Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 24 (1910-1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.02 MB)

Scans (109.51 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 487]
[p. 487]

Gedachtenwisselingen.

I.
Het Nootje van Freule A. de Savornin Lohman (inzake Kerkelijke dwang).

Allereerst moet ik de verdenking van mij werpen, als zoude jaloezie of naijver mij mijne Gedachtenwisseling ‘Niet uit het hart’ in de pen hebben gegeven. Jaloezie toch moge de drijfveer zijn bij protestanten e.a. tot de bestrijding van Rome, - bij mij kàn daarvan geen sprake zijn, waar ik mij nimmer heb gemengd, noch ooit hoop te mengen in den strijd om den buit: Staatsmacht, gevoerd tusschen de twee belanghebbenden: Rome en Dordt.

Neen, mijn Gedachtenwisseling werd mij alléén geïnspireerd door mijn hartgrondigen afkeer van allen geestes-dwang, juist in zoo sterke mate uitgeoefend door den Katholieken Godsdienst. - En waar Freule A. de Savornin Lohman de noodzakelijkheid en de wenschelijkheid van dien dwang uitspreekt, moet ik haar bestrijden, - omdat m.i. die dwang niet alleen den Mensch vernedert tot slaaf van een noodlottig bijgeloof, van een geloof aan dingen, welke het gezond verstand met verontwaardiging van zich slingert, als zijnde in-strijd met de eenvoudigste Natuur-wetten, - maar ook den groei der Gedachte belemmert en onderdrukt. Hij leidt het Menschelijk Denken langs van tevoren afgebakende en reeds lang platgetreden wegen en verbiedt het afwijken daarvan, op straffe van hel en verdoemenis - en zoo het éénigszins in de macht der Kerk ligt: op-straffe van honger.

Wie nu het verderfelijk-ongezonde, het, on-Menschelijke hiervan niet inziet, moet wel met blindheid geslagen zijn. Heeft niet de Mensch niet een mond, om te spreken? Armen en beenen, om zich te bewegen? En zijn hersens, zijn verstand: om te denken?

- Neen, zegt de Staat, spreken is best, praat zooveel ge wilt, mits ge spreekt zooals ik. - En: Neen, voegt Rome erbij, denken is goed, mits ge denkt, wat ik u te denken geef.

En hoewel het hem onmogelijk is den Mensch te binden met lichamelijke banden, knelt zij tòch den geest in boeien, wel wetende, dat wie den geest in zijn macht heeft, met het lichaam naar willekeur kan handelen.

Zoo vaak verkondigde Freule Anna de Savornin Lohman de mij stuitende bewering, dat die dwang noodzakelijk is, om den Mensch terug te houden van het kwaad.

Maar doet hij dit? Integendeel. Niet alleen is de geestes-bekrompenheid tengevolge der Kerkelijke tucht oorzaak van veel kwaads, maar zij verspert ook den Mensch den weg ter ontkoming aan dit kwaad. De Kerk leert den Mensch er in te berusten. - Alweer: de feiten leeren 't ons.

Verder word ik bestreden in mijne bewering, dat het der Kerk in de 20 eeuwen van haar bestaan niet mogelijk is geweest de Rijken te bekeeren, etc:, terwijl het toch eigenaardig genoemd mag worden, dat Freule Lohman slechts die ééne beschuldiging bracht te weêrleggen en de andere - die over het Militarisme - ongemoeid laat.

Zij zegt dan:

M.i. is dit - de inzender houde het harde woord mij ten goede - laster. Immers, juist de R. K Kerk - in tegenstelling met de protestantsche - heeft alle eeuwen door gekweekt geheele orden van martelaren en van metterdaad, gelijk Christus het beveelt, allen rijkdom verzakenden, klooster-Broeders en zusters, en priesters in de stille vergetelheid werkend, welke meerendeels behoorden en behooren tot de rijken en aanzienlijken dezer aarde, tot degenen die alles verlieten om ‘hun Heer en Heiland te volgen’.

