Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Toon afbeeldingen van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11,37 MB)

Scans (108,74 MB)

ebook (8,49 MB)

XML (4,12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Haar eerste hofbal.

‘O, welk een heerlijken avond, heerlijk, bim, bam, bim, bam!’ zong een zacht meisjesstemmetje door het huis.

‘O, hoe heerlijk, hoe gelukkig ben ik van avond,’ klonk dezelfde stem nu in proza, en de slanke gestalte van een nog zeer jong meisje boog zich zoover naar de trapleuning van het ouderwetsche huis, dat een mogelijke voorbijganger beneden vreezen zou, dat het lieve persoontje hem wel op het hoofd kon vallen.

De portier echter, die met gewichtigen pas door den gang liep, was niet zenuwachtig, hij keek slechts eventjes naar de kleine, trappelende gestalte. Zoo'n onrust was niet zijn ideaal - in 't geheel niet.

‘Schulte, Schulte,’ klonk het van boven.

De brave Schulte lag zijn boek op de tafel in den hoek, hield de armen militairsgewijze, keek naar boven en riep: ‘Wat is er van uw dienst?’

‘Schulte, heeft mijn vader in 't geheel niet gezegd, wanneer hij thuis zou komen?’

‘Neen, juffrouw!’

‘Ach Schulte, ik heb iets gewichtigs, zoo vreeselijk gewichtigs,’ klonk de eenigzins klagende stem.

‘Wat zal dat groot zijn?’ dacht de brave man, doch - hij dacht dit slechts.

[pagina 259]
[p. 259]

Zuchtend trok Trudi von Schlieben zich terug.

‘En juist nu ik hem zoo noodig heb! Schutte als papa komt, zeg hem dan toch, dat ik naar hem gevraagd heb.’

‘Tot uw dienst, juffrouw!’

Met een zacht ingehouden: ‘bim, bam, bim, bam’ keerde Trudi zich om en ging stil over den langen gang. Voor een deur ging zij op de teenen staan om niet het minste geluid te maken.

‘Trudi, Trudi!’ hoorde men een mooie, diepe stem roepen.

‘Maria, ben je wakker?’

Bijna onstuimig opende zij daarop de deur. Hoe behaaglijk was het hier in de mooie kamer met licht tapijt en dunne tulle gordijnen! De porceleinen kachel bromde als een spinnend poesje en de kanarie in zijn kooitje antwoordde door zijn vroolijk gezang: ‘ja, hier is het goed!’ zelfs in de schemering. Had de kachel haar lichtgloed niet op het rustbed aan den zijwand der kamer doen schijnen, zoo had men nauwlijks de teedere meisjesgedaante opgemerkt, welke daar zoo stil en bewegingloos lag.

Trudi wist wel waar zij Maria zoeken moest. Zij zette zich op den rand der sofa, sloeg haar armen om haar zuster's hals en zeide:

‘Ik hoopte zoo Maria, dat je sliep! Anders was ik al lang bij je geweest. Hoe gaat het met je hoofdpijn?’

‘Veel beter, Trudi! Ik heb ook geslapen, en dacht nu waar mijn geliefd zusje bleef. Wat heb je Trudi, mijn liefste? Je hart klopt, en je wangen gloeien.’

‘Je merkt toch ook alles, Maria, en ik wilde nog wel zoo rustig zijn, als een groene vijver!’

‘Nu, zoodra de wind opkomt, beweegt de vijver zich ook,’ schertste Maria, ‘en over joù schijnt wel een orkaan losgebroken te zijn. Vertel me toch welke storm jou stil water zoo in beroering bracht!’

‘Laat me eerst de lamp aansteken, schat, dan kan ik de zaak beter met de noodige kracht voordragen!’

Schielijk brandde de kleine lamp met rose kap. Maria bleef rustig liggen en sloeg geen blik op de kleine zuster, die onder het roode lamplicht stond en voor de 20ste maal de weinige woorden op een kaart las, waarmede ze sinds een uur onrustig door huis op en neer liep.

Sinds 10 jaren zijn dag en nacht gelijk voor Maria. Zij is blind en heeft slechts enkele heldere zomerdagen een gevoel alsof een kleine schemering in haar duisternis kwam. Wat het 14-jarig meisje doorgemaakt heeft, toen het vonnis luidde: zij zal nooit meer kunnen zien, het is hopeloos! - dit weet slechts God en haar moeder. Deze maakte dezen strijd met haar door, - tot aan haar stervensuur. Nu is Maria vroolijk en vergenoegd: ‘ik heb het zoo goed,’ zegt zij zoo dikwijls in volle overtuiging.

Wat liefdevols, vredigs en gelukkigs in haar vader's huis stroomt, wordt in het feeënrijk van Maria's kamer overgebracht. Het moeilijke zouden zij gaarne beneden houden, van kleine zorgen en onaangenaamheden mag zij niets bespeuren. Doch zij heeft een wonderbaarlijke fijngevoeligheid, innerlijke oogen vol zeldzame klaarheid en scherpte. Haar ziel voelt het als het kruidje-roer-mij-niet, zoodra iemand met bezwaard gemoed tot haar komt. Dan zoekt zij roerend te troosten, en laat ongaarne de hand los eer alles uitgepraat is.

Op dit oogenblik was zij evenwel zelf eenigzins onzeker en zenuwachtig. Al wat nieuw was viel haar moeilijk, en eerst sinds weinige weken was haar vader naar de hoofdstad verplaatst geworden. Uit het kleine plaatsje, waar ieder de familie kende, uit den rijken vriendenkring was zij gerukt, en nu kon zij de stille, angstvolle vraag niet onderdrukken: ‘Zal ik hier zoo iets terugvinden? Ik kan niemand opzoeken, zouden de menschen mij opzoeken?’

Ook Trudi had het nog eenzaam. De vrouwen van de collega's van haar vader waren vriendelijk tegen haar geweest, doch jonge meisjes ontbraken geheel.

Met verdubbelde hartelijkheid sloten de zusters zich aan elkaar in dien tijd, en daarom ook was Trudi zoo blij, dat zij Maria eindelijk kon toevertrouwden wat haar zoo opwond.

‘Luister naar mij, Maria,’ riep zij met komische plechtigheid, ‘luister en val mij niet in de rede, anders kan ik je de zaak niet gewichtig meedeelen!’

‘Ik ben een en al oor!’

‘Op hoog bevel - je zegt niets, Maria!’

‘Je hebt mij uitdrukkelijk stilzwijgen laten beloven,’ antwoordde Maria lachend, ‘o, jij kleine, dwaze Trudi!’

‘Zoo nauw moet je het niet nemen, Maria! Op hoog bevel heeft de hofmaarschalk de eer - de eer - het staat hier Maria - den geheimraad von Schlieben en mejuffrouw zijne dochter tot het galahofbal uit te noodigen

[pagina 260]
[p. 260]

in het hertogelijk residentieslot op den 15 November 's avonds 8 uur. Maria, spreek dan toch! Is het niet heerlijk?’

‘Mijn kleine lieveling!’

Vlug liet Trudi de kaart op tafel vallen en vloog naar haar zuster en omarmde haar innig.

‘Maria,’ fluisterde ze zachtjes, ‘ach, arme Maria!’

Zacht legde deze haar hand op Trudi's mond.

‘Stil, stil, mijn lieveling,’ zeide zij mompelend en streek over het blonde kopje - ‘ik verheug mij zoo voor jou!’

‘Ik ook. Maar dan denk ik weder, ik ken zoo weinig menschen, de jonge heeren in 't geheel niet, en het is toch mijn eerste echte bal!’

‘Schep je daar geen zorgen voor, mijn hartje! Je zult wel bekenden vinden en je amuseeren!’

‘Ja, dat hoop ik eigenlijk ook wel, en dan Maria, iets heb ik toch in elk geval, ik zie de hertogin, die zoo bijzonder vriendelijk - o ja, men moet zeggen ‘gnädig’ was, en dan - nu werd de stem een terts hooger - ‘prinses Alexe! Nee, Maria, zoo iets liefs kun je je niet indenken, misschien alleen, als je wist hoe lief je zelf bent.’

‘Ja, ja, dit weet ik wel, kleintje!’

‘Ja, ik heb je dit wel duizendmaal gezegd, maar het helpt niet, je moet het altijd weer hooren! Daar komt vader thuis! Ik moet gauw naar hem toe om de geschiedenis kersversch te vertellen!’

‘Laat hem toch eerst bovenkomen. Hij komt toch altijd bij mij op dezen tijd, ik vind het grappig je aan te hooren!’

Geduldig ging Trudi weer naast de zuster zitten en wierp van tijd tot tijd een smachtenden blik naar de mooie kaart met gouden rand, waarop het hertogelijk wapen en een afbeelding van het slot prijkten. - Eindelijk, eindelijk riep een krachtige stem aan de deur: ‘Goeden avond, geliefde kinderen!’

Daar was de vader, en Trudi keek als altijd bewonderend en liefdevol naar de groote gestalte op, die nu naar Maria ging en met zachte stem vroeg:

‘Hoe gaat het je, mijn hartedief?’

Met Maria spraken alle menschen zacht en stil.

‘Trudi,’ wendde hij zich snel tot zijn kleine lieveling, die plechtig met de kaart naar hem toekwam, ‘voor jou heb ik een verrassing. Collega Bothmer vertelde mij zoo even, dat in de volgende week het eerste hofbal is!’

‘Die collega Bothmer!’ pruilde Trudi. ‘Wat hoeft hij u dit te zeggen, terwijl ik de verrassing voor u had - hier is de uitnoodiging!’

‘Daarvoor moet ik gaan zitten!’

Achter haar vader staande, genoot Trudi nog eens den inhoud van het kostbaar dokument, dat haar de entree opende voor de ridderzaal van het slot.

‘Kan je dansen, kleintje?

“Maar papa! - Ik die op kostschool het beste walste, ik die zoowel als heer en als dame dansen kan en bovendien...”

“Nu als heer zal je waarschijnlijk op het slot niet behoeven te dansen.”

“Ja, papa, maar dit zeide ik om u te overtuigen, hoe goed ik het kan.”

“Nu, we zullen zien! En dan de gewichtige vraag: Wat trekt het kind aan? Het moet toch iets lichts, luchtigs en duns zijn!”

De geheimraad keek bij deze woorden hulpbehoevend om.

“Ja zeker papa! En de goede naaister die mevrouw Bothmer mij aanbeval voor mijn winterjapon, zal mijn - hofbaljapon maken, en ik zal dapper meehelpen. Het toilet zal mooi worden en - goedkoop” voegde ze er geruststellend aan toe.

“Ja, hoor eens, kleintje, je moeder heeft voor je nette, witte neteldoeksche jurken, welke mij, eerlijk bekend, altijd beter aanstonden dan alle anderen, nooit veel uitgegeven. Maar voor het slot zal het wel wat extra's moeten zijn. Kijk, Trudi, dit geef ik je met pleizier. Meer kan ik je met den besten wil niet geven. Hier, meisjelief!”

Hij drukte Trudi drie blanke 10 markstukken in de hand. De kleine rekte zich uit om hem om den hals te vallen.

“Liefste vader, ik dank u wel. Morgen vroeg, zoodra ik klaar ben, ga ik er op uit en koop mijn hofbaltoilet.”

“Een zoo gewichtig persoon gaat men het best uit den weg,” zeide de vader lachend en ging zoo haastig de kamer uit, alsof hij vluchten moest.

Den volgenden morgen zag men een kleine gestalte het huis uitgaan, die het hoofd in de lucht stak, maar dit was in werkelijkheid slechts om te verbergen dat het hartje zoo onrustig klopte.

“Het bevalt me niets zoo alleen uit te moeten gaan! Had ik maar iemand die mij een beetje kon helpen uitzoeken! Doch nie-

[pagina 261]
[p. 261]

mand zal dit opmerken. Ik houd de dikke voile stijf voor mijn gezicht. Dan denken de menschen dat ik minstens twintig ben. Zoo zal 't gaan!”

Met den neus trotsch ìn den wind trad ze eenige minuten later in den grooten winkel, voor welker groote spiegelruiten zij al eenige keeren bewonderend stilgestaan had. Het was nog vroeg, en slechts weinige koopers stonden voor den toonbank. Trudi ging dadelijk af op een zeer langen zoetblonden jongeling, die zeer uit de hoogte en onduidelijk vroeg wat ze zocht.

Trudi vroeg met een gedecideerde stem stoffen - voor baljaponnen.

“O, baljaponnen!” lispelde de voorname bediende, en het scheen haar toe alsof hij altijd door aan haar rechterhand iets zocht, wat er niet was. Natuurlijk, het verwondert hem, dat ik alleen kom, dacht zij, maar dit kan ik dézen man toch niet uitleggen.

Ze greep haar portemonnaie vaster in haar hand, de goudstukken er in gaven haar moed - en volgde haar begunstigden verkooper.

Snel achter elkaar wierp hij gekleurde zijde voor haar uit en vouwde de einden in plooien en vond elk stuk chique en prachtig. Enkelen bevielen Trudi ook zeer goed, en ze vroeg eindelijk schuchter naar den prijs van een zacht rose stof.

“Deze kan ik u voor 5 mark geven, 15 meter heeft u genoeg aan.”

Het scheen Trudi alsof hij haar kleine gestalte verachtelijk opnam.

“Men neemt meestal 2 tailles voor zulke japonnen,” ging hij onderrichtend verder, “maakt tezamen 75 mark, een zeer billijken prijs voor zulk een prachtstof, zeker de beste welke ik heb.”

Trudi schrikte zoo, dat ze vuurrood werd. 75 mark, geen denken aan! Zuchtend wendde ze haar oogen af, van die schitterende pracht.

“Ik zou toch liever een dunnere stof hebben! Hebt u geen gaas, of zoo iets?”

“Zeker, zeker!” Hij opende eenige doozen waarin tulle-japonnen met zijde bestikt lagen. “Prachtig, fijn!” riep hij uit en ging als verblind door de schoonheid een weinig achteruit - tachtig tot honderd en twintig mark - u hebt dus keus!’

Trudi zag den bediende, die zij in haar binnenste met een beulsknecht uit de middeleeuwen vergeleek, met groote, verschrikte oogen aan. Haar lippen trilden, en was de de rederijke jongeling niet zoo verdiept geweest in de pracht van zijn uitstalling, dan had hij moeten zien, dat zich de groote, blauwe oogen langzaam met tranen vulden. Hij zag echter niets, en Trudi spande al haar krachten in, want haar schoot iets te binnen, wat ze onlangs gelezen had, en haast al te luid riep zij den verschrikten bediende toe:

‘Hebt u geen zijde voor bakvisschen?’

‘Jawel, juffrouw, de dunne Surah,’ en hij trok zijn mondhoeken geringschattend naar beneden. ‘Natuurlijk! Maar ik dacht dat de geëerde dame een hofbal japon wenschte.’ Op het woordje hof lag hij een bijzonderen klemtoon.

‘Ja, en kan men - ik meen - draagt men daar geen dunne zijde? Ik ga er voor de eerste maal heen,’ voegde zij er zeer verlegen aan toe.

‘O, waarom niet?’ was het welwillende antwoord.

‘Ik verkoop die ook wel - niet dikwijls, natuurlijk zeldzaam. Haar Excellentie Von Benders’ - en nu volgden eenige adellijke namen en hooge titels - ‘nemen natuurlijk de stoffen welke ik het eerst de eer had aan u te laten zien. Maar waarom niet? Vooral voor zeer jeugdige persoontjes kan deze heel lief staan!’

‘Afschuwelijk wezen!’ dacht Trudi. ‘Iemand zoo iets te zeggen. Zeer jeugdig! En daar heb ik mezelf nog met een voile voor geplaagd!’ Luid zeide ze slechts: ‘ik zou de dunne zijde graag eens zien!’

Dat was nu werkelijk iets anders. Spoedig had Trudi twee stoffen uitgezocht, welke prachtig waren, een witte en een zacht rose, en per slot koos zij nog de laatste.

‘Wat kost de stof voor zoo'n japon?’

‘Vijf en dertig mark!’

Trudi herademde. Vijf mark had zij nog van haar zakgeld over November in haar portemonnaie gedaan. Eigenlijk bestond er geen reden opgelucht te zijn, want nu besteedde zij aan materiaal al het geld dat zij had en nog te wachten was. Hoe veel ontbrak haar nog? Bloemen - lint! Doch geen zorgen voor den tijd. Nu was zij blijde dat zij den bediende 35 mark geven kon, waarna hij haar genadig 1 mrk. 40 pf. teruggaf en toefluisterde: ‘wij geven 4% korting terug bij comptante betaling!’

Trudi kreeg een gevoel over zich alsof deze jongeling haar 1 mrk. 40 pf. schonk. Zij nam haar pakje op, dat ze zelf meenemen wilde - het was zeer klein en licht - en holde naar huis terug, waar Marie haar reeds

[pagina 262]
[p. 262]

lang terug verwacht had en haar verlangend uitvroeg.

‘Je bent zoo stil, kleintje! Bevalt je inkoop je niet, of is er iets anders?’

‘Nee, nee, de japon is prachtig!’

‘Wat heb je dan?’

‘Ik ben een beetje moe!’

 

(Wordt vervolgd).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken