Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 24 (1910-1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.02 MB)

Scans (109.51 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 24

(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.

I.
Over Padvinderij enz.

‘Kanonnen-vee, dacht ik, arm, arm kanonnen-vee, dat wordt grootgebracht in louter frazen en louter slavenziel-achtigheid!’
Anna de Savornin Lohman

Zeer Geachte Redactrice!

Naar aanleiding van de Gedachtenwisselingen, voortgevloeid uit mijn artikel over de Padvinderij, door Mevr. A. de Graaff - Wüpperman en den heer A.M.W. Gorris, verzoek ik U beleefd mij nog eenige plaatsruimte te willen verleenen voor dat onderwerp.

Als bewijs, dat de Padvinderij in Nederland een niet-militaire organisatie is, wordt door Mevr. A. de G.-W. aangevoerd de militaire organisatie van het z.g n. ‘Heils’-leger - en dan wordt mij de vraag voorgelegd of ik niet wil toestemmen, dat juist die militaire organisatie van genoemd ‘Leger’ zijn kracht is en het dus in de eerste plaats dááraan te danken is, dat het zoo ‘onnoemelijk veel goeds’ heeft tot-stand-gebracht! en, zoo onbeschrijfelijk veel ellende gelenigd?

Maar dat stem ik niet toe, ja ik ontken beslist, dat de militaire tucht in het ‘Leger’ heilzaam is en beweer (en daar heb ik bewijzen voor!) dat die militaire tucht de oorzaak is van het bederf in het Leger-des-Heils.

Verder ben ik het volstrekt niet met de geachte schrijfster eens, dat ‘het Leger’ zooveel goeds tot-stand-brengt en geef ik haar als mijn meening te kennen, dat het maar 't beste was, als het geheele Leger-des-‘Heils’ maar hoe eer hoe liever verdween. En nooit meer terugkwam. Dergelijke militair-georganiseerde filantropie-inrichtingen doen meer kwaad dan goed. Ten eerste door haar slavenziel-kweekende gehoorzaamheid - ten tweede door haar filantropie. Want ijverde het Leger-des-Heils voor het doen-verdwijnen van de oorzaken van het pauperisme, dan had het mijne volle sympathie. Nu het zich echter bepaalt tot het leggen van pleisters op de etter-wonden onzer kapitalistische maatschappij, vind ik het eene belachelijke instelling, misschien het wèl meenend, maar niettemin belachelijk. - Het ware Leger des Heils is het leger, dat strijdt voor de vrijmaking van het geheele menschdom uit de boeien van het kapitalisme, militairisme, bijgeloof, alkoholisme: dat is het leger der socialisten.

Wel degelijk vind ik in de militaire organisatie der Padvinders een bewijs voor het militaire doel der Padvinderij. Wáárom anders militair georganiseerd? En wáárom die eisch van gehoorzaamheid (slavenzielachtigheid)? En wáárom bemoeien allerlei hóóge oomes zich er zoo ijverig mee? Omdat zij wel weten, dat de jongens uit deze organisatie later zullen blijken te zijn de beste militairen. (Dit is erkend door den voornaamsten leider der Padvinderij, ik méén den Heer De Voogd.)

Het spijt mij wel, maar het beroemde Padvinders-orgaan ‘De Padvinder’ is nog niet onder mijn oogen geweest. Wat de couranten echter over de Padvinderij uitbazuinden, was voor mij genoeg. Ondanks alle mogelijke Padvinders-organen neem ik dan ook geen woord terug van hetgeen ik geschreven heb.

Het boekje ‘De Padvinders’ uitgegeven door den heer v.d. Ven, te Baarn, beschouw ik volstrekt niet als de maatstaf voor de Padvinderij in Nederland. Liever had ik de brochure van een der leiders besproken, teneinde krachtiger bewijs te kunnen leveren voor het militaire doel der Padvinderij; tot mijn spijt echter was die brochure zóó beroemd, dat ik haar bij geen enkelen solieden boekhandelaar in de groote stad mijner inwoning, kon koopen!

In elk geval meende ik, dat het behandelen van die brochure ‘de Padvinders’ toch z'n nut kon hebben, nl.: dat men eens ziet, welke gedachten er omgaan in het hoofd van een chauvinist en óók hoe men in Engeland soldaten maakt. Eigenlijk is dit boekje heel onaangenaam voor de Ned: Padvinderij, echt enfant terrible, en daarom wist men maar niet beter te doen dan ervan te zeggen: ‘het verkondigt dingen, die lijnrecht in strijd zijn met onze bedoelingen.’ Dat klinkt als een verloochening. ‘Ik ken dezen man niet.’

Nu moge de Ned: Padvinders-beweging een nòg zoo onschuldig air aannemen: ik ben zoo vrij haar te wantrouwen. Zij is een voorbereidende school voor het Leger (des onheils). Haar militaire geest kweekt slavenzielen van de kinderen. En zoo iets is hóógst verderfelijk. Zie maar het artikel der Redactrice: Paradegedachten. - Men leere dit uit het hoofd en worde wijs.

Overigens ontken ik niet, dat de Padvinderij ook wel ‘wat goeds’ in zich heeft, maar er zijn zoovele nadeelen die niet opwegen tegen de weinige voordeelen eraan verbonden.

Er zijn trouwens hier ten lande zóóveel van die vereenigingen die eveneens voorstaan de lichamelijke ontwikkeling van het kind door middel van gymnastische oefeningen in de openlucht etc. etc., dat de Padvinderij zich daarvan waarlijk het monopolie niet behoeft toe te eigenen

[pagina 796]
[p. 796]

en men dus dáárom alléén niet tot de Padvinderij behoeft toe te treden. Of ‘trekt’ dat mooie pakje zoo vreeselijk? Of ‘het nieuwe’ dat er ligt in de Padvinderij? Maar begrijpt men dan niet, dat de ‘apen-van-jongens’ (waarom toch altijd die minachtende termen, wanneer men over de jongens spreekt? Heusch, de apen zitten niet alleen onder de kinderen!) nog véél aap-achtiger maakt?

De vaderlandsliefde van den heer Gorris geef ik hem, en de ‘duizenden’ die eveneens daaraan lijden, gaarne cadeau. Als de heer G. eens arm was, toevallig, dan zou hij ervaren hoe hij in zijn vaderland, op ‘dien geliefden bodem’ etc., uitgezogen werd en geëxploiteerd. En als men dan nog zijn zoon kwam vragen, om de bezittingen van zijn uitzuiger tegen den ‘vijand’ te verdedigen of om te schieten op zijn in-verzetkomende broeders, - dan zou die vaderlandsliefde wel een beetje slinken en dan zou hij zeggen: ‘dat is dus het geliefde vaderland, waar ik, als ik mij nief gewillig laat uitzuigen, neergeschoten word als een dolle hond.’

JOH. G. SCHIPPÉERUS.

II.
Een Laatste woord aan den hr. J.B. Naaktgeboren.

Eerlijk gezegd, verwondert het mij ten zeerste, dat de hr. Naaktgeboren lust heeft het duel voort te zetten, na mijn artikel in de Holl. Lelie van 24 Mei, in welk artikel ik aantoonde, hoe men den bijbel kan gebruiken om verschillende, geheel uiteenloopende, opvattingen en theorieën te verdedigen. Toevallig was het hier dezelfde persoon die den bijbel gebruikte, éérst om het ‘herstellen van het Gezag’ af te keuren, wanneer dit gepaard ging met geweld en veel bloedvergieten, - láter, om het Gezagsherstel in ‘onze’ kolonieën goed te keuren, hoewel dit toch gepaard ging met de gruwelijkste moordtooneelen.

Nu kan de heer Naaktgeboren wel klagen dat ik zijn woorden uit het verband rukte, doch indien ZEd. deze beschuldiging wenscht vol te houden, verzoek ik hem beleefd dit te bewijzen. Ik-voor-mij ben mij van eene dergelijke minderwaardige handelwijze niet bewust; feiten zullen mij derhalve aangenaam zijn.

Verder is dat ‘onder hypnose staan’ van Tolstoï's gedachten volstrekt geen verontschuldiging voor den bijbel; waaruit men zooveel tegenstrijdigs kan putten.

Wie onder ‘hypnose’ staat van Bakunine of Domela Nieuwenhuis of andere apostelen der anarchie kan zich, zoo hij wil, eveneens beroepen op den bijbel.

Wel een bewijs, dat de bijbel een soort van wapen-magazijn is, waaruit ieder, zelfs de grootste dief oftewel gezagshersteller, zijn wapenen kan halen. En dit verklaart de grenzenlooze verwarring die er heerscht onder de christenen, die verdeeld zijn in zóóvele sekten, dat ze niet meer uit elkander te houden zijn. Ja, er zijn nu zelfs al Christen anarchisten en Christen-socialisten en allemaal hebben zij het bij het rechte eind en zijn zij de ware dienaren van God's woord.

Men zegt, dat God tot ons heeft gesproken en nog spreekt door middel van den bijbel. - Maar ik vraag u af, zou het niet wenschelijk zijn, dat hij wat duidelijker sprak? Hij schijnt het trouwens ook niet volkomen met zichzelf eens te zijn, want hij is voortdurend met zichzelf in tegenspraak.

En de ‘Kinderen Gods’?

Wel, zij luisteren aandachtig toe, of er ook iets gezegd wordt door den vader, dat in hùn kraam te-pas komt. Zoodra dit het geval is, wordt dit opgeteekend en naarstiglijk verbreid als ‘God's wet’, ‘God's wil’, ‘God's gebod’, enz. enz.

 

En nu komen we op de eigenlijke kern der kwestie.

Ik ben den heer Naaktgeboren n.l. zéér dankbaar, dat hij zoo volmondig erkent:

‘dat de verbreiding van het ‘Evangelie’ in Indië geen ander doel heeft, dan de onderwerping van den Inlander aan het Europeesche Gezag, -
dat men den inlander de Christelijke ‘beschaving’ opdringt om van hem te maken den gedweeën slaaf, die zich gewillig laat uitbuiten en exploiteeren, omdat in-verzet-komen verboden wordt door den godsdienst, -
dat, zoo de natuur sterker mocht zijn dan de leer, dwz. zoo de inlander tòch in-opstand komt tegen zijn onderdrukkers, - het nederlandsch-indische leger, bestaande uit gehuurde beroepsmoordenaars, klaar staat, om ‘het Gezag te herstellen.

Ik voeg er nog bij, dat men niet zooveel moeite zou doen om den inlander te christianiseeren, als die moeite niet zoo ruimschoots beloond werd. Zie mijne aanhaling uit ‘de Gedenkschriften van een Oud-koloniaal,’ waarin door den heer Clockener Brousson kalmpjes-weg erkend wordt dat Indië ons land in de laatste jaren nog niet eens ruim becijferd 4500 millioen gulden winst opbracht.

O, als God en Jezus en al die Goden eens werkelijk bestonden! Zouden zij niet in hun almachtigen toorn met één slag de huichelaars verpletterd hebben, die dergelijke praktijken uitvoeren, in hun naam?

 

Over de zegeningen der christelijke beschaving ben ik zoo vrij met den heer N. van meening te blijven verschillen. Al die ‘zegeningen’, die de heer N. ons daar opsomt, als ‘bestrijding van de zedeloosheid’, ‘bescherming van het kind van den arbeider’, ‘afschaffing der slavernij’ enz., och, we weten het, het is zoo de gewoonte der eigengerechtige christenen, om het weinige prijzenswaardige dat tot stand wordt gebracht door eene regeering, onmiddellijk voor te stellen en te presenteeren met: ‘asjeblieft, vrucht van het Evangelie! Zou zonder het Evangelie tot de ijdele wenschen behooren!’

Welk denkend mensch lacht er niet, als hij hoort spreken van een christelijke ‘beschaving’? Waarlijk, het is belachelijk zoo hoog daarvan te hooren opgeven. Is dat eene beschaafde maatschappij, waarin wij leven, met haar militairisme, met haar zee van ellende waarin zoovele duizenden en duizenden jammerlijk omkomen? Met haar klasse-justitie en haar alkoholisme? Men leze het supplement op het Gedenkboek ‘Een halve

[pagina 797]
[p. 797]

eeuw’; dit boek, getiteld Blanke SlavenGa naar voetnoot1) geeft ons een flauw beeld van de ontzettende, gruwelijke ellende die er geleden wordt, door de produktieve werkers. Men moet tegen een schok kunnen, om dat boek in één adem uit te lezen en dán verbaast men zich, dat dit alles zoo zwijgend en geduldig geleden wordt; dan verbaast men zich dat er niet ieder jaar, iedere week, iedere minuut uitbarstingen van volkswoede plaats hebben, dat deze kerels uit het volk, forsch en krachtig toch zich niet liever dood-vechten, dan zich te laten uitbuiten om later tòch half te krepeeren van den honger.

En een maatschappij waarin toestanden heerschen, als in dat boek beschreven worden, zou men noemen ‘beschaafd’? Twintig eeuwen Christendom hadden een samenleving kunnen voortbrengen, die alle idealen overtrof! En toch, niettegenstaande die twintig eeuwen Christendom (er zijn menschen die zeggen juist dóór dat Christendom) is deze maatschappij een wildernis gelijk, waarin men, insteê van elkander te helpen en te steunen, elkaar beoorloogt en afmaakt, uitzuigt en exploiteert, waarin moeders leven die voedsel en kleeding missen voor hun kind, terwijl daarnáást de champagne bij stroomen vloeit en het geld wordt weggesmeten met handen vol aan allerlei nuttelooze weelde-artikelen, - waarin de productieve arbeiders en arbeidsters honger lijden, omdat zij bestolen worden op hun loonGa naar voetnoot2) - waarin handen vol geld weggesmeten worden in den muil van het militairisme, terwijl er gebrek is aan voedsel en kleeding bij millioenen!

En zoo'n ‘beschaving’ zouden wij prijzen?

Wij vloeken haar.

Zoo'n maatschappij zouden wij ‘beschaafd’ noemen en haar ‘instandhouding’ wenschen? Wij noemen haar in-verrot en zien met vreugde hoe het rotte gebouw waggelt en scheurt, - om straks op haar puinhoopen onze vrijheid en ons geluk te bejubelen!

‘De heer Schippérus verwarre niet de feilbare christenen met hun ideale leer’, vermaant de heer Naaktgeboren.

Ik weet niet wanneer en wáár ik ik dan zoo in de war was. De heer Naaktgeboren roemde zoozeer de christelijke beschaving, d.i. het produkt van twintig eeuwen Christendom (dáárgelaten of dit op rekening komt van de leer zélf of de aanhangers ervan,) en ik was zoo vrij die beschaving wat minder hoog te waardeeren.

‘Want velen schimpen op den Chr. godsdienst, zonder er veel van te weten, doordat ze het beneden zich achten ooit meer een kerkgebouw binnen te treden. Wat te denken van dergelijke menschen?’ zoo klaagt de heer Naaktgeboren.

Wel die klacht is geheel ongemotiveerd! En dat ‘zonder er veel van te weten’ heeft wel wat weg van een insinuatie. Ik voor mij acht het volstrekt niet beneden mij een kerkgebouw te bezoeken, - heelemaal niet. Maar dat neemt niet weg, dat ik nimmer kan nalaten de preek van domineé te toetsen aan mijn gezond verstand!

Intusschen zou ik op hetzelfde wijsje kunnen klaag-zingen:

‘Want velen schimpen op het socialisme, zonder er veel van te weten, doordat ze het beneden zich achten ooit een vergaderlokaal der socialisten binnen te treden of een studie te maken van het socialistisch beginsel. Wat te denken van dergelijke menschen?’

Want vele menschen kunnen zich een socialist of anarchist niet anders voorstellen dan als een man in een rood hemd met een rooversflambard op het hoofd, een dolk in de ééne hand en een bom in de andere. Anderen verslijten hem finaal voor 'n soort struikroover. Sommigen denken heel goed van hem en zeggen: ‘een anarchist... och, dat is 'n man die 't misschien heel goed meent, 'n idealist, 'n droomer, een dweeper, die altijd met z'n hoofd in de wolken loopt’... Enz. enz. -

 

En nu eindig ook ik, niet omdat het onderwerp mij niet interesseert of ‘onverkwikkelijk’ voorkomt, o neen, ik ben nog lang niet uitgegepraat. Maar ik vrees te-veel plaatsruimte te vergen van de Redaktrice. - De Anti-Militairistische idee hier uiteen te zetten zou wel tien nummers van de Lelie eischen, misschien wel twintig. Een geheel boek zou er voor noodig zijn om alle punten breedvoerig te behandelen, alle wanbegrippen weg te nemen, alle ingekankerde, oude begrippen, die ons met den paplepel als 't ware zijn ingegoten, op te ruimen en ook om alle tegenargumenten, schijnbaar zoo onweerlegbaar, te ontzenuwen.

Ik hoop dit bereikt te hebben, dat men eens zal gaan onderzoeken. - Tolstoï, Domela-Nieuwenhuis, Kropotkine, - dat zijn de mannen van wie men kan beginnen te lezen. Men late zich onder het lezen niet ‘hypnotiseeren’; zoo-iets is niet zonder gevaar. Al lezende toetse men de aanvankelijk zoo ‘vreemde’ en ‘niet-geijkte’ denkbeelden aan een gezonde kritiek.

Nog even wil ik den heer Naaktgeboren er op wijzen, dat hij, waar hij meent dat ik kapitalist ben, geheel en al de plank misslaat. Integendeel, ik ben ‘proletariër’; het is niet zonder eenige trots dat ik dit neerschrijf. - ‘Dat kapitalisme is voor den hr. Schippérus overigens een kwaad ding. Daarop heeft hij het heelemaal niet begrepen. Als hij daar dan zoo tegen is, ik weet niet of hij gefortuneerd is, maar met de toezending van een bankje van f 1000. - desgewenscht meer, zou hij mij zeer verplichten. Ik erken gaarne liever een goed gevulde portemonnaie te bezitten dan een leege.’ -

Hier is de hr. Naaktgeboren geestig.

Laat mij óók eens geestig zijn:

als één van de lezers met mij van meening is, dat deze maatschappij een kweekster is van slavenzielen - dat zij zich hiertoe voor-
[pagina 798]
[p. 798]
namelijk bedient van de school, waar het kind wordt ingeprent: vaderlandsliefde, eerbied voor de overheid enz. enz., -
als één der gefortuneerde lezers meent met ons, dat de opvoeding van het kind door de Kerk of de Staat verderfelijk is, n.l. een stelselmatig onderdrukken van het vrije denken, waardoor het kind gebracht wordt onder een ‘hypnose’ die het overlevert als een willoos werktuig in handen van de kerk of den Staat, -
als er één gefortuneerd lezer of lezeres is, die meent dat de opvoeding van het kind losgemaakt moet worden van alle godsdienstige dogma's en frazen, opdat het kind eenmaal worde een zèlf-denkend en zèlf-handelend wezen,
dan zende zij of hij mij een lapje van duizend (het mag óók veel minder zijn), waardoor zij of hij dan steunt het pogen der vrij-denkers in Nederland om te komen tot de oprichting van een Rationalistische school, in den geest van Ferrer!

Bij voorbaat mijn dank.

JOH. G. SCHIPPERUS.

voetnoot1)
‘Een vergeten Hoofdstuk: Blanke Slaven’. Supplement op het historisch Gedenkboek ‘Een halve Eeuw,’. premie van het Nieuws v/d Dag.’
voetnoot2)
Deze diefstal, mijnheer Naaktgeboren, wordt door het Gezag beschermd! Ja, ik zal niet ontkennen, dat er in de rechtzaal nog al eens gelogen wordt door de dieven, om zich eruit te draaien en ook niet dat dit soms niet geheel en al van humor ontbloot is. - Maar zoo gemeen en schandelijk als er door de kapitalisten-dieven gelogen wordt, kunnen de kleine dieven het niet! En dáártegen doet uw politie en uw leger niets! Integendeel, die diefstal en leugen wordt beschermd!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Joh. G. Schippérus

  • over J.B. Naaktgeboren

  • over Anna de Savornin Lohman

  • over A. de Graaff-Wüppermann

  • over A.M.W. Gorris