Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 22 (1908-1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.98 MB)

Scans (106.51 MB)

ebook (14.38 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Uit een oud boek.
door L.v.W.

Het was een der eerste avonden van het Nieuwe jaar.

't Blij-schoone, dat er geweest was in de natuur, toen op de schitteterend-witte sneeuw de zonnestralen speelden, toen, in diamanten flikkering, verbijsterd over eigen pracht, roerloos hun dosch ten toon hielden, de heesters in het park en elke den in 't bosch tot Kerstboom gewijd stond, had zij de wereld zoo schoon gevoeld.

Vandaag was dit anders. Regen had de blanke wade tot een onoogelijke massa gemaakt, die aan den wegkant lag nu als een afgeworpen, vuil kleed, niet meer het aanzien waard. Een klaaglied zong de wind op één en denzelfden toon dezen ganschen avond, eene langgerekte, droeve suizing, die was eene zeurige stem, aandringerig vragend om gehoor.

 

Het had haar, die toch waarlijk niet gewoon was haar stemming van het weder afhankelijk te voelen, weemoedig aangedaan, daarom had zij fluks de lamp opgestoken en de zware overgordijnen voor het raam dicht doen vallen. Zoo! Nu bleef alles buiten wat daareven haar rustige voldaanheid met zichzelf en de wereld bedreigd had.

Een oogenblik had zij gestaan voor haar boekenkast. Aarzelend was haar hand gegleden langs ruggen, die droegen vergulden titels, opflikkerend even, als ze met vlugge gewoonte-beweging de deur ter zijde schoof. Glimlachend toen trok zij te voorschijn een tegen den kastwand leunend, ingenaaid cahier, blikte op het afgesleten kaft en zette zich neer aan de tafel, waarop de lamp stond, die heur glanzend haar mijmerend bestraalde, als ze het hoofd boog over de dichtbeschreven voorste bladzijde. Karakteristiek schrift was het, kloek gevormd de letters, stout ook de penophalen.

‘O ja! Ik herinner het mij nog best. Dit eerste schreef ik over uit Het Albumblad door Henriette Maria Langelaan. Dat boek was het, waardoor ik begon uittreksels te maken destijds. Wat is dat al lang geleden!’

Veel menschen bezitten de gave om de noodwendige moeilijkheden des levens tot rampen te illustreeren.

‘'n Lastige eigenschap! Nooit mijn zwak geweest - weet eigenlijk niet goed wat met die “moeielijkheden des levens” bedoeld wordt - zal het ook wel niet begrepen hebben, toen ik het opschreef! Wat verder?’

Het woord opoffering klinkt heel mooi, maar er is misschien geen zaak ter wereld, die, van nabij gezien, minder meêvalt.

‘Altijd mijn opinie geweest! Heb er mij nooit aan gewaagd met opoffering van nabij kennis te maken.’

Even blikt zij rond in de smaakvol gemeubileerde kamer. De lamp sputtert. Zij buigt zich weer over het boek.

Er zijn van die goede, stille karakters, die het geduld en de zachtmoedigheid als aangeboren schijnen en die in hun staat volkomen tevreden geen andere begeerten of uitzichten koesteren dan het plichtgetrouw vervullen van hun dagelijkschen arbeid van welken nederigen aard die ook zijn.

De lamp brandt helder op.

‘Hé, hoe toepasselijk dit op mijn oudste zuster! Zòò was zij. Stil doende het huiswerk dag op dag. Zorgend, na den dood onzer moeder, ook voor papa en de andere broers en zusters, toen allen nog thuis, waaronder ook ik. - Maar dat ze het heel druk had, geloof ik toch niet, want zoo dikwijls ik haar vroeg iets te doen voor mij, die zooveel lessen te volgen had en die zulke nietige dingen als slaapkamers aan kant maken enz. enz., toch onmogelijk zelf kon verrichten, had ze er altoos tijd voor, altoos! Zelfs vond ze nog gelegenheid om 's wintersavonds kaart te spelen met papa, smousjassen noemden ze het, geloof ik, wat papa, die wel eens een beetje brommig was, als 't pootje hem plaagde, altijd weer in een goed humeur bracht. Ze zei, dat ze het ook prettig vond en lachte mede als papa weer vroolijk was en in zijn baard schukkelde, wanneer zij zich haar troeven liet afnemen. Ik hield er niet van en gaf als mijn meening, “dat studie den geest meer verrijkt dan dit domme kaartspel,” wat ik dan ook heel gedécideerd als mijn gevoelen uitsprak, en dan antwoordde ze precies alsof ze zich verontschuldigde over iets misdadigs: “Och, zie je, papa kan niet den ganschen avond lezen, dat laten zijn oogen niet meer toe en ik.... Och, we hinderen je toch immers niet?” Nu, ik zei altijd: “O neen, het hindert mij volstrekt niet!” Men moet inschikkelijk wezen, nietwaar?’

Plots rees de lampvlam omhoog, snerpend als een spotlach. Weer leest ze verder.

Ernstig en edel denken is een groote aansporing om ook edel te doen, maar de
[pagina 264]
[p. 264]
mensch kan zichzelf bedriegen; hij kan in slaap gesust worden door zulke edele gevoelens, en zijn daden kunnen een schreeuwend contrast vormen met zijn woorden.

De lamp verdofte.

‘Ik zal den ventilator wat open moeten zetten - de zuurstof in de kamer waarschijnlijk geabsorbeerd. Nu een beetje soezen in mijn laag stoeltje bij de vulkachel!’

 

Ze mocht tevreden zijn met haar bestaan. Onafhankelijk, levend in een atmosfeer van dingen, die schoon zijn en wèl luiden, gevierd als schrijfster, dichteres van verzen en sonnetten, die geroemd werden om den wondermooien klankenval en de hooge bezieling, die er uit sprak, had ze er reden toe - - -

En toch zoo als ze daar zit nu, starend zonder te zien, is er een onvoldaanheid in haar, waarvan ze zich geen rekenschap weet te geven. Waarom greep ze ook naar dat oude boek! Hoe komt het, dat wat ze ziet, nu, op dit oogenblik, niet is het fraaie bronzen statuet in haar nabijheid, waarop haar oogen rusten, maar het beeld van die oudste zuster, zooals ze dagelijks moeizaam de trap opkwam, dragend twee dekschaaltjes, in iedere hand één - de katoenen japonrok tusschen haar lippen om niet te struikelen - het eten, dat ze zelf gekookt had in de kelderkeuken, waar het rook naar vocht, want er waren geen ramen, die men open kon zetten, alleen twee glasruiten, tegen de zoldering, groen aangezet, uitkomend in een gemetseld vierkant, waarover een rooster lag, zoodat je van de menschen, die er overheen liepen, alleen de zolen te zien kreeg. Daar was zij het grootste gedeelte van den dag stil alleen bezig. - -

Nu was ze dood, die oudste zuster, in wier leven nooit vreugde geweest was, gestorven kort na den vader voor wien zij zich onmisbaar had gemaakt. - - - - - - -

Was zij, de gevierde, ooit onmisbaar voor iemand geweest?.... Strevend naar een welbewust doel, dat ze bereikt had, voorzeker - bereikt op eene wijze, die men roemde als ongewoon schitterend - was ze haar weg door het leven gegaan en toch was er in haar hart wellicht minder blijdschap geweest, minder ware vreugde, dan in dat van die stille oudste zuster, wanneer zij hun vader voor een poos zijn pijn had doen vergeten, al dankte haar daarvoor niemand. - - - Liefde en toewijding vragen geen loon, begreep ze nu. Zij dragen dit in zichzelf, maken rijker naar de mate men er meer van uitgeeft. - - - Vreemd, dat zij dit alles nu zòò voelde, zoo heel diep en ernstig voelde als een ‘te kort’, dat er in haar leven geweest was, een ‘te kort’, waarvan de oorzaak in haar zelf lag en zij zich nu eerst helder bewust werd. Toch had zij in datzelfde oude cahier vroeger een gedichtje geschreven van Freiligrath over het liefhebben der onzen! Hoe was het ook?’

Weer zit ze aan de tafel in den lampschijn en bladert in het oude boek.

‘Hier is het!’

 
O, heb ze lief, die God u heeft gegeven,
 
Zoolang u God met hen vereent.
 
Het uur zal slaan, het uur zal zeker komen,
 
Dat ge aan hun groeve treurt en weent.

‘Had zij haar vader ooit liefde gegeven? - - - - Neerbuigend had ze geluisterd naar zijn klachten, hem zelfs wel eens op aanmatigenden toon berispt over zijn ongeduldig gemor wegens het gedwongen stilzitten in het pijnlijk voelen van vereenzaming nu hij oud werd. Had zij ooit getracht een lichtstraal te brengen in zijn eentonig leven? En toch moest zij destijds dit vers als een mooi en goed gevoeld hebben ongetwijfeld’ - - - - - - - - - maar de mensch kan zichzelf bedriegen; hij kan in slaap gesust worden door zulke schoone gevoelens, en zijn daden kunnen een schreeuwend contrast vormen met zijn woorden, gonst de lamp meewarig, niet verwijtend nu, want in de oogen, die droef staarden in de vlam, waren tranen langzaam opgeweld, tranen als dauwdroppels waarin het licht van den komenden dag zich weerkaatst, ziet - - - - - tranen van berouw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken