Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 24 (1910-1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.02 MB)

Scans (109.51 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.

I.
Padvinderij.

Om alle argumenten ten voordeele der padvinderij aan te voeren, reken ik mij niet bevoegd. Naar wat ik ervan hoorde trekt mij echter veel aan in die Beweging en ik geloof, dat de padvinderij een groote steun kan zijn voor veel (passez-moi le mot!) apen van jongens in hun vlegelleeftijd en bij hen menige eigenschap kan ontwikkelen die nu en later henzelf en hun omgeving van dienst kan zijn. Verder zal m.i. de padvinderij een eind maken aan het eenzijdige beoefenen van het voetbalspel en onze jongens als van ouds vertrouwd maken met bosch en duin.

Naar aanleiding van 't hoofdartikel van den Heer Schippérus wilde ik gaarne een paar opmerkingen maken.

Hem staat de inrichting zoo tegen omdat die op een leger-inrichting gelijkt en ‘gehoorzamen’ met zich brengt.

Vindt de Heer S. niet met mij dat het Leger des Heils onnoemelijk veel ellende gelenigd, onbeschrijfelijk veel goeds tot stand heeft gebracht? Zou dat niet voor een deel te danken zijn aan zijn voortreffelijke militaire organisatie waarin tucht en gehoorzaamheid een groote rol spelen?

Is het Leger des Heils niet een sprekend voorbeeld dat 't gehoorzamen aan bevelen van meerderen, 't dragen van uniformen, kortom de militaire organisatie van een lichaam, volstrekt geen bewijs is van een militair doel van dat lichaam?

Nog eens - ik ben niet genoeg op de hoogte om mij op te werpen als verdedigster van de geheele beweging, doch terwille van een veelzijdige voorlichting zou ik gaarne zien dat een der leiders of oprichters in de Lelie zijn meening eens ten beste gaf.

A. DE GRAAFF - WÜPPERMANN.

II.
Den Heer Joh. G. Schippérus.

De padvinderij, door U een verderfelijk nieuwtje genoemd, heeft van 't begin af, mijn bijzondere sympathie bezeten, en daarom gevoel ik mij verplicht, het voor haar op te nemen, nu zij volgens mijn inzicht, door U onrechtvaardig beoordeeld wordt.

Ik weet niet of U zich ook de moeite getroost hebt om kennis te nemen van den inhoud van het weekblad ‘De Padvinder’ verschijnende te Amsterdam en dat men als het officiëele orgaan van de Ned. Padvinders organisatie kan beschouwen. Dit weekblad door toevallige omstandigheden geregeld lezende, herinnerde ik mij dat het boekje, dat U als de maatstaf van de Padvinders in Nederland beschouwt en dit orgaan op de volgende krasse wijze wordt afgekeurd (in het nummer van 11 Febr. '11):

‘Wij kregen dezer dagen een boekje in handen, getiteld, de Padvinders, door een B.G. Scout, uitgegeven te Baarn door J.F. v.d. Ven. De aanvang van dat boekje is goed. De rest is echter een middel om alles wat de Ned. Padvindersorganisatie reeds tot stand bracht, totaal in de war te brengen. Er wordt daarin hoegenaamd geen rekening gehouden met de bepalingen onzer organisatie en er worden dingen in verkondigd, die lijnrecht in strijd zijn met onze bedoelingen.’

U zult dus moeten toegeven, dat dit boekje niet in den geest geschreven is van de Ned. Padvindersorganisatie en dat zijn krijgshaftige, opgeschroefde taal door haar wordt afgekeurd.

Als men dit weet, kan men dan het vele goede niet erkennen, dat de organisatie heeft.

Worden jongens niet op honderden schoone dingen gewezen, worden hun niet deugden aanbevolen, waarvan zij vroeger in school of werkplaats den naam zelf niet hoorden noemen? Zijn hulpvaardigheid, besluitvaardigheid, overleg, praktische blik op het leven, het leiden van hun

[pagina 760]
[p. 760]

wilde fantasie in geoorloofde banen niet allen de vruchten van de Padvinderij voor een jongen, die naar hare voorschriften handelt?

Vaderlandsliefde en gehoorzaamheid staan ook in haar programma, dat is waar. Maar zoo dit door U al mensch-onwaardige eigenschappen genoemd worden, ik en naar ik hoop duizenden met mij verschillen hierin met U van meening.

En daarenboven:

 
Een zelfde zaak heeft menige aangezichten
 
Naardat ze wordt gewend, gekeerd,
 
Op 's menschen oog. Dat wordt met rouw geleerd,

dichtte Vondel.

Na dankbetuiging voor de verleende ruimte,

A.M.W. GORRIS.

III.
Nog eens over Anti-militairisme.

Zeer geachte Redaktrice.

In no. 45 van De Holl. Lelie deelt de heer J.B. Naaktgeboren ons de oorzaak mede van het blijven voortbestaan van den oorlog. Mijn argumenten worden als ‘dooddoeners’ genegeerd; zij komen niet voor nadere ontzenuwing in aanmerking. Ik heb gezegd - het is waar, deze bewering is lang niet nieuw - dat de oorzaak van den oorlog gezocht moest worden in de inrichting onzer tegenwoordige Maatschappij; dat alleen een algeheele omkeering daarvan, eene revolutie, er een eind aan zou maken. Verder heb ik de zeer eenvoudige waarheid verkondigd, dat, als er geen militairisme bestond er nimmer van oorlog sprake zou zijn, althans niet in den afschuwelijken vorm, waarin wij hem nu kennen.

Maar wat zegt nu de heer Naaktgeboren? Zijne meening is, en dat was ook de meening van den heer J.H. Dibbetz, dat er altijd oorlog zal zijn en, zoolang er oorlog mogelijk is, er een militaire macht moet bestaan. En als oorlogsoorzaak noemt hij:

De verdorvenheid der menschelijke natuur.

Ziezoo, nu weten we 't.

Wat is dit nu? Géén dooddoener? Wordt die niet dagelijks gebruikt door de heeren theologen, die er zich van bedienen om hun kansel-ophitserij schoon te praten? Droeviger en afgezaagder fraze heb ik nimmer hooren verkondigen.

‘Zoolang er oorlog mogelijk is, moet er een militaire macht zijn.’

Hoe kan men nu zóó redeneeren? Immers, juist het bestaan van die militaire macht maakt de kans op oorlog grooter! Zoolang de heerschers zulk een macht tot hun beschikking hebben zal er oorlog zijn. Hebben zij die niet dan is 't uitGa naar voetnoot*).

Een waarheid, zóó eenvoudig, dat zij mistrouwd wordt, door allen, die aan de oplossing van dergelijke vraagstukken zoo gaarne een of wetenschappelijk of theologisch tintje geven.

‘Ik bid u, wantrouw elke oplossing die niet eenvoudig is!’ riep Multatuli eens uit.

Ik roep 't hem na.

Verder geeft de heer Naaktgeboren blijk zeer ingenomen te zijn met ‘de christelijke beschaving’. Die is, zegt hij, ‘een reëel iets, dat staat boven den halfwilden toestand der heidensche volken. Daarom mòeten de onbeschaafde volken zich onderwerpen. Met zendelingen bereikt men echter meer dan met bajonet en degen. Daarom deze voorop.’

Alleen een christen kan op het punt van christelijke ‘beschaving’ zóó optimistisch gestemd zijn. Neen, het is geen optimisme, het is hoogmoed, eigengerechtigheid: ‘Wij hebben de wàre beschaving en gij, die het ongeluk hebt deze niet te bezitten, mòet haar van ons overnemen, gij mòet u daaraan onderwerpen, zoo niet goedschiks, dan kwaadschiks. We zullen het eerst eens met een zendelingetje probeeren, maar we hebben - zoo ge naar dezen vromen man niet wilt luisteren, of hem oppeuzelt per abuis, - óók nog een héél eigenaardig priktoestelletje, (product onzer hóóge beschaving), dat in een minimum van tijd de beschaving, de waarachtige, èchte, éénige onvervalschte beschaving midden in Uw hart of buik prikt. Alléén is deze beschavings-bewerking min of meer pijnlijk, doch ze heeft weer dit mee, dat ge spoediger geciviliseerd zijt. Dus wèl verstaan? Neen spreek ons nu niet van onrecht, machtmisbruik, beginselverzaking, huichelarij en laten die rooie schreeuwers - godloochenaars en revolutiestokers, 't is waar! - óók hun mond houden, anders gaan ze in de gevangenis; (dat is bij ons óók een heel mooi en doelmatig beschavingswerktuig, waarvan we ù ook zullen doen profiteeren).

Bovendien, dergelijke beschuldigingen zijn ongegrond. We verzaken ons beginsel niet, integendeel, we voeren het door. Want de bijbel pleit voor de handhaving van het gezag; hoort ge, de bijbel! - Wat zegt ge, houd ge er óók zoo'n soort van boek op na? Ja, maar dat is de èchte niet. De èchte bijbel, het woord van onzen God - den éénigen en waren - dat bezield is met zijnen liefdevollen geest, zegt dat ge u hebt te onderwerpen aan ons, omdat wij de sterksten zijn en dus over u gesteld!’

Dit ongeveer is de konsekwentie van de redeneering des heeren Naaktgeboren.

 

‘De Prins’, geïllustreerd weekblad, ‘vereerd met de inteekening van H.M. de Koningin’, publiceerde eenigen tijd geleden een feuilleton: ‘Gedenkschriften van een Oud-Koloniaal’; het was uitgegeven en met noten voorzien door den bekenden heer Clockener Brousson. Ziehier, wat de Prins-redactie verzuimde te schrappen; commentaar overbodig:

‘En òch! wat zou ons Hollandje weze zònder die verachte koloniale?

Niks, niemendal hoor! Holland vàlt en stàát met z'n Oost en als we dáár geen brave jongens hadde, die er de vlàg bewaakte, dan konden ze hier gerùst wel inpakke en állemaal naar Amerika verhuize, want dan was er al héél gauw geen cènt meer te verdiene, wat ik je zeg, hoor!Ga naar voetnoot1)

[pagina 761]
[p. 761]

Uit de Holl. Lelie no. 8, 17en Jaargang (1903) knip ik deze verklaring van den heer Naaktgeboren:

‘Wanneer ook in het vervolg zal blijken, dat handhaving van het gezag der Overheid slechts is te verwezenlijken ten koste van doodslag op groote schaal, dan keur ik ter wille van het ideëele eene dergelijke handhaving af, verwijzende tevens naar de woorden van Jezus: “De oversten der volken voeren heerschappij over hen, laat het onder ulieden niet zoo zijn, de meeste uwer zij aller dienaar.” De praktische lessen uit het Evangelie mogen in onzen tijd wel getoetst worden aan de bestaande begrippen betreffende Maatschappij en Staat.’

J.B. NAAKTGEBOREN.

Hier beroept de heer Naaktgeboren zich dus op den bijbel, en wel op een uitspraak van Jezus.

En wat doet hij nù? Nu verdedigt hij, met een beroep op dienzelfden bijbel, het handhaven van het Gezag in de koloniën. Ja, op mijn aanklacht tegen de Christenen, die beschaven met de bajonet, die het Gezag handhaven door een dapper, fles volk gaandeweg uit te moorden, antwoordt hij: ‘Ook de bijbel bepleit het handhaven van het Gezag’.

Nu nòg een uitspraak van den heer Naaktgeboren:

Als alle volken goed wilden, zou een oorlog tot de onmogelijkheden behooren.

Maar nu is dit niet zoo.

Alleen 't idée van Arbitrage kan verbetering brengen. Ook dit is een vrucht van 't Evangelie. Met schelden op kapitalisme en militairisme is men er niet af.

Men komt, als men tegen zulke ingekankerde begrippen als militairisme en valsch-begrepen vaderlandsliefde ten-velde trekt, voor vervelende dingen te staan. Zoo moet ik nu weer het oude wanbegrip ontzenuwen, dat de volken den oorlog willen. De Naties. De natie bestaat voor het gróotste gedeelte uit wat men gewoonlijk ‘Het volk’ noemt: de arbeidende klasse. Welnu, mijnheer, niet het volk ‘wil’ den oorlog, vraagt er ook niet om, maar de regeeringen. En de Pers bewerkt vóóraf den volksgeest, zoodat, bij het uitbreken van den oorlog, het den schijn heeft dat de Natie, het volk-zèlf, dien gewild heeft, terwijl dit niet anders is dan opgehitst. Daarmee is men nu in Engeland en Duitschland eveneens druk bezig.Ga naar voetnoot†

Het volk wil den oorlog niet!

Immers zijn belang is 't niet?

Slechts de machtigen der aarde willen den oorlog; doorgaans in het belang van hun brandkast.

Zoodra het volk beter is ingelicht zal het den oorlog niet alleen verfoeien, maar ook verhinderen.

Hebt gij dat dan niet ten duidelijkste bewezen gezien, toen de bevolking van Barcelona het vertrekken van een trein met soldaten, voor Marokko bestemd, wilde verhinderen? Het volk wilde niet, dat zijn zonen vermoord zouden worden voor het kapitalisme! Daarom wierp het zich vóór den trein!

Is dit geen schoone belofte voor de toekomst?

Het volk zal de oorlogen verhinderen, nimmer de arbitrage-idee, al is deze dan óók ‘een vrucht van het Evangelie’.

Want meent gij nu werkelijk dat die reuzenmeetings en speeches, waarvan gij zoo geestdriftig verhaalt, - dat die conferenties en paleizen voor den vrede etc. etc. iets te beteekenen hebben, iets méér dan poppenkasterij? Iets méér dan rammelaartjes en zoethoudertjes?

Daadwerkelijk verzet! Dàt is het eenige middel dat moèt, kàn en zàl brengen de verlossing!

JOH. G. SCHIPPÉRUS.Ga naar voetnoot*)

IV.

Geachte freule Lohman.

Zou U zoo goed willen zijn Uwe definitie eens te kennen willen geven over onderstaand schrijven.

‘Er wordt zooveel geschreven over Liefde, zoo dikwijls eene definitie gevraagd en gegeven, al is het op verschillende wijze, over Liefde, zoodat ik het niet kan nalaten een definitie te vragen van het zoo nauw daaraan verwante woord ‘Vriendschap’.

Ik bedoel hier vriendschap tusschen 'n man en een vrouw van gelijken leeftijd. Er wordt in 't algemeen beweert, dat er geen vriendschap kan bestaan tusschen een man en eene vrouw van gelijken leeftijd, of er moet zich een ander gevoel daaraan vastknoopen.

Is het dan zoo grenzeloos onmogelijk, dat een man voor een vrouw en omgekeerd, een zoo groote genegenheid koesteren kan, dat zij of hij, alles voor haar of hem offert, dat niets hem of haar te veel is. Daar men toch ook in waarachtige Vriendschap ook alles voor elkaar over heeft, en men zich geeft zoo als men is, en men dan ook niets voor elkaar verbergen moet, doch alleen in Liefde dikwijls sprake van hartstocht is, iets toch waar Liefde dikwijls mede gepaard gaat. Wat staat nu hooger Liefde of Vriendschap?

Gaarne zou ik van U geachte Freule, willen vernemen, welke Uwe definitie zou zijn van Vriendschap, zooals door mij bedoeld.

U bij voorbaat mijn hartelijken dank zeggende, en na U eene aangename reis gewenscht te hebben naar Nauheim, verblijf ik hartelijk groetend,

Mej. S.

 

Gaarne voldoe ik aan het verzoek der inzendster, hopend dat anderen mijn voorbeeld

[pagina 762]
[p. 762]

zullen volgen. Ik voor mij geloof, dat vriendschap tusschen een man en een vrouw, van een of van beide kanten, (zoolang de personen nog niet gansch en al bejaard zijn) altijd ontaardt in een tikje verliefdheid erbij. In elk geval is zij steeds doorweven met een zekere sentimentaliteit, die niet bestaat waar het vriendschap geldt tusschen personen van hetzelfde geslacht. Die sentimentaliteit geeft er juist óók de eigenaardige attractie aan. - Dat liefde hooger staat dan vriendschap, geloof ik niet. Echte vriendschap is onbaatzuchtiger dan èchte liefde, welke per se insluit egoïsme, maar, daar tegenover staat, dat èchte vriendschap altijd blijft kalm en bedaard, en mist het hartstochtelijke van liefde. (Hierbij echter bedenke men, dat liefde en verliefdheid twee geheel verschillende dingen zijn; ik spreek van Liefde, van die liefde, die niet alleen tusschen man en vrouw, maar ook tusschen moeder en kind, of tusschen twee vrienden kan bestaan, want, elkaar liefhebben is m.i. iets geheel anders, en iets veel intiemers, dan enkel vriendschap voor elkaar gevoelen. Dat blijft naar mijne meening steeds een koud iets).

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

voetnoot*)
En daarom zullen zij ook nimmer afstand doen van hun machtsinstrument! Al praten zij ook nòg zoo druk over den Vrede. Als zij vrede willen, laten zij dan de legers afschaffen, en de zaak is opgelost. Maar dat doen zij niet! Wel worden - ondanks hun vrede-praterij - elk jaar de oorlogskosten opgedreven: terwille van den Vrede!
voetnoot1)
Volkomen waar, al snàpt de ondankbare doorsneê-Nederlander dat niet! Indië bracht ons volk sinds 1875 nog niet eens ruim becijferd, ongeveer 4500 millioen gulden directe winst op. We zijn door Indië een der rijkste landen van de wereld en.... danken dat in de éérste plaats aan ons dapper Indisch leger. - Een beetje meer respect dus s.v.p. voor onze oud-kolonialen en hun officieren!’
C.B.
voetnoot†
Daar zijn aardige staaltjes van. - Intusschen rijden George en Wilhelm nu héél gezellig door de straten van Londen! Toegejuicht door hun trouwe slaven natuurlijk. Geen wolkje aan de lucht dus. - Waarom de heeren journalisten dit altijd melden in de rubriek ‘buitenlandsch nieuws’ en niet onder ‘Komediespul’, is mij een raadsel....
voetnoot*)
Over Anti-militairisme ter lezing aanbevolen:
Leo Tolstoï: Het Koninkrijk Gods is binnen in U!
F. Domela Nieuwenhuis: Vredesstemmen.
‘De Wapens Nêer!’ Maand-orgaan der Internationale Anti-militairisten vereen. in Nederland, onder red van Ds. N.J.C. Schermerhorn. Adm. v/d Helststr. 107, den Haag. Abonnementsprijs 25 cts. per jaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.M.W. Gorris

  • A. de Graaff-Wüppermann

  • Anna de Savornin Lohman

  • Joh. G. Schippérus

  • over J.B. Naaktgeboren