Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 24 (1910-1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.02 MB)

Scans (109.51 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Onderzoekt alle dingen en behoudt het Goede.

Welk nut heeft het Spiritisme,
door
H.N. de Fremerij
(uitgave van de spiritistische Vereeniging ‘Broederbond Harmonia.’)
Het Land aan Gene Zijde.
(Een spiritualistische bijdrage door een Hervormd Predikant, wijlen
E.M. van IJsendijk)
uitgave van G.A.W. Van Straaten, Middelburg.
De Indische Theosophie
en
Hare Beteekenis voor ons

door
Dr. J.S. Speijer, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Leiden.
(Leiden S.C. van Doesburgh).
Leekenphilosophie
door
B. Rietman
(uitgever A.L.G. Veldt, Amsterdam.)

Bovenstaand lijstje is een greep uit vele der godsdienstige of wijsgeerige boeken die dagelijks ‘ter recensie’ onder de oogen komen, en die wèl het bewijs leveren, hoe er in onze zoo bij uitstek practische en snellevende eeuw tegelijkertijd een geestelijke honger is naar bevrediging van het groote Waarom-raadsel, waarvan Heine zoo naar waarheid uitriep:

 
Also fragen wir beständig,
 
Bis man uns mit einer Handvoll Erde endlich stopft die Mäuler.
 
Aber ist das eine Antwort?

- Vooral hier in den Haag woedt - zou ik bijkans zeggen - een ware drang zich met Theosophie, Christian-science, Spiritisme, enz., in te laten. - Onlangs werd in de in een Indische courant voorkomende Haagsche Brieven verteld van het plotseling overlijden van den daar in Indië welbekenden Heer J.C. Bouman, een der meest bekende Christian-scientisten in de residentie, in den laatsten tijd. Dat dit overlijden, ingevolge de opvattingen van de Christian-scientisten, zonder geneeskundigen bijstand vooraf geschiedde, werd in die causerie uit den Haag als een bijzonderheid meegedeeld. Uit mijn eigen naaste omgeving is ook mij een dergelijk geval bekend eener reeds niet meer jonge Christian-science-dame, die, na een volle week zonder arts-behandeling te hebben te bed gelegen, alleen met hand-oplegging, en voorbede door hare Christian-science-omgeving bijgestaan, geheel plotseling uit het aardsche leven scheidde. - Waarheen? - Voor zoo ver ik weet geven de Christian-scientisten U dáárop maar een vaag antwoord. Veel beslister daarentegen treden de Spiritisten op met hun geloof, dat zich baseert juist op de openbaringen door hen verkregen van uit het land aan gene zijde, en van welk geloof de heer de Fremery, de leider bij uitnemendheid van de spiritisten in Nederland, stoutweg verklaart in zijn hierboven aangehaalde brochure:

‘Gemeenschap met hen, die wij onze dooden noemen, is wel mogelijk gebleken, zij het dan ook in bizondere omstandigheden, die wij nog volstrekt niet hebben door grond. - Maar niettemin is herhaaldelijk en overtuigend gebleken, dat onze dooden leven, dat zij zich onzer herinneren, en dat het sterven voor hen niet anders is geweest dan een overgang in andere levenstoestanden en andere levensomstandigheden.’ (blz. 6).

Zullen zij, die niet met hem van eene geestesrichting zijn, hem deze zonder eenige bewijsvoering te boek gestelde besliste uitspraak toegeven? Ik betwijfel het ten sterkste. Het is immers juist de klacht van alle onpartijdige waarheid-zoekers in dezen, dat de zoogenaamde ‘openbaringen’ onzer dooden, op spiritistisch gebied, zoo vaag, zoo weinig-zeggend zijn, zoo gansch niet beantwoorden aan hetgeen men redelijker wijze zou mogen verwachten; ja, wat erger is, dat zij menigmaal, - vooral waar het betaalde beroemde mediums geldt, - en juist die zijn het, die eigenlijk alléén succes hebben waar het

[pagina 397]
[p. 397]

geesten-oproepen betreft - eindigen in het meest des-illusionneerend bedrog.

Veel overtuigender dan ook dan de al te oppervlakkige brochure van den heer de Fremery, die er zich maar toe bepaalt te zeggen: zoo is het, zonder zijn uitspraken te bewijzen, wil mij toeschijnen: Het land aan Gene zijde, van een, die nu reeds zelf daarheen vertrok, van wijlen den predikant E.M. van IJsendijk, wiens warm pleidooi vóór het spiritisme wordt vergezeld met vele meer of minder nauwkeurig-gestaafde feiten. Het bekende steenwerpen in Indië bekleedt daarin óók een plaats, en met name haalt hij o.a. aan de steen werping in 1892 voorgevallen te Sitoebondo ten huize van den toenmaligen assistent-resident aldaar, in tegenwoordigheid van Dr. Engelmayer, den controleur Versteegh en Jhr. Mr. M.A. de Savornin Lohman (de laatstgenoemde was mijn vader, dien ik heel dikwijls al die voor hem niet te verklaren buitengewone voorvallen, door hem in die dagen bijgewoond, heb hooren beschrijven, terwijl ik nog onlangs een oud-Indischman sprak, (beslist ongeloovig op al deze en dergelijke punten), maar die nogtans erkende hoe speciaal het te Sitoebondo voorgevallene behoort tot de nimmer nog opgehelderde feiten.

Aan de hand van den Bijbel licht ds: van IJsendijk toe, hoe het geloof in en de gemeenschap met de onzienlijke wereld is een door alle eeuwen heen vaststaande feit, en, hoe men ook denken moge over de zaak als zoodanig, men voelt uit dit betoog den eerlijk-overtuigden oprecht-geloovige, dien het niet te doen is om iets anders dan om anderen te helpen tot het geluk dat hij-zelf vond. - - -

Niemand, die niet zelf een studie maakte van de diepzinnigheden der Theosophie, verwachte van een kort artikel als dit daaromtrent een volledige uiteenzetting. Ik heb meermalen geredeneerd over hun ‘geloof’ met langjarige theosofen, die dan daarbij telkens hun eigen verwarde uitleggingen onderbraken met de tusschenvoeging: ‘Ik ben echter nog niet ver-genoeg doorgedrongen erin, om zelf U dit of dat duidelijk te kunnen maken.’ En, met die allesbehalve bevredigende uitlegging blijf je dan in het duister verder zitten. Het is daarmede als met de Christian-Science, waarvan ‘het’ boek, door de Amerikaansche Mrs. Eddy geschreven, alleen in het Engelsch is verkrijgbaar, omdat het niet mag vertaald worden, (uit speculatie-geest zeggen hare bestrijders). Maakt men dan de voor de hand liggende opmerking, dat niet-Engelsch-verstaande menschen aldus van de zegeningen van het Christian-Science-geloof verstoken moeten blijven, dan krijgt men ten antwoord: ‘O neen, wanneer zij maar willen, dan kunnen zij ook het mrs-Eddy-boek heel goed begrijpen in het Engelsch, want dan krijgen zij daartoe de ‘gave’. (Ik heb dan ook niet-Engelsch-lezende menschen met eigen ooren hooren verzekeren, hoe zij inderdaad dit boek volkomen in zich opgenomen hadden). Op dezelfde manier nu verzekeren de theosofen U dat, ondanks de ingewikkeldheid hunner leerstellingen, en ondanks hun eigen voortdurend moeten blijven studeeren in de Indische wijsheid, nogtans ook de meest eenvoudige van harte een theosoof kan zijn, want hij krijgt dan van-zelf de ‘gave’. Het boek van Dr: J. Speijer is zeker geschreven niet voor die laatste categorie der eenvoudigen van harte. Het behandelt namelijk de Indische theosophie in de onder-afdeelingen van de voorgeschiedenis ervan, en van wat zij leert. Ik geef, om mijn lezers een denkbeeld bij te brengen van den inhoud van het lijvig boek, een lijstje der hoofdstukken uit dat laatste gedeelte:

De âtman-leer van de Upanishads.

De leer van het Karma.

Sânkhya en Wedâna.

Het arhat- en het Bodhisattwa-ideaal, etc. etc.

Dr: Speijer eindigt zijn lijvige studie met de woorden: ‘tegenover de rustelooze werkzaamheid van een moderne Westersche wereld, die, als het ware, op ééne reusachtige fabriek is gaan gelijken met eindeloos veel afdeelingen en vertakkingen, waarin men alle krachten der natuur dienstbaar maakt aan de vele behoeften en aan de vele grillen van den steeds meer eischenden en nooit tevreden modernen zenuwachtigen mensch - steekt het kalme zelfonderzoek van die wereld-verachtende Indische wijzen, die met zoo weinig mogelijk tevreden willen zijn, af door zijn contrast.’ - Wel, hoe groot het contrast ook moge schijnen tusschen zulk een hooggeleerd en diepzinnig werk als het zooeven genoemde, en het leekenboekje van B. Rietman, toch brengt mij juist dit zinnetje van Dr: Speijer als van zelf tot de gezonde en voor het alledaagsche leven geschikte levenswijsheid, die ik, na al die abstracte ‘gelooven’, ontmoet in de Leekenphilosophie van B. Rietman, in het bijzonder in de drie dozijn eenvoudige den lezer ter overdenking en beantwoording aanbevolen ‘vragen’. - Want waarlijk, indien men de wenken, door dezen leek hier ter behartiging aangeboden, in praktijk bracht, onze levensbe-

[pagina 398]
[p. 398]

hoeften, en daardoor onze levensnooden, zouden hèèl wat verminderen. En, mij dunkt, onze ware godsdienstigheid zou daardoor óók aanmerkelijk toenemen. Wat baat het namelijk, of wij al gelooven in dit of dat, omtrent het leven Hierna, waarvan wij toch niets afweten, en dat alles berust op abstracte leerstellingen, wat baat het of wij ons aan min of meer juist-waargenomen bovenaardsche verschijningen vastklemmen, zoolang het aardsche, het nietige, het leelijke der wereld hierbeneden ons ondertusschen zóó beheerscht, dat wij veel meer daarvan vervuld zijn dan van de kracht die er héét uit te gaan van onzen zoogenaamden godsdienst.! - Ik ken Christian-science menschen en Theosofen en Spiritisten, en ‘isten’ van allerlei aard, die, terwijl zij U met hemelsche oogen betuigen van de zegeningen hunner plotseling gevonden nieuwerwetsigheden op godsdienstig gebied, ondertusschen zoo modegek-achtig, zoo ingebeeld, zoo hoogmoedig, zoo vervuld met allerlei aardsche eigenbelangen daarheen leven, als heeft dat alles, wat zij omhelsd hebben als ‘de’ waarheid, niet het minste betrekking op hun dagelijksch doen en leven en zijn ten opzichte hunner naasten en hunner naaste plichten. Zie, bij zulke ‘geloovers’, op allerlei godsdienstig-gebied, denk ik met instemming aan woorden als de onderstaande, die ik citeer uit de Leekenphilosophie van Rietman:

Geven we ons er dan in de eerste plaats eens rekenschap van, dat de voor ons zoo groot schijnende aarde toch in de heelal-ruimte al bitter weinig te beteekenen heeft..... En, lezer, als gij over deze eenvoudige zaken een weinig gedacht en gedoezeld hebt, moet gij U dan niet schamen over de alle perken te buitengaande opgeblazenheid en verwaandheid van het menschdom, dat één oogenblik zou durven veronderstellen, dat dat onbeschrijflijk machtige heelal is, en sedert onnoemelijke millioenen jaren was, voor hèm alleen.? Moet gij U dan niet schamen over die kleine menschjes, met hun gewroet en geploeter, hunne talrijke fouten en kwalen, wier bestaan nog niet één honderste heeft geduurd van dat der aarde; moet gij U niet schamen over die nietsbeteekenende verwaten nulliteitjes, die zich wanen het meesterwerk der heelal-schepping te zijn, zich verbeelden dat het heelal bestaat voor hen alleen, dat alles was en is en eeuwig zal zijn te hunnen behoeve - -

En dan zegt, in de hierboven reeds aangehaalde drie dozijn ‘vragen’, de schrijver nog o zoo veel wáárs over de gekheid van zich door de mode te laten drillen, over allerlei dagelijks voorkomende wreedheden, over onze verhouding tot onze ondergeschikten en van chefs onderling tot elkaar; ja wat niet al, dat voorkomt in het dagelijksch leven, en waarvan men gerust kan zeggen, indien de menschen er méér naar deden, en er zich op toelegden juist die kleine dingen te behartigen:

 
Deez aarde waar een paradijs,
 
Nu is zij vaak een hel.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anna de Savornin Lohman

  • over H.N. de Fremery

  • over Jacob Samuel Speyer

  • over E.M. van IJzendijk

  • over B. Rietman