Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 (1909-1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.37 MB)

Scans (108.74 MB)

ebook (8.49 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Huisvrouw- en Moeder-Brieven.

II.

Lieve Trees,

 

Gelukkig is mijn brief in goede aarde gevallen en vraag je zelfs naar meer!

Dat de kleine meid je niet aanstaat, lees ik helaas maar al te veel uit je schrijven.

Je vertelt me, dat ze moppert, als 't soms een kwartiertje over den tijd is 's avonds. Ja, kindje maar 't is ook een heele dag voor zoo'n hitje van zeven tot zeven. Zoo'n kind wil ook nog wel eens vertreden 's avonds. En dat ze dan bromt... 'k Zal je eens vertellen, wat mijn laatste gedienstige durfde doen, toen ze pas bij me was, dat zijn sterker staaltjes.

't Was dan een mooie winterzondagmorgen. De meisjes van mij behoefden Zondags niets

[pagina 744]
[p. 744]

anders voor me te doen, dan van half elf ongeveer tot twaalf uur met broer rijden, als 't goed weer was natuurlijk. Anders konden ze direct rechts om keert naar moeder gaan en hielden wij broer in huis bezig.

't Was dan op onze gracht in één woord, heerlijk! Bijna geen wind en een koest'rend zonnetje. Wimpie, de eenjarige peuter, zat zoowaar met de kap neer. -

Bet was, zooals gewoonlijk op Zondag, in groot tenue komen aanzetten, zonder doek of schort en in haar wollen japon. Ik geef haar nog een warm wintermanteltje van me aan en wollen handschoenen, zóó, dacht ik, konden Wim en zij er beiden tegen.

Na een half uurtje een nijdige ruk aan de bel. Onze Frans naar voren en dra hoorde ik een hevige woordenwisseling en een noodkreet van ‘moeder, moeder’. -

Ik er heen en juist zie ik dat broertje met wagen en al in de gang wordt geduwd en kijk ik op den rug van Bet, die juist heen wil gaan.

‘Bet, wat is er?’ vraag ik verbaasd en even kijkt ze om, ziet me zwart aan en zegt:

‘Ik verd, het, 'k verr. van de kou, 'k ga naar mijn moeder’.

‘Bet!,’ roep ik nog, ‘hoor eens even kind!’ maar voort gaat ze met gezwinden pas.

Je begrijpt, dat gaf een agitatie thuis en 'k was dan ook eerst bepaald van plan Bet, als ze tenminste terugkwam, haar congé te geven.

Wat wil het ongeluk? Ik krijg 's nachts weer zoo'n vreeselijken pijn onder in den rug en 's morgens was ik niet bij machte op te staan en me te kleeden.

Ja, wat nu? 'k Hoopte maar half in stilte, dat ik mijn geliefde Bet terug zou zien. -

's Morgens precies half acht, daar kwam ze aan, of er niets gebeurd was. Helder gestreken japon en wit schort, schoon werkschort in een papier - ‘dag mijnheer’ en ze stapt heel bedaard pa voorbij en naar de keuken, maakt zich werkvaardig en wil kalmpjes beginnen, als ik haar boven bij me roep. Nu, toen had ze heusch ergen spijt en 't was een heel ding voor 't kopstuk om schuld te bekennen, maar ze dééd het. ‘Of mevrouw dan maar niet meer boos was, maar ze was gisteren niks lekker!’ en tot genoegen van beide partijen liep dat zaakje af. -

Diezelfde meid is bijna twee jaar bij me gebleven en dat zegt heel wat voor den tegenwoordigen tijd. Toch was ze bovendien zoo weinig welopgevoed, dat ze, als ze een briefkaart uit de bus haalde, die eerst heelemaal las, voor ik ze in handen kreeg. Niet stilletjes, maar in de open deur van de huiskamer en ondanks mijn ongeduldig geroep en gebaar, de kaart kalmpjes uitlas en ze mij dan gaf met de woorden b.v.:

‘'t Is er een van den bleeker, over die twee servetten, die weg waren.’

Je stondt gewoon perplex 't eerste oogenblik en dan hadt je moeite, zoo'n meisje kalm te zeggen, hoe onbeschoft ze handelde, vooral als je zoo'n persoontje met temperament bent als ondergeteekende en alles in je opkwam tegen zoo'n behandeling. 't Eind van de historie was natuurlijk nog, dat Bet zich vreeselijk verongelijkt gevoelde. ‘Wat stak daar nou in! Ze kon goed lezen en daar was ze grootsch op.’ -

Dat herinnert me ineens aan de werkvrouw, die na Bet hier verscheen. Een deerntje van achttien jaar en de dochter van een arm timmermansknechtje. - Als die zaterdag-'smorgens arriveerde in haar coquet blousje met platten, witten kraag en zijden das, in haar hand een taschje met de werkkleeren, schaamde je je eigen kostuum. Die juffrouw, welke van den een of ander had vernomen, dat ik schreef!, begon den eersten dag al, terwijl ze aan het poetsen was en ik met 't eten bezig, interessante gesprekken te houden over de nieuwste romans van Couperus en Frederik van Eeden enz. Mijn verbaasde oogen!

‘Lees jij dat dan allemaal?’ ‘O ja, mijn broer is lid van een vereeniging en daar lezen we al die boeken’, - en het discours werd, althans van haar' kant, ferm voortgezet. Je kon zien, ze wou geuren.

Eindelijk vertelde ze, dat ze met poetsen klaar was en liep al gauw naar de kraan om heur handen te wasschen, toen ik tot mijn' spijt, haar moest verzoeken het nog eens een beetje over te willen doen. Hier een doffe plek, daar nog poetspommade, 't zag er nog vetjes uit. Daar had ze in 't vuur van 't gesprek natuurlijk niet op gelet.

Zoo is er altijd wat. Die juffer kreeg gauw gedaan bij me en haar plaatsvervangster, die ik nu heb, is een juweel wat werken betreft - maar - die is in den tusschentijd van maagd, vrouw geworden en heeft vriend langbeen zijn bezoek aangekondigd. Dat is ook weer een misère - Je kunt het niet over je hart verkrijgen om zoo'n schaap nu nog zoo te laten sjouwen met emmers

[pagina 745]
[p. 745]

water en straatschrobben en ze wil zoo lang mogelijk me blijven bedienen van wege de luiermand - Haar heer gemaal is een arme slokker en dat ze zoo plotseling trouwden, nu ja, wat wil je? - dat is die liefde!

Ik doe dus, wat mijn lichaam niet kan lijden, sjouw de lange gang het water door als er tenminste geen manvolk in huis is en ontzie Jaan zooveel mogelijk. Doch, dra komt de tijd, dat het is: - tot hiertoe en niet verder - en zit ik stellig een maand of drie zonder hulp. Wat dan weer? 't Blijft sukkelen.

Gelukkig zie 'k zelf niet tegen werken op, maar veel deel van leven heb je niet als je 't alleen redt. Uitgaan kan ik zelden of nooit (wat mij niet hindert, want de wereld heeft voor mij niet zooveel aantrekkelijks, maar jij bent jong en nog vol idealen) toilet maken behoort tot 't verleden en mijn handen zijn geen dameshandjes, hoe ik ook mijn best doe, ze een toonbaar aanzien te geven. Met handschoenen aan? 'k Begrijp met geen mogelijkheid, hoeveel dames dat uit kunnen houden en er flink wat mee doen. 't Is, of ik in den kelder zak, als 'k b.v. aardappelen schrap met geganteerde handen. Vreeselijk gevoel, 't maakt me zoo nerveus! 't Is bovendien al zoo'n verschrikkelijk werk! Ja, om die ongelukkige aardappelen zou ik willen, dat ik hulp had. Met dát werk verzoen ik me nooit, al word ik honderd jaar.

Nu las ik kortgeleden, dat er huishoudhandschoenen in den handel zijn gebracht, door Martin Schiff, Amsterdam. Dat moeten eenige dingetjes zijn van heel dunne gummi. Als de prijs niet zoo hoog was (2.75 per paar) probeerde ik ze misschien eens, maar toch vrees ik bovendien, dat ze bij mij veel te lijden zouden hebben. Als je er alleen wat slofafnemen, kopjeswasschen en bloemen verzorgen mee moest doen.

Foei, daar raakt mijn brief al zoo wat op zijn einde en heb ik nog niet eens over ons mannelijk gevolg en jezelf gesproken. 'k Hoop, dat de verkoudheid van je drietjes weer aan 't zakken is? Wij, pur sang Hollanders, doen voor jullie niet onder en niezen en hoesten ook allen om 't hardst. Naast ons, bij de Indische buren, is 't al even erg en het meerendeel van de voorbijgangers is ook steeds in contact met zeker onmisbaar wit lapje.

Ja, 't is wel een schattig klimaat hier! Aangezien we dus verkoudheid hier in Holland niet als een ongesteldheid mogen beschouwen, verheugen we ons wederkeerig in een goede gezondheid.

O, ja, in mijn vorig schrijven deed ik een' aanval op de Fröbelschool. 'k Bedoel natuurlijk meer hiermee sommige bewaarscholen, die met fröbelschool alleen den naam gemeen hebben. Zeker, de echte Fröbelscholen, welke onder leiding staan van een beschaafde, ontwikkelde vrouw, met ook al weer beschaafde helpsters, die de kinderen voortdurend aangenaam en nuttig bezighouden en altijd en overal een waakzaam oog en oor hebben (je weet wel, zoo iets als de school van mevrouw van Calcar, waar we samen nog eens een kijkje hebben genomen) dáár zijn de kindertjes welverzorgd en waart de geest van den grooten kindervriend Fröbel nog rond, - neen, waar ik tegen te velde trek is die gewone bewaarschool, waar onvoldoende en onbekwame hulp meestal is en de kinderen bij hoopen heengebracht worden 's morgens om er van af te zijn. Zeker, enkele moedertjes zullen er wel toe genoodzaakt worden als ze soms ook nog wat buitenshuis moeten verdienen, of wel, als er zoo'n half dozijn van dat grut in het kleine kamertje dooreenkroelt, maar 't meerendeel van de dames, die hier 's morgens langs komen, is 't maar al te duidelijk aan te zien, dat ze lekker zijn, als ze er van af kunnen voor eenige uurtjes. 'k Heb me al wat verbeten, als die mama's hier druk kletsend langs komen sjokken, zoo tegen negenen, soms met een kleintje op den arm, maar meestal in groepjes voortwandelend en voor en achter haar de schoolgaande spruiten met of zonder boterhamtrommeltje. Bij goed weer, keurig gekapte hoofden, fijn gestreken reformschorten, - met slecht weer mutsjes op en bonten om en natuurlijk wat vlugger. Zoo nu en dan kijkt een teed're moeder om en roept met barige stem tot haar kroost: ‘kom, schiet op jullie’, en vervolgt dan weer gauw het gesprek. Zijn hun jongen dan goed en wel in de kooi opgeborgen, moet je ze behaag'lijk terug zien kuieren, van zorgen vrij, - en kakelen mijnheertje, kakelen!

En nu die kinderen zelf. - 'k Had me al meermalen geërgerd, als 'k ze uit school zag komen en verscheidene van die vier- en vijfjarige jongetjes zoo maar midden op straat hun behoefte gingen doen, elkaar kiezend tot mikpunt, enfin, je begrijpt me wel -.

Dan stond ik dikwijls in beraad de directrice der school te vragen, een helpster vóór de kinderen uit school te laten gaan, opdat die een oogje in 't zeil kon houden. - Gelijk met die jongens gaan er toch ook een massa

[pagina 746]
[p. 746]

kleine meisjes naar buiten, is 't niet? Enfin, 't bleef zoo loopen, tot op een' dag kleine broer in 't middaguur in den tuin aan 't spelen was. - Op de speelplaats van de bewaarschool, die achter aan onzen tuin grenst, vermaakten zich vele overblijvertjes.

In eens zie ik, dat er eenige kinderen over de schutting kijken (door de bergen wit zand is dat heel gemakkelijk) en merk ik, dat broertje er heen gaat. Ik hoor een paar jongens telkens roepen tegen Wim: ‘jongetje, kom eens hier, wil je....’ maar meer versta ik er niet van. Ik ga dichter bij en hoor toen zóó iets vuils tegen mijn kind roepen, die er natuurlijk geen jota van begreep en door mij zoo gauw mogelijk op een eerbiedigen afstand werd gebracht.

Geen juffrouw te zien, die toch in 't vrije uur ook op de kinderen moet letten. 'k Riep die bengels nog toe, dat 'k het de juffrouw zou vertellen, maar een lange tong was 't antwoord.

In mijn verontwaardiging schreef ik de directrice direct een briefje, liet het onmiddelijk wegbrengen en geen kwartier later kwam er een ordinair, aanmatigend juffertje om me te spreken. Zij was de juffrouw, die volgens mij, niet opgelet had. En de directrice wou graag weten, wat die ontuchtige taal was, dan kon ze beter haar maatregelen nemen. -

‘Maar juffrouw,’ zei ik, ‘ik zal zoo iets toch niet zeggen, als 't niet zoo is en u begrijpt toch wel, dat een beschaafd mensch zulke dingen niet op kan schrijven.’ - Nu, ze hield niet op, ik moest het zeggen en 'k deed het. 'k Vroeg meteen, of ze die taal vuil genoeg vonden, om de schuldigen te zoeken. 't Meisje af en wat deed de directrice? Niets, totaal niets. In mijn beleefd briefje had ik haar toch ook geschreven, dat 't niet alleen voor mijn kind, maar ook in 't belang van de onschuldige wezentjes op de school was, dat ik mij genoodzaakt zag, 't haar te schrijven. Was dat nu niet even een bezoek waard geweest?

Nu nog even je laatste vraag beantwoord - hoe ik het regel en of er nog tijd voor ontspanning overblijft. -

'k Zal je dan maar vertellen, hoe het hier van den zomer marcheerde, nu in den winter, is 't wel eens minder prettig, in schemerochtend op te staan in de kou en den heelen dag zoo te scharrelen met kachels en dergelijke zaken. Nu valt het me heusch soms zwaar hoor, ik, met mijn delicaat gestelletje, al helpen mijn getrouwen me zooveel mogelijk. -

Nu dan, de groote wasch de deur uit. Gemangeld, maar ongestreken thuis en Zaterdags den heelen dag een werkvrouw. Over de werkzaamheden afzonderlijk zal ik maar niet uitweiden, je weet wel, wat er in een huishouden te doen is.

Ik ben dan ook altijd gewapend met groote mouwschorten, heerlijke dingen, die een goede japon geheel bedekken en waaronder je ook je afdragertjes kunt gebruiken.

Onder ons gezegd, - 'k zit tegenwoordig dikker in mijn schorten, dan in mooie japonnen. 'k Sta dan tijdig op, dat is een voornaam ding, begin direct vol moed; na 't ontbijt vlug afmaken, zoo ben ik om een uur of twaalf al aardig door 't ergste heen. Als 't goed weer is, gaan broer en ik dan een uurtje samen in den tuin (we kunnen eerst om één uur koffie drinken) en dan genieten we een poosje, - zoeken groen voor de kippen, trekken onkruid uit, maken versche ruikertjes, - in 't vroege voorjaar zaaien, - scharrelen een poos tusschen de kippen rond, of wel gaan met heel mooi weer op 't gras liggen, waar we dan natuurlijk heele gesprekken voeren over alles of nog wat, soms lustig zingen en siert broer me bijwijlen op als een paaschos, mijn haren vol gras en bloemen. Nu en dan eens gauw, gauw naar huis om koffie bij te schenken en dan weer even snel naar buiten. Zoo vindt vader ons en gaan we allen naar binnen. Na de koffie weer druk aan den gang, voor 't eten zorgen en soms een kinderwasch beredderen, want broertjes kleertjes doe ik ook altijd zelf. 'k Vind het frisscher!

Zijn de dagen lang, dan is er na 't eten ook nog wel gelegenheid me wat te verzetten. Bij heel mooi weer (waar we echter niet mee verwend worden he?) drinken we buiten thee, gaan voor afwisseling doperwten of boontjes plukken voor den volgenden dag en helpt kleine Wim natuurlijk dapper mee. Dat is toch zoo'n bedrijvig, werkzaam kereltje!

Slaapt mijn ventje dan, gebeurt het wel eens, dat pa en ik langs den dijk een luchtje scheppen, maar meestentijds ben ik te moe en rust liever wat in mijn stoel met - nu ja, een enkele keer een mooi boek of tijdschrift, doch meestal is er een massa naaiwerk al weer, dat wacht.

Den laatsten tijd heb ik een nette weduwe opgedoken, die bij zich aan huis de groote verstelkarweitjes voor me opknapt tegen billijken prijs, zoodoende kan ik nu een paar avonden in de week aanwenden tot nut en

[pagina 747]
[p. 747]

vermaak. Een genot hoor! 'k Ging vroeger veel te laat naar bed, omdat ik dan meestal te middernacht eerst ontspanning zocht in schrijven en lezen.

Och, die groote tuin van ons is ook zoo heerlijk! Frissche lucht en zon krijg ik zoo doende toch genoeg en tijd om met broer te spelen, is er dus ook nog wel. Naar onze kippenafdeeling, heel achter in den tuin, is een heele tippel en aangezien ik de verzorging van mijn gevleugelte grootendeels heb, leg ik nog al ettelijke keertjes per dag dien weg af. Van den zomer, toen onze kuikens pas uitkwamen, jonges, jonges, wat hebben we daar een tijd verknoeid! Ik moest er onophoudelijk naar toe; Wim en ik we konden er bijna niet van scheiden, van dat lieve goedje. Je moet ze dan nu ook eens zien, wat prachtig stelletje - De kippetjes al aan de leg en één haan is er bij, ons aller lieveling, een koninklijke haan met zijn fiere houding en prachtige veeren. En al kraait hij als de beste, nog laat hij zich evenals voorheen, door ons streelen en oppakken, zonder zich te verroeren.

We genieten dus ook op onze manier, nietwaar?

'k Ben benieuwd, of ik jou heb overgehaald tot ons eenvoudig natuurleven en ik weldra een brief krijg met: ‘we gaan verhuizen met Mei, huis met tuin’, of dat het je niet kan bekoren. Enfin, in elk geval hoor ik wel eens gauw weer wat, he? Veel liefs voor je allen van

NORMA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken