Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 22 (1908-1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.98 MB)

Scans (106.51 MB)

ebook (14.38 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Kinderleed.
door M.

 
Heilt auch das Leben manche Wunden
 
Die erste schliest sich nimmermehr,
 
Und ganz wird nie das Herz gesunden,
 
War seine Kindheit liebeleer.
 
 
 
(Praeger)

Baby's gezichtje stond droevig ernstig, 'n diepe rimpel plooide 't kleine voorhoofd. Klaarblijkelijk dacht ze over iets na, wat ze niet recht begrijpen kon.

Heel alleen in de groote, weelderig ingerichte eetkamer zat ze op 'n laag stoeltje. Als een heel klein wit plekje in die groote ruimte was Baby's eenzaam kinderfiguurtje; de groote zware antieke meubels deden haar nog kleiner schijnen dan ze was.

Mooi kon men haar zeker niet noemen; 't gezichtje was onregelmatig, maar 'n paar helderblauwe vraagoogen gaven het 'n groote bekoring, kinderlijke onschuldige oogen met toch al iets vroeg wijs erin, oogen die deden ontroeren.

Niets verstoorde de stilte dan 't tikken van de groote staande klok, die juist zeven uur sloeg, en 't geluid van schelle vrouwenstemmen, dat door de openstaande keukendeur drong.

Ongewoon stil zat Baby. Ze dacht over mama, mama die nooit thuis was, mama die haar meisje zoo heel heel veel alleen liet. En ze hield zooveel van haar, want o, maatje was zóó mooi; Bé kende niemand die zóó mooi was.

Maar waarom liet mama haar zoo dikwijls alleen? Wist ze niet dat Baby haar zoo erg graag bij zich had? Waarom liefkoosde ze haar nooit? Andere mama's waren toch zoo niet. Daar had je tante Ida, die was altijd bij haar kindje thuis, die speelde dikwijls met haar meisje, en eens toen zij Bé er op visite was en juist gehaald werd, merkte ze dat tante zelf haar kleintje ging uitkleeden en naar bed brengen. Verbeeld je, Ninie's mama zelf deed dat en niet de meid.

Er opende zich voor Baby een nieuw zalig verschiet. Als haar mama dat ook eens wilde doen!

En dien avond had ze 't heel verlegen gevraagd en haar handje daarbij smeekend om moeders hals gelegd.

Maar deze had de kleine hand van zich afgeschoven en kortaf gezegd: ‘hoe kom je er bij, ik moet uit! Pas op, kreukel mijn nieuwe japon niet.’

Papa had even gelachen en er spottend aan toegevoegd: ‘hoe komt 't kind erbij.’

En dien avond waren de ouders weer uitgegaan en kleine Bé was voor de zooveelste maal alleen thuisgebleven.

Naar papa hunkerde 't eenzame kinderzieltje niet; die was in haar leven niets meer geweest dan iemand, behoorend bij 't huis, iemand die soms even thuiskwam en daarna met mama uitging.

Maar naar deze laatste verlangde Bé met al de aanhankelijkheid van haar warme kindernatuur. Ze had zoo niemand anders. Ze was zoo veel alleen en ze hield van mama. Als haar nichtjes vertelden van hun mama, die zooveel voor hen deed en zoo lief voor hen was, dan vertelde Baby (met heimwee in 't hartje naar die zelfde zorgen) van haar mama, maar van wie ze alleen met trots kon zeggen dat ze zoo mooi was.

Zoo was kleine Bé zes jaar geworden, en steeds meer hunkerde ze naar liefde en hartelijkheid. Waarom was mama toch zoo weinig bij haar? Was ze misschien niet lief genoeg? vroeg zij zich af in haar groote verlatenheid. Als antwoord op die vraag dron-

[pagina 172]
[p. 172]

gen eensklaps woorden uit de keuken tot haar door en ze luisterde. Antje, de goedhartige maar ruwe binnenmeid was aan 't woord.

‘'t Is zonde en schande om 't arme schaap altijd en eeuwig alleen te laten, en dan zoo zonder zusjes of broertjes.’

Een andere stem antwoordde: ‘Och ik geloof dat ze 't wurm niet mooi genoeg vindt; ze kan niet met 'r geuren bij der kennissen.’

‘Sjut’ liet de eerste stem zich waarschuwend hooren, ‘pas op! de deur staat open, ze mocht eens luisteren; kleine potjes hebben groote ooren!’

Het einde van 't gesprek ging voor Baby verloren. Even nog keek ze heel ernstig, toen gleed een lichtstraal over 't magere gezichtje, de oogen schitterden als bij een heerlijke ontdekking.

Nu wist ze, waarom mama niet thuis bleef, zij Bé was niet mooi genoeg, maar o dat zou anders worden. Arme Baby! In haar onschuld begreep ze niet dat ‘niet mooi zijn’ aan iets anders kon liggen dan aan haar kleertjes; dat men op haar gezichtje doelen kon, kwam niet bij haar op.

Als mama zich ‘mooi’ ging maken, dan trok ze haar beste japon, aan, redeneerde ze en ze stak bloemen in 't haar. Als zij dat morgen nu ook deed, dan ging mama zeker niet uit, dan zou ze heel blij zijn, dat haar kindje zoo mooi was en Bé zou nooit meer zoo alleen behoeven te zijn.

Een blosje van opwinding kleurde bij die gedachte 't smalle gezichtje. Ze moest nu gauw bedenken, wat ze morgen aan zou doen. Wacht, haar mooie Zondagsche jurk, die witte en de rose ceintuur en de armbandjes. Maar bloemen had ze niet. Zou ze even stilletjes de serredeuren opendoen en in het donker wat uit den tuin plukken?

Met moeite schoof ze de zware deur los, en bevend van opgewondenheid maar wel 'n beetje angstig (want Bè was bang in 't donker) stapte 't kleine ding naar buiten. Hu! wat 'n regen en wind; de boomen gingen heen en weer, net buigende zwarte mannen.

Na lang zoeken plukte ze op den tast zenuwachtig gejaagd 'n paar rozen (daar hield mama zooveel van) en wat dahlia's, en wilde juist bibberend van kou en angst de deur binnensluipen, toen Antje verscheen met 't plan Baby naar bed te brengen.

‘Heere gut, kind, wat voer je nu uit? M'n lieve tijd, die is met dat gure najaarsweer bloemen gaan plukken’, knorde ze, toen ze 't natte figuurtje in 't oog kreeg.

‘Stil Antje, niet aan mama vertellen’, smeekte Bé, ‘'t is, 't is een verrassing, ik kan je niet zeggen waarvoor.’

‘Nou vooruit dan maar, en gauw naar bed, foei, wat ben je nat en koud,’ en Antje haastte zich met 't meisje naar boven.

't Was nog wel geen bedtijd, maar ze wilde nog even naar haar Jan, en dan was 't kind 't beste opgeborgen, met andere woorden, in bed.

Maar Baby dacht aan niets dan aan haar plannetje; met zorg spreidde de handjes de mooie jurk uit over 'n stoel, werden de bloemen in 't water gezet op de waschtafel.

Toen ze eindelijk in haar bedje lag, sliep ze in, vol verwachting, wat de dag van morgen brengen zou....

En dien morgen zou arme kleine Bé die groote, groote teleurstelling in haar jonge leventje ondervinden waaraan ze later nog dikwijls met 'n pijnlijk gevoel terugdacht.

Ze had 's nachts erg gehoest en ontwaakte met 'n pijnlijke keel en 'n heesch stemmetje.

‘Zeker kou gevat gisteren avond,’ meende

Antje.

Maar Bé dacht daaraan niet. Ze zag de mooie jurk en de bloemen en met zenuwachtige haast kleede ze zich aan. ‘Zoo, de jurk, nu nog de bloemen!’

Antje schudde 't hoofd, toen ze de toebereidselen zag, maar ze liet haar begaan, wat ging het hààr aan!

Opgewonden rende Baby de trappen af, ze gooide de eetkamerkeur open, vloog op haar moeder toe, en haar met gespannen verwachting aankijkend, riep ze met 'n schor stemmetje, bevend van verrukking: ‘Maatje, kijk eens! Ben ik nu mooi genoeg? Blijft u nu bij me thuis?’

De aangeroepene keek op, eerst onverschillig, toen verbaasd, en haar dochtertje van 't hoofd tot de voeten opnemend zei ze op ijskouden toon (niet begrijpend en ook geen moeite doende om te begrijpen): ‘Kind, je lijkt wel mal, ga je als 't je belieft gauw verkleeden. Wat haal je je in je hoofd?’

De gelukkige uitdrukking op Bé's gezichtje veranderde als met een tooverslag. Zielsbedroefd staarden de groote oogen smeekend naar mama die alweer in de courant verdiept was.

‘Maatje, ik dacht... ik dacht...!’

Maar haar moeder viel haar in de rede: ‘Kom, gauw naar boven! Malle kuren,’ mompelde ze tegen haar man, toen 't kleine ding zich met 'n ingehouden snikje naar de deur wendde....

[pagina 173]
[p. 173]

Dien middag werd de dokter gehaald, want Bé had koorts en ijlde. Ze riep steeds dat ze ‘mooi’ moest zijn, want dat mama dan thuis bleef.

Maar toen ze beter werd, 't witte gezichtje nòg ernstiger dan vóór dien tijd, vroeg ze niet meer of mama bij haar thuis wilde blijven. De mooie jurk had niet geholpen.

 

Arnhem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken