Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 (1909-1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.37 MB)

Scans (108.74 MB)

ebook (8.49 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Eenige bijdragen over de joden in de christelijke samenleving, hoe men gewoonlijk over hunne gewoonten, zeden en ceremoniën oordeelt, en het bijgeloof daardoor ontstaan.
(Vervolg van No. 41).
IV.

De familiebanden zijn zeer hecht en het huwelijksleven is meestal gelukkig, ofschoon er velen zijn, die meer een ‘mariage de raison’ sluiten, dan wel uit liefde trouwen. Er komen bijna nooit echtscheidingen voor, (dit wordt door de joodsche wet dan ook zeer bebemoeilijkt, want er zijn veel bezwaren aan verbonden), ook constateert men weinig gevallen van overspel. Velen ook, die door een makelaar (sjadjen genaamd) het huwelijksgeluk vinden; dit zijn natuurlijk de meisjes die meer of minder bemiddeld zijn. Voor haar, die minder met aardsche goederen bedeeld zijn, valt dit niet zoo gemakkelijk, daar voor een joodsch huishouden nog al veel vereischt wordt. De jongelui die door zoo'n makelaar of sjadjen bijeen gebracht zijn, ontmoeten

[pagina 658]
[p. 658]

elkaar heel prozaïsch; alles is vooraf geregeld: de huwelijksgift van het meisje, de positie van den bruidegom. Er worden van weerskanten alle noodige informatiën ingewonnen. Staan ze elkaar na eenige samenkomsten aan, dan komt de verloving tot stand, en de trouwdag volgt spoedig. Lange engagementen zijn gewoonlijk uitzonderingen. Hoe prozaïsch en met hoe weinig illusies zoo'n echt ook tot stand komt, ken ik toch velen, die zeer gelukkig zijn, het zelfs winnen van huwelijken uit liefde. Uit een practisch oogpunt is er wel wat voor zoo'n door een' makelaar gesloten huwelijk te zeggen. Waar niet veel illusies zijn, daar is ook later de desillusie niet groot. Men heeft elkaar niet door een rooskleurige bril leeren kennen, men ziet elkaar zooals men is, weet wat men te wachten heeft of krijgt, heeft het voor en tegen rijpelijk overwogen, want hier geldt niet: de liefde maakt blind.

Men leert elkaar later waardeeren en achten, schikt zich zooveel mogelijk naar elkaar en dan volgt niet zelden de ‘liefde’. (Persoonlijk ben ik geen voorstandster van dit soort huwelijk).

De joden trachten zooveel mogelijk naar vrede in het huisgezin. De mannen waardeeren hunne vrouwen en omgekeerd. De kinderen respecteeren en beminnen hunne ouders. Zoo wordt er meesttijds een zeer hechtte en aangename familieband verkregen, die veel trotseert en veel vergoed.

Het opzetten van een joodsch huishouden is nog al kostbaar, daar er veel dubbel moet wezen, als: aardewerk, potten en pannen, lepels, vorken, messen, servetgoed enz. Men moet verschillend aardewerk hebben voor 't gebruik van melk en van vleesch en met Paschen weer een dito stel.

Ook is het joodsche leven duurder dan ieder ander door den sabbath en de vele feestdagen. Dat alles is voor minderbedeelden niet gemakkelijk; er wordt dan ook niet al te lichtvaardig getrouwd. De Israëlietische wet wijst op reinheid en hygiëne; daarvoor is het verschillende aardewerk, potten, pannen enz. aangewezen, en al is een jood nog zoo onzindelijk, daar dient hij zich aan te houden. Men mag bijv. in de kopjesbak geen vaatdoeken met zeepsop uitwasschen of borden waar men vleesch van gegeten heeft of iets anders van dien aard. Voor vleeschgerechten gebruikt men weer ander vaatwerk.

Wat men eet, moet goed en versch zijn. Gevogelte en vleesch moet van gezonde dieren zijn. Wanneer ze ook maar het minste organisch gebrek hebben of aan de geringste oorzaak gestorven zijn, mag men er niet van eten; alles moet koscher wezen, d.w.z. volgens joodschen ritus behandeld worden. Voor het slachten zijn bepaalde personen (sjoched) die er eene studie van gemaakt hebben, de dieren snel en zooveel mogelijk pijnloos te dooden, aangewezen. Wanneer het mes ook maar eenigszins hapert bij het slachten, wordt het vleesch afgekeurd. De statistiek bewijst telkens, wanneer er epidemiën of ziekten heerschen, dat er percentsgewijze weinig joden aangetast worden of sterven.

 

Ik geloof, dat ik hiermee alles heb neergeschreven, wat eenige waarde kan hebben. Zoo deze regelen maar iets kunnen bijdragen tot eene nog beter verstandhouding en waardeering tusschen joden en christenen, dan is mijne moeite niet te vergeefs geweest. Ik zelf heb veel aangenaams van de christenen ondervonden en doe dat nog steeds. De jood kan veel van den christen, de christen veel van den jood leeren. Wanneer men den jood als ‘mensch’ heeft leeren kennen, dan eerst kan er van een samengaan sprake zijn.

Laat het schelden op straat of bij andere gelegenheden, met of zonder, aanleiding, waaruit de diepe minachting maar al te dikwijls spreekt, achterwege blijven. Laat men dit vooral het jongere geslacht leeren.

De voornaamste gebruiken en Ceremoniën.
De Geboorte. Besnijdenis.

Iedere jongen moet, indien hij gezond is, op den achtsten dag na de geboorte besneden worden; zoo niet, dan heeft het later plaats op medisch advies. De aartsvader Abraham was de eerste die dat gebod ontving, en later werd het in de wet van Israël geboden. Volgens gezaghebbende verklaarders is de strekking van dit gebod, den jood door een teeken aan zijn lichaam, en wel aan dat deel, dat op de vorming van het menschelijk geslacht, den meesten invloed heeft, te leeren, dat hij ook met zijn lichaam aan de Godheid onderworpen is. Niet alleen de geest maar ook het lichaam moet van eene hoogere gedachte bezield zijn. Het jodendom heeft niet, zooals gewoonlijk de menschelijke samenleving, verschooning voor den geleerde, den talentvollen kunste-

[pagina 659]
[p. 659]

naar, die meent door zijne hoogere geestelijke of gemoedsbeschaving gerechtigd te zijn tot de meest grove lichamelijke afdwaling. Hoe hooger de geest stijgt, en dit moet het ideaal zijn van iederen jood, des te reiner moet zich ook het lichaam houden. Dit is het symbool der besnijdenis: ‘Een teeken van onderwerping aan den goddelijken wil juist aan dat lichaamsdeel, dat zich het minst gaarne onderwerpt.’

De joden zijn over 't algemeen hartstochtelijk en zinnelijk, gevolg van hun oostersch bloed; het ware te wenschen dat zij altijd van het bovenstaande doordrongen waren.

Bij de geboorte van een meisje vinden geen ceremoniën plaats.

Huwelijk. Inzegening.

Volgens het jodendom is het huwelijk een heilige instelling (‘Kidoeschien’, heiliging.)

De man heiligt zich zijn vrouw door haar een voorwerp van waarde, een ring, te overhandigen en daarbij onder getuigen het heiligingsformulier uit te spreken: ‘door dezen ring zijt gij mij geheiligd volgens de wet van Mozes en Israël.’

Bij het huwelijk moet de man eene ververklaring onderteekenen, waarbij hij zijne vrouw, ingeval van echtscheiding of overlijden, een bepaalde som naar vermogen waarborgt.

Ook wordt over het bruidspaar eenig zaad gestrooid ten teeken der vruchtbaarheid en de bruidegom gooit met flinken worp een wijnglas stuk als symbool: ‘zoo min als deze stukken of scherven weer aan elkaar te brengen zijn, zoo min kan deze echt ongedaan gemaakt worden.’

Men beweert ook van bevoegde zijde, dat het stukwerpen van een glas geschiedt ter herinnering aan de verwoesting van Jeruzalem; daarom mag bij een joodsch feest of anderzins niet alles volmaakt zijn, als symbool van het werkelijke leven.

Wanneer bijv. een rijke godsdienstige Israëliet een huis laat bouwen, zorgt hij, dat er iets onvolmaakts aan is.

Ziekenverzorging en behandeling der dooden.

Het is een gewichtige joodsche plicht, de zieken te verzorgen, voor hun herstel te bidden, hen te bezoeken, en het hun aan niets te laten ontbreken. Voor een zieke is alles geoorloofd; als hij zich op Sabbath en feestdagen niet aan de geboden kan houden, dan mag de patient alles eten en drinken, wat door de doctoren bevolen wordt, zelfs mag alles gedaan worden, wat anders in strijd is met de wet.

Als het einde nabij is, moet men zijn laatste oogenblikken heiligen, door aan zijn sterfbed het formulier van Gods eenheid, eeuwigheid en almacht uit te spreken.

Zoodra de dood geconstateerd is, maken alle aanwezigen eene kleine inscheuring in hun kleed, ten teeken van rouw. De overledene wordt, tot teeken van de broosheid des menschen, op den vloer op stroo gelegd en met een helder wit laken overdekt. In tegenwoordigheid van een doode moet de meest mogelijke stilte en eerbied in acht genomen worden. Het lijk wordt voortdurend bewaakt, des daags door één, des nachts door twee personen, opdat niets aan het lijk knage of kome, noch muis, noch worm. Bij de mannen waken mannen, bij de vrouwen, vrouwen. Het is ouder de Israëlieten niet gebruikelijk, dat familieleden of bekenden de dooden gaan zien.

Daar volgens joodsche begrippen de dood den overgang vormt tot een beter leven, wordt de overledene gereinigd als een zinnebeeld van de geestelijke reiniging, die hem de zonden zal kwijtschelden.

Het lijk wordt in wit linnen gekleed, ongeveer gelijk aan dat, hetwelk de Hoogepriesters op den verzoendag droegen. Ook de reiniging geschiedt bij de vrouwen door vrouwen, bij de mannen door mannen. Alle godsdienstigen, die er roeping voor gevoelen, zijn daarbij meestal aanwezig, van de rijksten tot de armsten. Zij helpen allen gaarne mede, want ze beschouwen het als een plicht, iets voor den doode te kunnen doen. Alleen het waken geschiedt meestal door menschen, die er voor betaald worden.

Het lijk wordt voor de reiniging (ik spreek hier van eene vrouwelijke doode) in een soort bak, die op schragen staat, gelegd en met een vlekkeloos wit laken bedekt. Daaronder wordt het van de kleeren, die het aan heeft ontdaan. Het laken wordt telkens met lauw water overgoten en elk lichaamsdeel zachtjes afgewreven. Er mag niets van het lichaam ontbloot worden, uit piëteit voor de gestorvene. Dit alles doen de vrouwen met veel handigheid, door oefening verkregen. Aan weerskanten van het lijk staan nog eenige vrouwen, die weer een laken iets hooger over de doode gespannen houden. Na de reiniging wordt de doode in wit linnen gekleed, waaraan niet het minste vlekje mag zijn; velen hebben een zwak voor heel fijn linnen.

[pagina 660]
[p. 660]

Het aangeven der kleedingstukken en het aankleeden geschiedt snel en stil, onder het opzeggen van de gebruikelijke gebeden en formulieren. Er wordt niet meer dan het hoog noodige gesproken. Ieder der vrouwen kent haar taak en weet, wat zij te doen heeft. De jongeren leeren van de ouderen; van de hooggeplaatste tot de mindere doen zij dit alles met liefde en met groeten eerbied. Wanneer het lijk gekleed is, wordt het eerbiedig in de kist gelegd. De voorzitster of oudste der vrouwen vraagt alsdan in een gebed aan de doode vergiffenis voor allen, wanneer zij tijdens het leven haar gekrenkt mochten hebben of eenig leed aangedaan. Bij de mannen geschiedt alles evenzoo.

Als op sabbath iemand sterft, mag aan den doode niets gedaan worden, het lijk moet zelfs blijven liggen, waar het gestorven is. Zoodra echter de sabbath geëindigd is, wordt het direct op den vloer op stroo gelegd. Hoe men nu aan het bijgeloof komt, dat men de dooden op sabbath oneerbiedig behandelt, zelfs mishandelt, is en blijft een raadsel. Hiervoor bestaat niet de minste grond. Waren er bij het sterven of bij de reiniging ooit christenen aanwezig geweest, dan zouden die praatjes niet in de wereld gekomen zijn.

Bij de begrafenis wordt onder het hoofd van den doode een zakje met aarde gelegd uit het ‘heilige land’ als herinnering daaraan. Bloemen en kransen worden zooveel mogelijk geweerd; sobere eenvoud vormt den grondtoon. De kist is altijd van ongeschaafd hout, zonder eenige versiering, daar rijk en arm in den dood gelijk zijn. Naaste bloed verwanten, ouders, echtgenooten, broeders, zusters en kinderen, houden zeven treurdagen, zitten als teeken van rouw laag bij den grond, zijn barrevoets (d.w.z. zonder leeren schoeisel), vertoonen zich niet op straat, scheiden zich die dagen als 't ware af, om over den doode te treuren.

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken