De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.
| |
[pagina 181]
| |
sproken meeningen zonder kleurschakeeringen, en dat alles geborduurd op een zeerbeslist-christelijk stramien. B. v., als gij met haar op zee zijt, krijgt gij terstond de preekerige les: ‘Eerst hier verstaan we welk een wonder God wrocht, toen Hij de zee schiep. En als met nieuwen klank weerklinkt in ons binnenste: Zijns is de zee, z'is door Zijn kracht, met al het droge voortgebracht.’ Elders staat ze nog volkomener op den préékstoel: ‘Of ge met God gaat naar Amerika of zonder God, dat is de groote vraag in uw leven. Niet uw omstandigheden, niet uw geluk, niet uw verdriet. Dat is alles nog maar bijzaak in uw leven. Hoofdzaak is of ge een kind van uw hemelschen Vader zijt, dan is uw reis altijd veilig.’ Etc., etc. Ik moet altijd eenige twijfelachtige glimlachjes onderdrukken, wanneer ik rijke, aan 's levens disch een éérste plaats innemende Christenen, in het genre van dr. Kuypers oudste dochter, aldus hoor redeneeren over de ‘bijzaken’ des levens, vergeleken ‘bij de groote hoofdzaak’, zich ‘een kind van God’ te weten; (iets waarvan Christenen in dezen gereformeerden geest verbazend zeker zijn altijd!) Ik zou wel eens hebben willen zien, of mejuffrouw Kuyper, gesteld zij hadde als landverhuisster gezeten bij de tusschendekpassagiers, onwetend of de aankomst in Amerika haar het dagelijksch brood althans zou schenken, even ‘veilig’ zich hadde gevoeld bij hare gereformeerd-Christelijke beginselen, als nu de ‘bijzaken’ der wereld voor háár bestaan in een zeer comfortabel thuis, een zeer invloedrijken en zeer met ‘aardsch slijk’ gezegenden vader, en een logeerpartij in Amerika bij eene ‘Christin van goeden huize, hoogen invloed en groot fortuin.’ (aldus hare eigene woorden.) Is deze toevoeging niet kostelijk en teekenend? Men begrijpe mij wel: niet tegen een godsdienstige levensopvatting, van welken aard dan ook, richt zich mijn spot in dezen. In menig artikel kom ik op vóór de wezenlijke geloovigen, en tegen het onrecht dat hun zoo dikwijls wordt aangedaan door niet-begrijpenden. Maar wat mij amuseert in mejuffrouw Kuypers ‘christendom’ is hare hoogmoedige ‘gereformeerdheid’ van: Wij weten alleen van ‘de’ genade’, waarachter een aardige dosis hoogmoed van wereldschen aard verraderlijk om den hoek kijkt. Van dien wereldschen hoogmoed óók getuigt de reclame voor dr. Kuyper, welke zijne dochter, op wie zijn glans afstraalt, telkens voor hem maakt, in mededeelingen als: ‘Na de preek maak ik kennis met den predikant, en het is aandoenlijk zijn blijdschap te zien, over de ontmoeting met de dochter van den man op wiens werken hij jarenlang verklaarde geleefd en gepreekt te hebben.’ (Die laatste inlassching had mejuffrouw Kuyper liever moeten schrappen; zij is wat naïef; want iedereen zal het haar gáárne gelooven, dat een predikant het gemakkelijker vindt uit de boeken van een collega vèrweg te preeken, dan zichzelf de moeite te geven iets oorspronkelijks te maken.) Intusschen, ‘op geheel haar Amerikaansche reis’ ontdekt deze dochter ‘sporen van haar vaders invloed’, waarvan zij elders pedant meedeelt, dat er ‘om die hoogere eenheid van het leven te vatten en tot wereldbeschouwing te verheffen, méér diepte van geest, méér denkkracht moet zijn, dan waartoe de Amerikaansche christelijke wereld tot nu toe zich heeft ontwikkeld.’ (Dit naar aanleiding van een zijner (,Kuypers,) boeken.) Ik dacht altijd, dat, volgens den Bijbel, bij monde van den Christus, ‘God het den wijzen en verstandigen heeft verborgen, en den kinderkens heeft geopenbaard’. Maar alweder, de Bijbel en het Christendom waarvan Jezus Christus de stichter is, zijn nu eenmaal geheel iets anders, dan het calvinisme, waaromtrent mejuffrouw Kuyper meedeelt, dat ze steeds uitleg geeft, aan wien haar naar hare ‘beginselen’ vraagt, als zijnde die ‘calvinistisch’. Wezenlijk vermakelijk is de goedgunstige beleefdheid, waarmede zij, naar aanleiding van La Vie des Abeilles, aan Maeterlinck zijn ‘zeer begrijpelijke mistastingen’ kwijt scheldt, omdat hij niet rekent ‘met wat God ons geopenbaard heeft, maar met zijn eigen philosophische beschouwingen’. Indien de lezer wenscht te weten wat God alzoo heeft geopenbaard aan de familie Kuyper, dan verwijs ik hem naar de noot o.a. blz. 439, waar mejuffrouw Kuyper het volgend vonnis uitspreekt over Europa: ‘Alles saamgenomen kom ik tot den slotsom, dat Amerika een veel rijker aandeel heeft in de gemeene gratie, dan Europa’, - welk vonnis zij aldus toelicht in de bewuste noot: ‘Voor niet-gereformeerden onder mijn lezers is het misschien noodig te verklaren, dat wij gereformeerden onder “gemeene gratie” verstaan de genade waardoor men de gevolgen der zonde tempert, en in het verwoeste menschelijk leven nog schoonheid en geluk mogelijk maakt. Wij onderscheiden haar van de zaligmakende | |
[pagina 182]
| |
genade, die zich over een deel der menschheid: “het Lichaam van Christus” uitstrekt. De gemeene gratie omvat de geheele menschheid, ja de geheele schepping.’ M. a.w.: de leer der uitverkiezing, zooals de Calvinisten die aanhangen! En, dat de familie Kuyper, althans dr. Abraham en zijn oudste dochter, tot die uitverkorenen zich welgemoed rekenen, behoeft men niet te betwijfelen, ná de kennismaking met dit typische boek. Op een andere bladzijde vernemen we, dat zij zich, in Amerika, ‘uitsluitend beweegt in Christelijke kringen’, en voegt er in één adem aan toe, dat de huizen van deze Christenen ‘paleizen’ zijn, en de heerschende luxe ‘buitengemeen’. Naïef laat zij er dan op volgen: ‘Het zijn allen leden van Mr. M.S. kerk, en dus besliste Christenen’. Is dit ‘dus’ niet kostelijk, van de hand der gereformeerde calvinistische dochter van dr. Abraham Kuyper? Want, kon zij naïever erkennen, dat het behooren tot het een of ander steil orthodoxe kerkgenootschap in de oogen van Christenen van háár soort gelijkstaat met een navolgen van Jezus Christus? Leef geheel tegen diens voorschriften in, zet zijn waarschuwing dat een rijke niet gemakkelijk zal ingaan in het Koninkrijk der Hemelen ter zijde, en gedraag u zoo wereldsch mogelijk, - komt er alles niet op aan; als gij maar behoort tot de steil-gereformeerde kerk, waartoe dr. Abraham Kuyper behoort, dan hebt gij ‘de’ genade, dan zijt gij ‘uitverkoren’, en moogt deel hebben aan ‘het lichaam van Christus’, in tegenstelling van de overige zondaren, die het maar voor lief moeten nemen met ‘de gemeene genade’. Ik vraag u: heb ik geen gelijk, indien ik den spot drijf met zulk een bekrompenheid, en met menschen die van ‘bijzaken’ durven redeneeren wat de wereld aangaat, terwijl zij volgens hetzelfde boek voortdurend toonen in die ‘bijzaken’ een dollen pret te hebben, en zich in luxe en voornaamheid te zonnen? Eigenaardig is ook de handige manier, waarop deze waardige dochter van haren vader transigeert met ‘gereformeerde’ opvattingen, waar dit in hààr kraam te pas komt. ‘Ik laat de vrouw nìet toe, dat zij in de gemeente spreke’, heeft Paulus gezegd, op verschillende manieren, in zijn Brieven; en alle orthodoxe Schriftverklaarders en predikanten verzetten zich dan ook op grond van deze en dergelijke vermaningen tegen het moderne vrouwengedoe, van op het terrein van den man komen door in het openbaar lezingen houden, spreken, enz.! Mejuffrouw Kuyper echter kon blijkbaar in Amerika noch den lust noch den drang weerstaan, aan het dáár, óók in christelijke kringen, algemeen heerschende geredeneer door dames harerzijds óók mede te doen, want in de eerste plaats kan men aan alles bemerken, hoe zij zich zelve niet houdt voor de eerste de beste, in de tweede is merkbaar zij zeer gefêteerd geworden in de kringen waarin zij zich bewoog; ten gevolge van haar vaders vermaardheid niet het minste in die gereformeerde Amerikaansche wereld, nakomelingen van de ‘pilgrimfathers’, die met dat al raar zouden staan te kijken, als zij ‘broeder Kuyper’ in Den Haag, en op zijn reizen aan de hoven van Europa, hadden zien optreden met niet bepaald christelijke nederigheid! En zie, in plaats van zich ook op dit gebied hare ‘gereformeerdheid’ te herinneren, doet mejuffrouw Kuyper niet anders dan spreken en redekavelen op alle mogelijke clubs, op een wijze die geheel indruischt tegen de steil-gereformeerde opvattingen van haar Nederlandsche omgeving, waarvan ik een der leiders (professor thans aan de Vrije-Universiteit) eens woordelijk hoorde beweren, hoe een vrouw, die een brief mèt fouten schrijft, in zijn oogen beter is dan eene die het doet zonder taal-zonden, omdat de éérste daardoor de meeste ‘bescheidenheid’ toont. Enfin, op zulke tweeslachtigheid in christelijke beginselen, hier en in Amerika toegepast, zal minder gelet worden. ‘Doe naar mijn leer, niet naar mijn leven’, geldt immers bij menschen die U, onder hunne ellenlange theologische uiteenzettingen dóór, komen meedeelen dat iemand een beslist-Christen is, alleen omdat hij tot een beslist-orthodox kerkgenootschap behoort. (Zie mej: Kuyper's boek.) Men vraagt mij misschien, dit lezende, waarom ik niet wat anders vertel uit dit immers over Amerika handelende boek, dan zulke bekrompen Kuyperiaansche haarklooverijen. Wel, omdat er niets anders in staat. Reeds in de voorrede deelt de schrijfster mede, dat zij het hebben zal over het christelijk Amerika, en, wat zij ons van de rest vertelt, is dan ook zoo alledaagsch, dat gij het kunt naslaan - en beter en aardiger verteld - in èlke courant en elke causerie. Dat men aan dek in een dekstoel prettig ligt, dat men dan met zijn buren gemakkelijk een praatje aanknoopt, dat de kusten van Frankrijk mooi zijn, en | |
[pagina 183]
| |
dat meneer en mevrouw Roosevelt U vriendelijk een hand toesteken op hunne recepties, ziedaar zoovele algemeen-bekende bijzonderheden, welke alleen dan der moeite van den druk waard zouden zijn, indien de schrijfster ons ze hadde opgedischt in een aardigen, leuken vorm. Helaas echter, van stijl noch van wetente-vertellen is in dit boek ook maar eenig spoor! Mejuffrouw Kuyper heeft met haren vader zijn orthodoxie gemeen; zijn talent echter niet! En dat is voor háár jammer! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|