Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 28 (1914-1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.69 MB)

Scans (95.78 MB)

ebook (6.75 MB)

XML (4.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Verzoening
door V.S.M.

De aanvankelijke verkoeling, die tusschen de broers van Helmen ontstaan was door het gebeurde bij de boedelscheiding, een jaar nà hun vaders overlijden, toen beiden aanspraak maakten op een paar geschilderde familieportretten, was in den loop der jaren, niet het minst door den invloed hunner vrouwen, tot een formeele brouille aangegroeid. En Willem, die de oudste was, voelde bij ieder olieverf-portret, dat bij vriend of maag aan den muur hing, zijn drift oplaaien, als hij bedacht hoe die vlegel van een Alfred hem ‘toen’ met zijn advocatenhandigheid had overduveld. Zijn vrouw verzuimde geen gelegenheid om deze gevoelens opnieuw wakker te roepen en verweet hem dan, dat hij destijds niet ‘flink’ genoeg was opgetreden tegen den grooten mond van Alfred. Wèl waren de muren van hun huis met luxe- en kunstproducten overladen en zouden de stijve, houterige conterfeitsels het artistieke cachet, dat zij voor hun kamers ambieerden, nu niet bepaald verhoogen; ook viel het moeilijk te veronderstellen, dat de familieband hen deed verlangen dagelijks naar de beeltenissen te kunnen kijken, want ze wisten nauwelijks wie de portretten voorstelden, doch de concurrentie met de kennissen en de illusie voor ‘deftig’ gehouden te worden, die den Hollander zoo eigen is, waren in dezen machtige factoren gebleken. ‘'t Was toch maar een introductie, als de menschen voor 't eerst bij je kwamen’.... En nu geurde Alfred er mee (en meer nog zijn vrouw) in het stille, oude vestingstadje D.’

De jaren verliepen.... En toen, op een vochtigen zomeravond nà tafel drentelende door het bloeiend plantsoen vóór zijn huis, gebeurde het, dat Willem van Helmen op een bank een oud man zag zitten, die hem bij den eersten indruk levendig zijn overleden

[pagina 61]
[p. 61]

vader te binnen bracht. Opeens knaagde het in hem: ‘Was 't maar weer goed met Alfred, beroerd zou vader het toch gevonden hebben.’ Even later stond zijn besluit vast.... hij waagde er een scène met Dora aan.... die ruzie mòest bijgelegd en hij zou als de oudste de wijste zijn.

Moedig doorstond hij thuisgekomen een krachtig gesprek met zijn ega en door geen harer bezwaren liet hij zich van zijn stuk brengen. Nog denzelfden avond, nadat Dora naar bed gegaan was, schreef hij een kort en hartelijk woord aan Alfred en vroeg meteen tegen de volgende week een dag belet voor hem en zijn vrouw. Het antwoord liet zich niet lang wachten: ‘Gijl. zult ons hartelijk welkom zijn’, dat stond er òp en tusschen de regels te lezen.

Op een druilerigen morgen tufte de elegante donkerblauwe auto het echtpaar naar de oude veste. Dora had zich in haar nieuwen zijden tailleur gestoken en een modieuse, doch topzware hoed op haar leelijk hoofdje geplant. Er waren niet veel modeartikelen, die aan haar toilet ontbraken, van de hooggehakte Amerikaansche bobbelschoentjes af tot het zachte leeren handtaschje toe. Naaister, corsetière en kapper hadden uit een volle beurs kunnen putten om het afgodje, dat Dora van haar lichaam maakte, zoo fraai mogelijk uit te dossen en zij hadden het succes, dat ‘men’ Mevrouw van Helmen een elegante vrouw vond, ‘wèl koel als een komkommer, (zei de booze wereld) maar echt goed gekleed.’

Willem zat zwijgend naast haar en staarde door de nevelen naar buiten over de wazige velden. Nu de ontmoeting naderde, begon hij er meer en meer tegen op te zien. Half en half kreeg hij spijt, dat hij aan zijn impuls dien avond gehoor had gegeven. Enfin, die stap was nu eenmaal gedaan en wie A zegt moet B zeggen, redeneerde hij bij zichzelf, in een onbewuste zenuwspanning. Dat Dora meeging was toch bizonder aardig van haar, peinsde hij. 't Was zoo'n heel ander milieu daár ginds, dan zij gewend was. De vrouw drukte toch maar de stempel op een huishouding en die vrouw van Alfred, wàt hij zich tenminste er van herinnerde, was een typisch burgermensch, sans-le-sou.

Na een paar uur snorden zij over de oude keien van het vestingstadje en onder 't langzamer rijden nu, keek hij rond en zocht naar de namen op de hoeken der straten. Al gauw las hij, wat het wezen moest. In een kromme, ouderwetsche straat, eenmaal een hoofdbuurt, met de stil-nette heerenhuizen, waarvan enkele in den loop des tijds tot winkels gedegradeerd waren, sleten de andere van Helmens hun leven. - Overal verschenen er hoofden achter de ramen om het onge wone gebeuren gade te slaan. Bakker van Oppen droeg het afwegen van een pond meel verder aan zijn dochter op en ging op zijn stoep staan, opdat hem maar niets ontgaan zou. Ook slager de Swart staakte even het draaien aan de gehaktmolen, veegde zijn bloederige handen aan zijn voorschoot af en posteerde zich in de deur van zijn winkel. En de vrouwelijke klanten, die juist in de ‘Goedkoope Witte Bazar’ aan de overkant geholpen werden, lieten kinderwagens plus schreiend kroost daar achter, toen zij 'tsnorren van de auto hoorden. Onder al deze blikken deden Willem en Dora hun entrée triomphale in 's broeders woonplaats en men zag hen uitstappen; hij, rood uitkomende boven den groenen ulster; zij met opgetrokken neus, dribbelende op de hooge hakjes, en aanbellen bij den kantonrechter.

De deur ging bijna onmiddellijk open, alsof er iemand daarachter had staan wachten op de schel. Een schichtig kind-meisje gaf zich alle moeite om de eerbewijzen, die men haar de laatste dagen ingestampt had, uit te voeren en geleidde vervolgens door een lange, donkere gang de gasten naar de ‘salon’, waar het weerzien plaats zou vinden.

Willem, vol goede voornemens nu, week gestemd, trad na zijn vrouw binnen en schreed met groote stappen op zijn broer toe. - Een lange, vaste handdruk hielp hen over het moeilijke eerste moment heen. De dames intusschen stonden eenigszins pijnlijk tegenover elkaar. Dora voelde dat al haar mondaine routine haar ontzonk, toen zij in de klare bruine oogen tegenover haar keek. Ook schoonzuster Mien wist niet recht wat te zeggen en keek glimlachend van den een naar den ander. Eindelijk noodigde zij, met een linksch gebaar, de gasten tot zitten. -

Vanaf de canapé van bronskleurig geplet pluche bekeek Dora critisch de burgerlijke inrichting. Er was niet veel in de keurignette, geboend-notenhouten salon, dat genade vond in haar oogen. Ook over Mien's ‘beste’ japon, een bruine foulard met enorme witte jabot, blijkbaar kersversch door de lokale faiseuse afgeleverd, was zij in gedachten ontzet. Wát schoenen, dacht zij en wàt kapsels draagt men in dit gat!

Het voorwerp dezer opmerkingen, onbewust

[pagina 62]
[p. 62]

van het vonnis, dat reeds over haar geveld was, ging naar de theetafel en schonk de reeds gerangschikte kopjes vol.

En eindelijk zàt men om de notenhouten salontafel en trachtte van weerszijden het ijs te breken....

Angstvallig vermeden de broers bij het ophalen van herinneringen de aanleiding van hun verkoeling, maar als Willem het woord richtte tot zijn schoonzuster, viel zijn blik over haar hoofd heen nu en dan op de portretten aan den muur achter haar. Gewichtig staarden de dikke man in 18e eeuwschen blauwfluweelen galarok en zijne niet minder gezette wederhelft in haar groen damasten toilet op hen neer. Hij hield in de houterige hand een opgerold papier omkneld, zij drukte een uitgespreide waaier, meer stevig dan elegant, tegen den zwaren boezem, die door een geplooiden halsdoek voor ieders oog bedekt werd.

De conversatie wilde niet vlotten en allen voelden het als een verademing, toen lichte kinderstemmen door de open tuindeur naar binnen drongen.

Mien stond op en wenkte de jeugd om oom en tante te komen begroeten. Een jongen van acht en een meisje van 6 jaar kwamen bedremmeld binnen in zondagsche pakjes, en werden half voortgeduwd door moeder om handjes te geven. Het blonde Anneke sloot gauw vriendschap met den grappigen dikken oom, aaide Willem, vleistertje als ze was, over 't gezicht en maakte 't gezelschap op haar nieuwe jurk attent. Karel stond op zijn nagels te bijten en wierp nu en dan ernstige blikken naar de ‘deftige’ tante, waar hij zich zoo ‘netjes’ bij moest gedragen.

Willem en Alfred intusschen hielden zoo goed en zoo kwaad het ging de klank in de kamer. Maar tusschen het verleden en het heden lagen tien jaren waarin ieder zijn eigen leven geleefd had, dat in zoo verschillende lijn verloopen was en eenigszins geforceerd werden de jeugd-herinneringen opgedolven en uitgewisseld. En alle partijen waren blij, toen, na luid geklop het kind-meisje binnentrad en aarzelend meedeelde, dat het eten op tafel stond. Er kwam tenminste ‘schot’ in de partij dacht Dora.

- Toen zij met zijn zessen om de ronde tafel in de eenvoudige, gezellige huiskamer zaten, (‘geforceerd intiem’, dacht Dora) in eene omgeving, die hem meer aan het ouderlijk huis herinnerde, verbeelde Willem zich, dat het ‘ging’. Tersluiks wierp hij nu en dan een schichtigen blik op zijn vrouw, zag de minitieuse hapjes, die zij naar den mond bracht, hoorde, hoe zij nu en dan een paar woorden tot haar buurman richtte. Opeens verhief het kleine meisje haar hoog stemmetje: ‘Tante, vindt u 't niet echt leuk om eene auto te hebben?’ waarop de tante stijfjes glimlachte en antwoordde: ‘Ja, 't is wel gemakkelijk om je te verplaatsen, men kan er niet goed meer buiten, tegenwoordig!’

Mien wierp het kind een bestraffenden blik toe: ‘foei Ant, je mag niet zoo vrij wezen, hoor! Eet je bord eerst eens leeg, gauw wat, anders krijg je niet van 't puddinkje!’

Dora zei ‘maar ze is heel zoet, heusch!’ In stilte dacht ze 't hare van den nieuwaangehaalden familieband. En merkte op, dat de meid niet eens een zwarte japon aan had, dat de etensbakjes op tafel stonden, dat er vingerkommen en vischmessen ontbraken, en dat Alfred en Mien er eene cuisenière op na hielden, die horrible kookte....

Willem trachtte joviaal en hartelijk te zijn, hield den kleinen jongen, die geen oog van hem af had, met kunstjes bezig, en maakte diens opgewondenheid zóó gaande, dat hij op 't laatst de aanwezigheid der stijve tante, die hem aanvankelijk zoo geïmponeerd had, geheel vergat: ‘Oom, mag ik nou 's? Toe oom, doet u 't nog is met mijn!’ klonk 't boven alles uit.

Terwijl de koffie gepresenteerd werd, hoorde men buiten de auto aanruischen. Even later stond men tegenover elkaar om afscheid te nemen. ‘Nou Willem, kerel je hebt ons machtig veel genoegen gedaan, kom eens terug!’ kwam het goedig van Alfred's lippen. Dora dankte minzaam voor de allercharmantste receptie. ‘Zien wij jullie nu ook eens bij ons?’ viel haar man bij, om ook iets vriendelijks te zeggen. Hij wachtte het antwoord niet af, maar stoeide tot het laatst met de kinderen, die als klissen aan zijn lijf hingen. Eindelijk was het oogenblik van instappen daar. Mien en Alfred deden hen tot op de stoep uitgeleide en keken de auto na, die, langzaam hotsende over de balsteenen, bij de buren weer dezelfde belangstelling oogste als 's morgens. Zij stond tegen hem aangeleund. Samen voelden zij al den weemoed van den dag, die achter hen lag. - ‘Vrouwtje, je hebt ze keurig ontvangen, daar ontbrak niets aan’, zei hij een oogenblik later toen zij op de bank in den tuin hunne indrukken uitwisselden, dankbaar, dat zij weer in hun intimiteit hersteld waren. ‘Och’, zei Mien

[pagina 63]
[p. 63]

terwijl ze even een brok in de keel wegslikte, ‘ik merkte wel, dat ze me burgerlijk vonden; ik heb toch zóó mijn best gedaan en...’ - De zin kwam niet af, want Alfred sloot haar lippen met een kus. ‘Je bent een bovenste beste, wijf, - ik misgun Willem zijn aristocratische hark niet’, klonk het ruw-hartelijk.

 

Over den smallen dijk snorde de auto voort. Op de polders aan weerszijden viel het lage licht, stil-vredig lagen zij te baden in de avondzon in fulpen onbewogenheid. Daar achter plekte nu en dan een glanzend-zilveren lijn: de rivier in haar kille schoonheid...

Ineengedoken in den hoek van den wagen sliep Willem den slaap der rechtvaardigen.

Dora staarde met brandende oogen naar buiten. Het zien van de kinderen daarginds had even een wonde plek, die de menschen bij haar koelheid niet vermoedden, doen steken, en nu zij den voorbijen dag overdacht, schrijnde het oude, groote gemis weer in haar op. Maar vóór zij thuis waren, had zij de stemming overwonnen en toen Willem geechauffeerd wakker werd bij 't aanzetten van de rem, vlak bij huis, merkte hij niets bizonders aan haar.

‘Nu kind, het wàs een heel ding voor je, maar ik ben toch blij dat we er eens geweest zijn,’ zei hij, met een voldaan gevoel, toen de voordeur achter hen dichtsloeg. - En hij rekte zich uit en greep gapend naar de Rotterdammer, die op de gangtafel lag. -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken