaar aanvullen.

Ten slotte zij nog herinnerd aan het zoo ware gezegde: De liefde is blind. Wanneer wij een man liefhebben, zien wij hem zoo als wij hem zouden willen hebben, dichten wij hem toe die deugden, die eigenschappen, die gaven, die wij van hem verlangen om hem als ‘meerdere’ te kunnen begroeten. En het is maar gelukkig als de ontgoocheling komt bijtijds, vóór het huwelijk, anders gaat het, zooals mijn hierboven geciteerde vriend tot mij zeide: Na drie weken zijt gij van Uw man weggeloopen.

- Al de redeneeringen die ik hierboven hield houdt men daarom gewoonlijk tot zich-zelve zoo lang men niet liefheeft, bij het bezichtigen van ons onverschillige huwelijks-candidaten, waarvan men zich afvraagt: Zou ik hem uit achting, bij wijze van ‘mariage de raison’ kunnen nemen? Zoodra de hartstocht (zonder welke echte liefde toch onmogelijk is) in het spel komt, redeneeren we niet meer; ‘superieure’ vrouwen óók niet. -

 

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

II.

Rotterdam 8/8 a.s.

Geachte Redactie.

Op bl. 96 H.L. Nr. 6 d.d. 5 Augs j.l. lees ik: ‘Hebt gij die interpellatie in de Kamer niet gelezen over dat politie schandaal? - Mak einde niet waar?’ - Ik voor mijn persoon heb haar 2 maal gelezen (ben ook geab: op de handel. der S.G.), hadde ik moeten interpelleeren ik had anders geinterpelleerd en gezegd: Mijnh. de Voorz. De bladen hebben ons gemeld dat voor de woning van Duitsche Greet een politiepost geplaatst is geweest doch van korten duur. Als dit waar is Mijnh. de Voorz. dan is dat toch wel een bewijs dat het bij Duitsche Greet niet richtig in hare woning was. Waarom heeft toen niet, Mijnheer de Voorzitter, een inval van wege de politie bij Greet plaats gehad, die evenzoo als de Amsterdamsche invallen door de politie in de speelclubs goed georganiseerd was, dat had een goed effect moeten maken. 't Spreekt vanzelf, Mijnheer de Voorzitter, als men iets tegenstrijdigs gevonden had onmiddelijk daar Proces verbaal van opmaken. Mijnheer de Voorzitter, U weet toch evengoed als wij allen het weten, dat de politie ten alle tijde gerechtigd is bezoeken af te leggen of invallen te doen waar iets verdachts kan gevonden worden.

Zou Mijnheer de Voorzitter daar op willen antwoorden wat of de reden is, dat er geen invallen plaats hebben gehad enz.

Nu kan men zoo vooruit lezen wat men wil. d.w.z. er voor in de plaats stellen, wie men wil.

Hoogachtend

Uw E. Dr.

K. SCHRAVER.

(Gep. 1 Lt pl. adj.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. Servaas van Rooijen

  • Anna de Savornin Lohman

  • K. Schraver


datums

  • 9 juli 1908

  • 8 augustus 1908