Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
Toon afbeeldingen van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11,02 MB)

Scans (109,51 MB)

ebook (7,65 MB)

XML (4,35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.

I.

Geachte Freule,

 

Als getrouw lezer van Uw Weekblad, is het mij bekend dat U er in de redactie steeds naar streeft de correctheid, openhartigheid en onpartijdigheid te betrachten. Op dien grond verwacht ik, dat U dit schrijven van mij zal willen opnemen, omdat het doel ervan is, U op twee onjuistheden attent te maken. Naar aanleiding van de verklaring van den heer de Fremery in het tijdschrift Het Toekomstig Leven, dat hij is beetgenomen door den man, die beweerde door occulte krachten een zakdoek in beweging te

[pagina 503]
[p. 503]

kunnen brengen, schreef U dat de heer de F. kortgeleden in den Haag ook bedrog ondervonden had en liet daarop de vraag volgen: welke waarde nu is toetekennen aan waarnemingen van iemand, die zich telkens op zoo gemakkelijke wijze laat bedriegen?

Deze vraag, waarin een vernietigend oordeel ligt opgesloten over de betrouwbaarheid van den Heer de F. als onderzoeker, is echter niet gerechtvaardigd, want bij het voorval in den Haag heeft hij volstrekt geen bedrog ondervonden. Integendeel heeft hij daar het bedrog ontdekt, dank zij zijne poging om zekerheid te erlangen dat hij niet bedrogen werd. Dat door U gebruikte woord telkens is hier dus geheel misplaatst en zou zelfs voor die twee gevallen reeds te krachtig van uitdrukking zijn. Het motief voor Uw vraag, of zijn overige waarnemingen nu nog wel van eenige waarde zijn, verliest daarmeê dus al haren redelijken grond.

Een tweede onjuistheid, die ik eenigen tijd geleden in Uw blad las, vloeide voort uit Uwe onwetendheid ten opzichte van het verschil dat men maakt tusschen modern spiritualisme en spiritisme. Het eerste leert dat de geest der menschen ontstaat bij de geboorte of op een zeker tijdstip in de ontwikkeling van het foetus, of op het oogenblik van de bevruchting.

Het spiritisme daarentegen neemt aan, dat het geestelijk beginsel in den mensch reeds bestond vóór de wording van het lichaam (prae-excistentie) en acht het op dien en andere gronden waarschijnlijk, dat een zelfde geestelijk beginsel zich meermalen een stoffelijk lichaam kan vormen hetzij op aarde, hetzij op een andere planeet (reincarnatie).

Om deze redenen hoop ik, dat U aan dit schrijven een plaatsje zal willen verleenen. Eerstens omdat de heer de Fremery ten volle verdient dat de strijd, die hij aangebonden heeft, tegen het materialisme en andere z.i. wetenschappelijke, zedekundige en godsdienstige dwaalbegrippen, hem niet nog moeielijker worde gemaakt dan die reeds is. Maar ook omdat het goed is dat de buiten- of tegenstanders van spiritualisme en spiritisme weten dat het verschilpunt tusschen de aanhangers dier twee richtingen geen direct verband houden met de verklaring, die door hen gegeven wordt aan vele of enkele van de bekende anormale psychische en physische verschijnselen, de z.g. spiritistische verschijnselen.

G.P.H.Z.

II.
Nog een en ander over de Vrouw.

Aan ‘Moderne Vrouw’ en C. Arntzenius.

Uit de min of meer vinnige discussie naar aanleiding van het hoofdartikel: Een en ander over de Vrouw, blijkt mij, dat er belangstelling is voor het onderwerp. Toch moet ik zeggen, dat ‘moderne vrouw’ een nog slechter slot aan haar stuk maakte dan Dr. W. aan zijn boek.

't Is toch een feit, dat in het huwelijk de wil van de vrouw ondergeschikt is aan die van den man en daarin is niets om voor te blozen. Het Evangelie leert echter ook, dat voor God in Christus man en vrouw gelijk zijn. Maar wat aangaat de aardsche verhoudingen moet de vrouw er zich nu eenmaal naar schikken, dat haar geheele natuur en aard een andere is. Zeer zeker de vrouw draagt vrucht, maar niet zonder den man. Zij is in dezen absoluut afhankelijk van den man. - In het huwelijk, waar liefde is, zal men het wel vinden met elkaar en daar zal de vrouw in menig opzicht de baas nog wel eens zijn, maar zoo iets komt wel in 't reine bij elkaar wederkeerig willen dragen.

Men moet dan natuurlijk niet van alles ‘een questie’ maken.

Wat Moderne Vrouw mij vertelt over Dr. W. Ik wist alleen, dat hij zichzelf 't leven benam, maar dacht dat dit meer een gevolg was van zijn groote geleerdheid en zijn zoeken, dan van wat zij er bij vertelde. Hoe dit zij, de onzedelijkheid moet ieder afkeuren, ook wanneer die in 't huwelijk gebeurt door N.M. middelen.

Men behoeft ook m.i. de opvoeding der vrouw niet zoo op te vatten alsof zij zich niet mocht ontwikkelen. Ik las pas een bij den uitgever Daamen te 's Gravenhage uitgegeven boek: Eeuwigheidslicht. Daarin komt een huwelijkspaar voor: een professor te Stockholm en zijn vrouw. Deze laatste is schrijfster en houdt er zelfs eene secretaresse op na, die haar ook voorleest. Het huwelijk is kinderloos, de verhouding uitstekend. Men lacht dikwijls om den ongedwongen scherts. Maar, men had een goede meid, die 't huishouden overigens regelde en nu blijkt toch wel, dat er in dit huwelijk iets ontbrak en dat was: het kind. Toch behoeft men in zulk een geval m.i. de vrouw niet te verhinderen b.v. boeken te schrijven en dergelijke. Ik weet ook, dat liefde iets hoogers en edels is en dat de vrouw ongetwijfeld kan liefhebben. Dit is in dat boek eveneens duidelijk uitgebeeld. Prof. Göran was gehuwd met eene dochter van zijn vriend, tusschen haakjes is deze professor weer een andere dan de bovengenoemde, en dit huwelijk was meer lichtvaardig bedisseld. Vandaar gebrek aan ware liefde, een gaan kwijnen van Marianne, tenslotte een wegmoeten van het kasteel Meerwijk. In dien tijd ontmoet de professor de bovengenoemde secretaresse van de vrouw van den anderen professor en het gevolg is: ontluiking langzamerhand van innige liefde, die door de omstandigheden schuldig kon worden. Vandaar eene verklaring wederzijds, waarbij beiden zich verbinden wegens de omstandigheden de verhouding als eenvoudig vriendschappelijk te beschouwen. Dit alles is mooi geteekend, ook de strijd wederzijds en de zegepraal van hun geloof, totdat eindelijk zelfs na den dood van Marianne hun huwelijk nog mogelijk werd. Ik bedoel: hier zijn vrouwen geteekend met hooger aspiraties en edeler zielsqualiteiten. - Maar wij vergeten in 't leven te veel den zondeval, waardoor èn Adam en Eva's kroost broos is, de oude Adam en de oude Eva speelt nog menigeen parten. Het Evangelie, de bijbel leert de mogelijkheid van vernieuwing. Ik kan aan Moderne Vrouw de bestudeering daarvan te harer nutte aanbevelen. In 't voorgaande is C. Arntzenius, al is ze dan misschien niet een ‘moderne vrouw’, tusschengelascht, ook beantwoord.

Na vriendschappelijken groet.

HOLLANDICUS.

[pagina 504]
[p. 504]

III.
Een daad van on-christelijk Regeerings-geweld.

.... Oorlog hier en oorlog elders,
diefstal, roof en broedermoord....
Dat is, de groote Nazarener,
de uitkomst die uw kruis ons gaf;
't eigen tijgerachtig menschdom
tot hun eeuwenlange straf.
Nog wordt weer aan 't kruis geslagen
hij die spreekt als gij dat deedt;
't Sanhedrin van onze dagen
is nog even dom en wreed. -
(Wachter, wat is er van den nacht?
door
R.v.Z.B )

De dagbladen hebben 't u gemeld, lezers, in weinige woorden, onverschillig, cynisch, - in 'n kort berichtje, weggedoken onder vele andere korte berichtjes: hoe een jonge-man, D. Koning genaamd, ten derden male geweigerd hebbende militaire diensten te verrichten, dwz. - zich te laten opleiden tot moordenaar, tot willoos gewelds-werktuig - voor welke weigering hij alreeds 4 + 8 maanden met celstraf heeft moeten boeten, wederom veroordeeld is geworden door de krijgsraad te 's-Gravenhage tot

één jaar gevangenisstraf.

Zonder een enkel woord van protest tegen deze on-christelijke regeerings-daad - zonder eenige betuiging van medelijden of deelneming zelfs - werd dit berichtje neergepend, zoo koeltjesweg, alsof het hier gold een onbeduidende zaak, niet de moeite waard er eenige ophef van te maken, of er eenige meerdere plaatsruimte aan te verspillen dan noodig was tot de vermelding van het feit alléén. Immers, het gold hier geen verbijsterend-belangrijke, aardklootschokkende gebeurtenis - waaraan het leven immers toch al zoo over-rijk is - als b.v. dat Prins Hendrik ter herten-jacht is geweest en idem-zóóveel herten heeft vermoord; òf dat er een bal ten-hove heeft plaats gehad; òf dat er een ‘anarchistisch complot’ is ontdekt, waarbij allerlei ‘hoogst-belangrijke papieren’ in beslag werden genomen; òf dat de liberale, christelijke of sociaal-demokratische kandidaat A of B goddank eindelijk gekozen is, waardoor 't vaderland van 'n wissen ondergang is gered? - Welneen. Het gold hier een alledaagsch voorval van buitengewone onbeduidendheid, nie-waar? 'n Jong-mensch; heeft geweigerd krijgsdienst te verrichten; wordt opgesloten voor een jaartje. Nog-al héél natuurlijk, nie-waar? Wáár zou het heen moeten, als alle heethoofdige, eigenzinnige jongelieden zóó maar, ongestraft, mochten dienst-weigeren? - Een oogenblik later zou het heele leger dienst-weigeren. - Het leger zou verloopen. - En zónder een nuttige, geestverheffende, christelijke instelling als het leger kan de menschheid het nu eenmaal niet stellen. En verbeeldt je! zoo'n jongmensch beroept zich op z'n eigen, particuliere geweten! De vraag is: hééft hij wel een geweten? Daarnaar zou dan eerst een wetenschappelijk onderzoek dienen te worden ingesteld. - En al hàd-i 'n geweten: dan moet-i dat geweten maar op-zij zetten. De regeering heeft een geweten voor hèm - en dat geweten is gelukkig nogal ruim.

Zóó redeneerde de redakteur van de liberale, christelijke of soc.-demokratische krant en pende 't berichtje neer, - kalm, onverschillig.

 

En 's-ochtends, bij 't ontbijt, of 's-avonds, bij de thee, werd het gelezen door 1/1-christenen, ¾-christenen, ½-christenen, spiritisten, katholieken, theosofen, vrijzinnigen, leden van instellingen van weldadigheid, leden van dit en van dat. En ze knikten hoogstens meewarig, ja, misschien wel goedkeurend en zeiden tot elkaar: ‘sjongesjonge, hoe haalt zoo'n jongen 't in z'n bol? En wat zou-di toch tegen den dienst hebben? En waarom doet-i dan tòch maar niet mee, al is-ti er tegen? 't Duurt toch maar hoogstens een jaartje. Wat heeft-i er nou an om telkens opgesloten te worden: dat is nog veel erger dan te moeten dienen!’ enz.

Want ze begrijpen niet, of willen niet begrijpen wat den jongen man drong tot deze fiere daad. Ze begrijpen niet, dat hij een geweten heeft, een geweten dat hem verbiedt de wapenen te dragen, - ze begrijpen niet zijn solidariteitsgevoel, dat hem verbiedt die wapenen, straks bij staking of andere proletarische woeling, te keeren tegen zijn eigen vader, broeder of zuster, - ze begrijpen niet zijn gevoel van eigenwaarde, van mensch-zijn, dat hem verbiedt te gehoorzamen, blindelings, onverschillig aan welk bevel hem toegeschreeuwd door een aangekleede, goud-beplakte hansworst!

Neen, ze drinken hun kopje thee en lezen verder, van de herten-jacht en van het hof-bal en ze vinden den Prins toch maar een kranige kerel, - wat? - om zóó maar, slechts gewapend met geweer en mes, die herten aan te durven. En de koningin heeft het toch maar moeilijk, met al die bals.

 

En 't groote onrecht, die gruwelijke geweldsdaad, die daar gepleegd wordt aan een waarachtig-hoogstaand mensch wordt vergeten. Men zet zich luchthartig erover heen, dat een flinke, moedige jonge-man, nog niet verstompt en versleurd als 't gros zijner mede-menschen, dat als willoos vee zich laat drijven en voortzwiepen, zonder zich rekenschap te geven van het ‘Waarom?’ en ‘Waarheen?’ - fier en met nadruk der krijgsraad in 't gelaat hebbende durven zeggen:

‘IK WEIGER,’ -

dat dezen jongen in de cel gemarteld wordt, door eene regeering die zegt de leer van Christus te belijden! En toch - ware het niet ook uw plicht, lezer-van-welke-richting-ook, te protesteeren tegen dit grof geweld? Behoorde er niet een gevoel van dankbaarheid en ontzag in uw hart te rijzen, jegens hem, die 't aandurft 't kruis op te nemen voor de geheele menschheid? Want ook voor ù nam hij 't op tegen tirannie. Niet alleen met de mond, maar ook met de daad toonde hij zijn afkeer van 't militairisme, dat de vijand is van ieder die verlangt naar de Broederschap der volkeren en vooral van hen, die hiervoor strijden. En later, moeders, zullen ùw zonen de vruchten plukken van het zaad dat hij nu uitwierp en waarvoor hij thans gemarteld wordt en vernederd - vernederd althans in de oogen van hen, die nog vastliggen in de boeien van sleur en conventie.

[pagina 505]
[p. 505]

Met opzet herhaalde ik telkens zoo nadrukkelijk het woord

Gemarteld.

Want martelen is het en niets anders, dat men de dienst-weigeraars opsluit in de sombere, enge cel, - waar zij schade moeten lijden aan lichaam en geest, - om zoodoende te trachten de schoone idee van Menschelijkheid en Broederschap bij hen uit te drijven. Ja, martelen is 't, folteren op middeleeuwsche manier, te trachten door lichamelijk geweld hen ‘tot inkeer’ te brengen. Zóó, doch met meerdere oprechtheid, folterde men eeuwen geleden hexen, toovenaars en andere z.g.n. misdadigers, welke men tot bekentenis wilde persen.

Met een gloeiend ijzer schroeide men hun 't vleesch, om hun daarna te vragen: ‘Bekent ge?’, zulks zóó vaak herhalende, tot de door pijn tot waanzin gebrachte martelaar de begeerde bekentenis uitgilde. Zóó ook martelt de regeering de dienstweigeraars.

Het folterwerktuig lijkt minder barbaarsch, - doch in waarheid is het verfijnd-wreeder dan eenig martel-werktuig uit het duister verleden. - Eerst wordt den dienstweigeraars een cel-straf van vier maanden opgelegd, na het ondergaan waarvan men hun de vraag stelt, of zij thàns willen dienen?

Bij weigerend antwoord wordt de straf verdubbeld - enzoovoort. Men zal ze wel klein maken. Tot eindelijk de jonge-man, òf vreezende zijn geheele leven in de cel te moeten doorbrengen, toestemt, - en dan hebben de beulen hun doel bereikt - òf

geknakt naar lichaam en geest

en dus ongeschikt tot militairen dienst, ontslagen wordt.

 

En wat wordt er gedaan door de velen die zich mannen-des-vredes noemen? Wordt er geprotesteerd in de Volks-vertegenwoordiging? Wordt er geprotesteerd in de kerken der ‘christenen’? Wordt er geprotesteerd inde ‘liberale’, ‘christelijke’, sociaal-democratische bladen? Door allen, die een afkeer hebben van moord en doodslag, van mensch-ontaarding en maatschappelijk bederf? Wordt er geroepen om Recht en Menschelijkheid, door hen, die doorgaan voor zedelijk hoogstaand?

Neen, niets van dit alles!

Maar wat zijn dat dan voor menschen, temidden waarvan wij leven? Zijn zij versuft, verslapt, versaaid, gewetenloos, gevoelloos, gehypnotiseerd?

Zij spreken over... de wenschelijkheid van den Wereld-vrede, over het bestaan van een goed en rechtvaardig god, over de verschijning van geesten die onbenullige dingen verkonden, over schoone klanken en lijnen, over dit en dat, over àlles, behalve over de afschuwelijke geweldsdaden die voor hun oogen gepleegd worden en een fel licht werpen op de gronden waarop elke Regeering steunt; behalve over dit onrecht, dat men maar laat begaan! Daar worden lieden gehuldigd, would-be-vrede-stichters, als 'n Carnegie. Daar wordt gesproken over de oneindige goedheid en liefde van den God der Christenen.

En daar wordt gepredikt van Jezus, van hem die zijn discipelen gebood: ‘Steekt het zwaard in de scheê’!

En terwijl men zich met dergelijk schijnheilig gedoe onledig houdt, worden de waarachtige vrienden des Vredes

in het boevenpak

gestoken en opgesloten als 'n gevaarlijk beest.

Dat schreit ten hemel!

 

Christenen! Gij hebt er vrede mee, nietwaar? Gij keurt dit goed? Gij hebt geen afkeer van het militairisme, integendeel, ge vindt het een nuttige, onmisbare instelling? Och stelt u-zelf toch eens de vraag:

‘Hoe zou Jezus hebben gehandeld, indien men hem had gedwongen tot broedermoord?’

Neen, waarlijk, de tijd is nog niet gekomen, om ons reeds bezig te houden met het zoeken naar de oplossing van vraagstukken van bovennatuurlijken aard. Nog altijd leven we in den zwijmel van geestelijke verdooving, van bederf en ontaarding, van gemis aan besef van eigenwaarde bij den mensch.

Dit feit, de veroordeeling van den dienst-weigeraar D. Koning, heeft het ons weer ten duidelijkste bewezen.

Nog altijd wordt moordlust als 'n christelijke en maatschappelijke deugd beschouwd. Nog altijd kruipen duizenden voor de macht van het stomme geld. Nog altijd kweekt deze maatschappij Slavenzielen! Nog altijd leeft het grootste deel onzer medemenschen zijn leven in gebrek aan dàt, wat het noodig heeft om te kùnnen leven, waarlijk leven - en waarop wij allen recht hebben: krachtens ons Mensch-zijn. - En als diezelfde verschoppelingen, strevende naar een kruimel méér levensgeluk, naar wat méér zon - in hun kleurloos leven, den strijd aanbinden met hen, die hun dit ontroofden, - dan staat het leger gereed, - het leger, grootendeels samengesteld uit hun eigen klasse-genooten, broeders en zonen - om hun dien strijd onmogelijk te maken door 't feitloos argument van kogel en bajonet.

Neen! niet omhoog, maar om ons heen moeten we onze blikken werpen. En ja, dan zullen we dingen zien, die ons verschrikken, die ons 't schaamrood naar de wangen doen stijgen. Dan zullen we schaamte gevoelen dat we niet éér zagen, dat we, in struisvogel-vrees, niet wilden zien - en die schaamte zal ons prikkelen tot strijd; strijd tegen den Leugen, die ons-zèlf langen tijd de oogen verblindde; strijd tegen 't geweld, dat gebruikt wordt om het kwaad te handhaven, door hen die belang meenen te hebben bij het voortbestaan van dit kwaad; strijd tegen alles wat het geluk der Menschheid - d.i. ons persoonlijk geluk - kwaadwillig in den weg staat; strijd vóór een eerlijker gezonder, mensch-waardiger samenleving. - En we weten 't, geen belooning zal ons daarvoor ten-deel vallen: geen goed-betaalde baantjes, geen eere-postjes, geen roem, geen eer, neen:

 
De dienst der Vrijheid is een zware dienst,
 
Hij geeft geen goud, hij brengt geen vorstengunst,
 
Hij brengt verbanning, honger, smaad en dood;
 
En toch is deze dienst de hoogste dienst!

Ja, dit alles weten we maar we zullen ons gelukkig en begeesterd gevoelen bij de gedachte, dat het nageslacht ons zal gedenken in dankbaarheid; want we hebben goed werk verricht.

Joh. G. SCHIPPÉRUS.

[pagina 506]
[p. 506]

IV.
Aan Freule Lohman.

In het Kerstnummer van 21-12-10 schrijft u aan L.S., onder corresp: in het kort dit: Al ben ik zelf geen geheelonthouder, drink ik nooit eenige alcoholische dranken, eerstens: omdat het mij verboden is, ten tweede, omdat ik er niet van houd. Komt een heer (waarom juist een heer?) bij mij eten, dan krijgt hij een glas wijn, maar bitter, nooit of nimmer, dit laatste schrijft gij cursief.

Het wil onderget: voorkomen, dat U niet weet, waarom geheelonthouders geen alcoholische dranken willen gebruiken, anders, zou U z.i. zonder te weten of L.S. wel of geen geheelonth: is, zulks niet noodig achten te schrijven.

Daarom wil onderget: zoo vrij zijn, U het standpunt der G.O. kort uiteen te zetten, maar eerst nog vooraf dit:

Wij drinken den drank niet, niet omdat wij hem niet lusten, niet uit gezondheidsoverweging noch om financieele redenen, maar alleen daarom niet, dat wat nu volgt is ons standpunt: Omdat de alcoholische dranken 'n vocht zijn, dat onze medemenschen ten verderve leidt, en naamloos veel ellende brengt, niet alleen aan de gebruikers, (want dat zou de bestrijding niet de moeite waard maken,) maar ook aan onschuldige vrouwen, en wat nog erger is, ook aan de kinderen, en deze laatste zijn toch geheel onschuldig aan het alcoholisme, dus in het kort: wij willen een maatschappij waar geen kinderlijden meer zal zijn, als gevolg van het alcoholisme.

Er zijn thans vele gezinnen, waar de kinderen als het ware een hemel op aarde zouden hebben, als de vader maar niet dronk.

Als men dan zoo leest wel wijn, maar bitter nooit of nimmer, doet dit eigenaardig aan, als men weet dat in wijn, hetzelfde vergift (alcohol) zich bevindt als in bitter, jenever - de Groene fee - bier enz.

Waar nu vele geleerden van gezag, reeds lang hebben uitgemaakt, dat alcoholische dranken een vergift zijn voor lichaam en geest, valt ook de wijn onder dit oordeel.

Door nu, al is het ook zeer matig, wijn of andere alcoholische dranken te gebruiken, het zij drinkend of schenkend, houdt men dus de handel in stand van een vocht, dat voor anderen verderfelijk is, zoo lang er vraag is, is er ook aanbod.

Het verkondigen van 'n theorie zooals het daar staat in bovengenoemd nummer is, door wie ze ook maar verkondigd wordt zeer gevaarlijk, gevaarlijker echter wordt het, als dit gedaan wordt door personen, in wien vele menschen, zeer veel vertrouwen stellen, en die dikwerf geraadpleegd worden.

Hoe dikwerf gebeurt het niet, onderget: merkt dit uit de corresp., dat vele jongelui welke voor het eerst hun voet zullen zetten, op het pad, dat men aanduidt met: de strijd om het bestaan, bij U om raad komen vragen. Uit den aard der zaak zullen ze trachten uw voetspoor te drukken, ook ten opzichte van den Alcohol; als ze dan geestelijk niet zoo sterk zijn als U, geachte redactr: dan liggen zij in korten tijd op den bodem des afgronds. Aan wien dan de schuld?

Er zijn nu ten eenenmale menschen, men moge ze slavenzielGa naar voetnoot*) of anders noemen, het feit is daarmede niet weg te redeneeren, die hun leven inrichten, naar hen in wien ze veel vertrouwen stellen, daarom is elk mensch verplicht, en in het bijzonder zij, die er op zijn aangewezen, vertrouwelingen te zijn, hun handel en wandel zoo in te richten, dat ze bij eventueele navolging niet tot schade leidt, hier speciaal bedoelt ten opzichte van het Alcoholisme.

Tot slot dit: de wijn lijkt zeer onschuldig, doch is even gevaarlijk, om niet te zeggen gevaarlijker, dan alle andere alcoholische dranken, dat onschuldig aanzicht heeft ze te danken aan het feit, dat zij die zich te buiten gaan aan wijn, financieel zoo krachtig zijn, dat ze met hun geld de immoreele gevolgen kunnen dempen.

Maar de gang is zoo; men begint met wijn, en eindigt met en in bitter, omdat er steeds sterker prikkel verlangd wordt.

L. STAAL, lid der Internationale Order of Good Templars.

voetnoot*)
In H. L No. 4 27 Juli 1910. onderget. Vrije Social;

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Joh. G. Schippérus

  • Hollandicus

  • L. Staal

  • Hollandicus

  • over C. Schlimmer-Arntzenius

  • over Anna de Savornin Lohman