Het ‘harde woord’ laster zou ik zonder protest hebben te accepteeren, indien het hier op zijn plaats ware geweest. Doch dit is het niet. Mijn bedoeling is verkeerd begrepen, welke nl. niet was te ontkennen dat de Kerk nimmer in staat is geweest enkele rijken te bekeeren tot christelijker levenswandel, - neen, ik had de klasse der Rijken op 't oog. - Wat toch baat het of enkelen van hen, het zenuw-verslappend weelde-leven moede, zich gaan opsluiten in een klooster?Ga naar voetnoot*) Zijn de armen, de onterfden, ermede geholpen? Zijn de oude werkers erdoor verzekerd van een, na jaren-langen, harden arbeid, rustig en onbekommerd bestaan, onafhankelijk van vernederende particuliere weldadigheid? Worden daardoor minder kinderen te-vroeg aan het onderwijs onttrokken om in muffe fabrieken en werkplaatsen te worden geëxploiteerd door rijke fabrikanten? Heeft het duizenden en duizenden behoed voor een ellendig omkomen, in honger en koude, langs den openbaren weg, of weerhouden van een wanhoopssprong in de rivier? Heeft het werk verschaft aan hen, die werken wilden, maar niet konden of mochten? Heeft het wat méér jeugd gebracht in het jeugdloos leven van millioenen kinderen?

Hadde de Kerk haar taak juist opgevat, zij zou de boodschap van Vrede (óók hier op aarde), Broederschap, Arbeid, Welvaart gebracht hebben aan allen - en dáárdoor meer Rust, meer Gevoel, meer Lust, meer Tijd tot streven naar hooger!

Thans wordt de ‘gloed van hooger geest-

[pagina 488]
[p. 488]

drift’ nog gedoofd door den onafgebroken strijd met honger en gebrek. En de door de Kerk opgedwongen ‘gloed’ is valsch; hij is niet uit het hart en hij brengt niet de warmte der Liefde, maar de angst voor den wreekenden god, die elk vergrijpje straft op wreede wijze.

Mij heeft de Godsdienst niet de minste waarde. Voor mij is alleen dàt echt, wat ik-zélf door moeite en strijd overwon. Men hoeft mij niet te komen wijzen op een hemel en een god en men hoeft ze mij niet op te dringen. Zoolang ik dien God niet zèlf vind; zoolang hij niet is in de daden van hen, die zich zijn kinderen noemen; zoolang hij zich niet anders aan mij ‘openbaart’ dan door den mond van anderen en niet door mijn eigen hart, - zoolang ontken ik zijn bestaan.

Nogmaals: ik beweer niet, dat er geen belangloos-zich-opofferende menschen zijn; zeker, zij zijn er. Maar wat zegt dit vóór de Katholieke Kerk? Ik vind ze onder de ongeloovigen zoo goed als onder de gèloovigen. Ik vind ze onder spiritisten, protestanten, Mohammedanen, theosofen en zoo ik ze ook vind onder de Katholieken, geloof ik niet dat de Kerk hen aanzette tot menschlievende handelingen, doch dat die voortspruiten uit hun eigen hart, dat goed moet zijn en hen derhalve dròng tot goed-doen.

 

De aantijging, als zoude ongeloof leiden tot immoraliteit, laat ik voor rekening van de schrijfster.

Zie: - In de Amstelbode kwam de volgende advertentie voor van de Eerste R.K. Levensverzekering Maatschappij:

Niet zoozeer om de concurreerende tarieven verdient het voor den Katholiek aanbeveling zich bij deze Maatschappij te verzekeren, neen, andere, hoogere belangen zullen hem hiertoe doen besluiten. Vraagt en leest de tarieven en verzekeringsvoorwaarden. Alle verzekerden in een tarief, waarbij uitkeering geschiedt bij overlijden, genieten het voorrecht van 12 H. Missen, die in twaalf achtereenvolgende maanden na hun overlijden in hunne parochiekerk zullen worden gelezen.

Is dit immoreel, of niet?

JOH. G. SCHIPPÉRUS.

Slot-antwoord der redactrice. Gij en ik staan op een zoo geheel verschillend standpunt, dat gedachtenwisseling hierover tot geen resultaat kan leiden. Gij gaat namelijk uit van de vooronderstelling, dat de menschen braaf, goed, rechtvaardig, etc., kunnen zijn uit eigen verkiezing, terwijl ik hen daartoe (behoudens enkele hoogstaande uitzonderingen) gehéél en al ongeschikt acht. Lees s.v.p. hieromtrent mijn artikel: Voor Een Vrije Socialist. - Overigens maak ik U er op attent, dat gij, in Uw eerste stuk, der Roomsch-Katholieke Kerk verweet ‘nooit ook maar een ernstige poging te hebben gedaan tot het bekeeren van rijken’, terwijl gij mij thans toegeeft, dat zij wèl degelijk hier en daar vele rijken heeft bekeerd tot een levenswandel geheel overeenkomstig dien van Christus. Dat niet alle rijken zich laten bekeeren, kan de R.K. Kerk niet helpen. Hoe zij, de R. K Kerk, staat tot de questie militarisme weet ik niet. Ik-voor-mij vind het oorlog-voeren en de wapenendragen voor het vaderland strijdig met de leer van Christus. Van een R.K. standpunt beschouwd kan ik in die advertentie, die gij aan het slot aanhaalt, niets ‘immoreels’ vinden. Echter, ik herhaal, de hoofdoorzaak van het verschil onzer beider levensbeschouwingen zit 'm in de gansch verschillende wijze waarop wij beiden denken over ‘den mensch’, in het algemeen genomen. Gij stelt hem blijkbaar hoog, en ik vind hem slecht. - Daarom acht ik een geloof, dat hem beter maakt, voor hem nóódig, en gij vindt dat niet.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

II.
Een en ander over de Vrouw. Aan Hollandicus!

Mijnheer!

Wat een merkwaardig boek! Wat een grondig onderzoek heeft Dr. Weininger ingesteld! Wat heeft hij veel met vrouwen omgegaan, en wat heeft hij die vele vrouwen eerlijk vergeleken bij evenveel mannen. Juist omdat hij zoo onbevooroordeeld tegenover beide partijen heeft gestaan bij zijn diepzinnig onderzoek, geloof ik zeker, dat U met veel grond kunt denken: ‘Allicht heeft het eene goede uitwerking onder die dames, die de emancipatie verstaan.’ Want 't is heusch zeer de moeite waard, om gelijk gesteld te worden met den Man van Dr. W... en 't mag een groote eer genoemd worden daardoor geen echte vrouw te heeten, maar ¾ man te schijnen. Zoo'n vrouw heeft dan tenminste ¾ van een ziel.

Ik begrijp echter nog niet goed wat U bedoelt, geloof ik. Wanneer U (een man) = ¾ M + ¼ V - dan is zijn wederhelft W = ¼ M +- ¾ V - maar dan sluit dit toch ook in, dat er zijn vrouwen U = ¾ + ¼ V en mannen W = ¼ M + ¾ V... niet waar? bijgevolg zijn er ook mannelijke wezens met ¼ ziel... Maar ziet U, een vrouw zou dat voor niemand willen weten, zij zou 't alleen zichzelf willen bekennen, dat haar mannelijke helft maar ¼ ziel had en dan zou zij anderen net zoolang bepraten en àlles doen, om te bewijzen, dat haar man een heele ziel had. Och ja - 't is ook maar zoo'n nul - een vrouw, die zoo echt vrouwelijk zou handelen. Dus... neem me niet kwalijk, dit geval telt niet mee.

Ik moet U eerlijk bekennen, dat mijn gezelschap ook gelachen heeft om de grappige liefelijkheden in het oordeel over ons vrouwen van Dr. W. bijv. dat de vrouw een bloedzuigster is, dat zij niet slecht kàn zijn, alleen zonder zedelijkheid gemeen, dat de man de smarten van den zieke nooit mee zou kunnen aanzien, hij zou daardoor zoo lijden, dat hij geheel overstuur zou raken enz. (Operatie-vivisectie), maar dat de vrouw daartoe wel in staat is, omdat zij geen medegevoel kent. Zij is in staat goed zieken te verplegen, omdat zij sexueel is, want waar (bij de oude vrouw) de sexualiteit uitgedoofd is, daar ontbreekt ook ieder medelijden enz... zoo levert de hooge ouderdom der vrouw het indirecte bewijs, hoe alle medelijden slechts een vorm van geslachtelijke betrekking was.

Zooals U terecht zegt, (doch U stipuleert niet

[pagina 489]
[p. 489]

wáár hij dat doet, zoodat de lezers niet genoeg kunnen voelen, wànneer U 't niet en wanneer wel met hem eens is) Dr. W. overdrijft, laat zich door zijn theorie meeslepen, om de vrouw totaal tot een minderwaardig wezen te stempelen.

En denkt U niet, dat Dr. W. den man benadeelt tegenover den wèldenkenden mensch (voor mij zijn man èn vrouw menschen) met hem zoo hoog te plaatsen en dan te verkondigen: In alle liefde zoekt de man alleen zichzelf?

Weet U, wie Dr. W. was? Een jonge man, die door een vrouw ziek werd en zich op zes en twintigjarigen leeftijd doodschoot. Men zei in Weenen (ik heb 't van iemand, die daar op dat tijdstip woonde) dat hij vlagen van krankzinnigheid had en in een dier vlagen zich van 't leven beroofde.

Behoeft men nu nog te zoeken naar de oorzaak van Dr. W.'s haat tegen de vrouw?, maar nu vraag ik U, als man, waarom was de vrouw, die hem ziek maakte slècht, terwijl de man, die haar ziek maakte, door Dr. W. tot het geniale soort wordt gerekend?

Dat de arme denker, want gedàcht heeft hij, ook fijn voelde bewijzen onder anderen de volgende ideeën over de liefde (natuurlijk van den man): ‘Hoe diep hij ook in zichzelven zoekt, hij vindt zich onrein, bevlekt, en ziet nergens dat, wat hij zoekt in blanke smetlooze reinheid’... en ‘Alles wat hij, zelf graag zijn zou en nooit zijn kan, op een persoon stapelen, die drager te maken van alle waarde, dat is liefhebben.’

Is 't niet idealisch mooi gevoeld?, ‘en is 't nu niet bedroevend, dat een mensch met zulke edele gevoelens door zijn overgroot Egoïsme en ‘geniale’ ijdelheid blind wordt en daardoor in 't wilde slaat op 't voorwerp zijner teleurstelling en haat?

Zonder 't vrouwelijk medelijden met 't leed, dat hij moet ondervonden hebben als vruchteloos-zoekende tobber, zou ik me verheugd hebben in 't feit, dat hij zijn Fatum in de armen vloog. Had hij de vrouw even hoog gesteld als zichzelf, hij had liefde gevonden bij een evenwaardige, die hij niet om zichzelf alleen had lief gehad en hij was niet ziek geworden.... hij had dan zeker een juister oordeel over de vrouw geschreven.

Wat heeft toch een man er aan, de vrouw zoo met alle geweld in 't stof te doen kruipen? Hij kàn immers niet buiten de vrouw? (Of 't omgekeerde niet 't geval is, doet hier niets ten zake.)

Begrijpt de man nu niet, dat hij zichzelf vernedert door zulk een waardeloos menschachtig dier lief te hebben en tot zijn vrouw te maken. (wettig of onwettig.)

Welk nut stichten zulke mannen als Dr. W. en escorte? - Zijn ‘betoog voor eene andere opvoeding van de vrouw’ zeker om haar zooveel ziel te geven, dat zij het hooge standpunt waarop de man staat zal kunnen zien, heeft geen reden van bestaan.. want wij kunnen geen wezen een ziel schenken, die het niet bezat bij de geboorte. Een dier blijft een dier - en dus kàn Dr. W. niet geloofd hebben, dat een betere opvoeding de vrouw tot iets hoogers zou brengen dan tot een sexueel wezen zonder ziel.

Waartoe dus al die wijsheid?... alleen zelfverheerlijking; en hoe meer een mensch zich zelf verheerlijkt, hoe eer men zijne gebreken opmerkt, altijd als die ‘men’ een denkend begrijpend wezen is, dat eerlijk en vrij oordeelen kan.

Uw stuk is dus heel geschikt voor de emancipatie der vrouw (in goeden zin,) terwijl 't nadeelig werkt op de vorming van onzelfstandige jonge mannen, die 't werkelijke verschil tusschen man en vrouw nog niet kennen; zelf niet fijn genoeg besnaard om de ‘sphinx’ te begrijpen, zullen zij zich licht alleen gaan bezighouden met deernen of gansjes, niet wetend (immers zij putten hunne wijsheid uit boeken als die van Dr. W.) dat er andere vrouwen bestaan, die naast den man staande met hem het geluk zoekend, dat ook zullen vinden, blij in elkanders waarachtige liefde.

Mannen als Dr. W. zijn in mijn oogen beklagenswaardig, maar verachtelijk, om hun dom egoisme.

Als 't wáár wàs, dat de Godheid ons vrouwen geschapen had met 't doel ons ondergeschikt te maken aan den man, dan zij die Godheid gevloekt. Dan keere zich eenmaal de vrouw tegen haar Schepper en vrage Hem: Waarom wrochtet Gij mij tot draagster Uwer menschelijke Schepselen! Waarom droegt Gij Uwe zonen niet op, zonen te baren? Gij gaaft ons een vrijen wil?

Welnu wij versmaden de plaats, die Gij ons aanwijst in 't Heelal. Ons geslacht sterve uit! En Gij, mijn Schepper, weene over Uw kunstgewrocht, dat zichzelf aan Uwe voeten vernietigt.’ En... de wensch van Dr. W. zou wellicht verwezenlijkt worden: Het onzijdig geslacht zou geboren worden... ‘nôch man, noch vrouw’...

Zoo zou ik spreken Hollandicus, wanneer ik Dr. W. en anderen van zijn soort geloofde, gelukkig echter heb ik, en Gode zij dank velen met mij, nog te veel gevoel van eigenwaarde als

MODERNE VROUW.

III.
Aan Hollandicus.

Toen ik uw stuk over Dr. Weininger's boek las, ergerde ik me dood, zoodat ik er niet over wilde uitwijden, maar later las ik 't nòg eens en nu kom ik tot de volgende conclusies.

Dr. Weininger's betoog is niet, zooals Holandicus beweert, feitelijk tegen de emancipatie, maar het is een betoog tegen de vrouw in 't algemeen. In de muziek beteekent de vrouw volgens W. zoo weinig, omdat zij geen fantasie zou hebben; naar mijn idée heeft zij juist meer fantasie dan de man in alles en vooral in abstracte dingen, niet in concrete.

De vrouw beschikt in 't algemeen slechts over één soort herinneringen; het zijn die, welke met de geslachtsdrift en de voortplanting samenhangen; aan den geliefde en die haar 't hof maakt enz., zegt dr. W. 't Zou wat moois zijn, dat wij vrouwen slechts zulke herinneringen hebben, dat noem ik gewoon onzin!!

Later zegt hij: de vrouw is hoogstens verliefd de man heeft lief. Neen, dit is beslist onwaar. In de liefde staat de vrouw boven den man en we kunnen gerust alles omkeeren en zeggen: de vrouw heeft lief en de man is hoogstens verliefd.

En hòe moeten we dan 't uitgaan van den man vóór zijn huwelijk betitelen?

Is dat ‘liefde’, heeft hij lief? Natuurlijk om-

[pagina 490]
[p. 490]

dat de man anders aangelegd is, dan de vrouw, hetzij door opvoeding, wat er een groote rol in speelt, hetzij door temperament (waar een vrouw toch ook niet van ontbloot is) is dat wel te vergeven, maar ik vraag nu aan Dr. W., heeft die man, dan óók lief??

Ik begrijp niet, hoe dr. W. tot zulke conclusies komt; ik begin er óók hard aan te twijfelen, of hij wel een moeder heeft gehad.

Er zijn wel tirades in het stuk, waar ik 't meê eens ben nl. dat de vrouw in 't algemeen genomen geen logische denkkracht heeft, dat ze aan kleinigheden hangt en meest in de uitersten vervalt, maar in de ‘liefde’ staat ze beslist boven den man.

Dan zegt Dr. W. dat de vrouw geen ik, geen persoonlijkheid heeft, kijk, dat is bar! Ik ben in 't geheel geen voorstandster van de emancipatie, maar ik durf te beweren, dat wij vrouwen, wel degelijk een ik hebben. Ja, natuurlijk, er zijn vrouwen, die geen karakter, geen wil hebben, maar zijn die onder de mannen óók niet te vinden?

Ik zou wel eens willen weten of Dr. W. een vrouw heeft; zoo ja, dan heeft hij, naar mijn idée een raar exemplaar van onze sexe te pakken en indien hij geen wederhelft heeft, dan heb ik geen grooten dunk van zijn vrouwelijke kennissen, waaruit hij al die wetenschap en al die conclusies getrokken heeft.

27 Januari 1911.

C. ARNTZENIUS.

IV.
Aan T. Bz.

U stelt twee vragen. Nu kan men met vragen den meest geleerden professor in verwarring brengen en, hoewel geen professor, uw vragen zijn m.i. ongetwijfeld zeer scherpzinnig gesteld en ook ik vind, dat er oppervlakkig tegenspraak is tusschen wat dr. W. als het wezen der vrouw signaleerde en waartoe hij raad gaf om n.l. verandering in haar opvoeding te brengen, die z.i. te veel op het huwelijk zou zijn aangelegd en gericht totnogtoe. Nu schijnt hij toch aan te nemen, dat de vrouw zich aan wat totnogtoe volgens hem haar element is kan ontworstelen, of liever hij zegt, dat de man alleen haar dit mogelijk kan maken door wat hij noemt zijn kuischheid, waaronder hij verstaat een heel niet begeeren van de vrouw zijnerzijds. Hij legt dus wel degelijk er den nadruk op, dat de man haar daardoor moet bevrijden. Ik sprak juist als mijne overtuiging uit, dat dit iets onmogelijks zou zijn. Eendjes zwemmen nu eenmaal in 't water, een vogel leeft in de lucht en zoo is de vrouw in 't algemeen gesproken op het huwelijk aangelegd. Volgens dr. W. moet de man haar dus verlossen. Dan alleen zou ze volgens hem een nieuw karakter, een nieuwen aard kunnen krijgen. Stel u gerust, ik vind dit niet noodig en ik zal daarin niet alleen staan.

Uw tweede vraag is of 't slot van zijn betoog juist de emancipatie niet in 't gelijk stelt. Zeer zeker tot op zekere hoogte. Maar m.i. is zijn betoog aan 't slot iets onmogelijks, hetgeen ik ook met enkele woorden niet zonder kracht uitsprak.

Ik bedoelde juist te doen uitkomen, dat dr. W. het mooie in de vrouw, haar aanleg om vrucht te dragen en moeder te worden geheel ten onrechte veel te veel overdreef door dit als iets leelijks voor te stellen en het enkel te herleiden tot sexueele begeerte, al was dit dan in de vrouw als moeder meer om het doel, het kind. Maar om iets, wat zoo geheel en al het element en wezen van een schepsel uitmaakt voor de geheele sexe te willen veranderen loopt m.i. uit op een verkrachting der Scheppingordinantie.

Ik meen hiermee uw vragen te hebben beantwoord.

Overigens schreef m.i. Josephine Giese een mooi pleidooi voor de vrouw; verwijs ik naar de Bijbelsche vrouwen en de vrouwen der historie, die groote beroemde mannen tot zonen hadden en hun zedelijke en geestelijke grootheid niet het minst naast God hun moeders dankten.

Met hoogachting

HOLLANDICUS.

voetnoot*)
Hoe en waarom men soms tracht rijke meisjes en jongelingen tot het klooster-leven te ‘bekeeren’, leze men eens in: de Kapelaan van Listermonde, door W.A. Paap Maar dat boek zal wel op den Index staan S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C. Schlimmer-Arntzenius

  • Joh. G. Schippérus

  • Hollandicus

  • over Anna de Savornin Lohman


datums

  • 27 januari 1911