Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 28 (1914-1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.69 MB)

Scans (95.78 MB)

ebook (6.75 MB)

XML (4.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
De levende Dooden.

Men treft ze veelal aan in de achterbuurten, de kinderen, die gedoemd zijn, tot de uitgeworpenen der maatschappij te worden gerekend.

Daar in donkere, vuile stegen en sloppen worden zij geboren in een omgeving van ellende, gekoesterd in den schoot der zonden, omhelsd met de armen der verleidingen en voeden zij zich aan de borst der kwade begeerten; daar groeien zij op, leven zij temidden van een poel van kommer, dronkenschap, verliederlijking en verderf; daar knaagt de worm der bittere ongerechtigheden op deze wereld vroeg of laat aan hun gemoed; daar kweekt men grootendeels de bevolking voor tuchtscholen, rijksopvoedingsgestichten, gevangenissen en rijkswerkinrichtingen.

In hoeverre is de regeering in goede richting werkzaam geweest voor hen?

Als de minderjarige proletariërs met de justitie in aanraking komen, worden zij soms gezonden naar een tuchtschool, om een lichte straf te ondergaan, of geplaatst in een rijksopvoedingsgesticht, in het laatste geval wordt de voogdij aan de ouders ontzegd, terwijl de staat die verantwoordelijkheid op zich neemt.

In een paedagogium krijgen de jongens goed onderwijs en leeren zij een ambacht, ook is de voeding er uitstekend en blijven zij niet geheel van kindergenoegens verstoken.

Dat de zorgen aan hen besteed heel dikwijls als een dankbaar werk kan beschouwd worden, dat de resultaten met voldoening worden bekroond, nadat zij op eenentwintigjarigen leeftijd de inrichting hebben verlaten, mag zeker als een verblijdend teeken worden beschouwd, nu de laatste jaren zooveel verbeteringen hebben gebracht.

Of de pogingen door de overheid in het werk gesteld helaas wel eens falen, dit zal, begrijpelijker wijze, niemand ontkennen.

Immers niet allen kunnen weerstand bieden aan de bekoringen, aan het dikwijls voor hen zooveel genotvoller leven van weleer, het leven van vrijheid en bandeloosheid, waar zij reeds mee besmet zijn en vergiftigd, eer de deur der tuchtschool achter hen werd gegrendeld; het leven, dat voor sommigen aantrekkelijker lijkt met zijn gevaren en tuchtlooze belangwekkendheden.

Zou het niet een nog betere voldoening opleveren, als men die ongelukkigen niet eerst liet bezwijken voor de zonde, die lacht en lokt, voordat men hun lot aantrekt; zou het niet een volkomener werk zijn als men hun verwijderd hield van die tragische levens, zoodat voor hun later bestaan geen justitiëel verleden hun aankleeft; zou het niet arbeiden zijn in de beste richting als men ze zoo vroeg mogelijk, reeds in de eerste kinderjaren, onttrok aan de ouderlijke macht, zoodra bleek dat van haar misbruik werd gemaakt; een macht, die dikwijls zulk een verderfelijken invloed op de kleinen uitoefent. Om maar eens iets aan te stippen, hoe dat eigendomsrecht wordt misbruikt, denkt men slechts aan het uitzenden van kinderen om te bedelen of ergere handelingen te verrichten, om te venten in den avond soms, bij slecht en koud weer, op rekening van de tot medelijden wekkende burgerij, om nu nog niet te spreken van de lagere werkzaamheden, die zij in hun omgeving of elders moeten volvoeren, om nu nog niet te gewagen van de meisjes, waartoe zij worden gedreven of komen uit eigen wil, als eerst een afschuwelijk voorbeeld haar heeft gemaakt tot minderwaardigen, paria's, dieveggen, om ze vervolgens te zien als lage en vuile schepsels, waar de beschaafden met minachting op neerzien, terwijl zij er niet aan denken, dat zij, als het lot het had gewild, ook tot een samenleving van ellende hadden kunnen behooren, die niet de samenleving is. Nogmaals een zoo vroeg mogelijk verwijderen van het kind met ontzegging van ouderlijke voogdij, om het te plaatsen in een goede omgeving, waar het een strenge opvoeding wacht, zoodat waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk de kwade eigenschappen worden gedood, dat lijkt mij in genoemde omstandigheden de weg.

Neen, het is niet goed het kind te laten in die holen van losbandigheden, waar de zonde aantrekkelijk roept, om, als het ge-

[pagina 107]
[p. 107]

vallen is, veroordeeld te worden en in de gestichten van ouderen en meer ervarenen de ondeugd te leeren in al haar vertakkingen, terwijl de paedagogen er dan toch buiten staan.

Waar vindt men de prostituées dikwijls weer, als zij op lateren leeftijd ondergaan?

Heel vaak in gevangenissen en rijkswerkinrichtingen; daar ondergaan zij hun cellulaire of gemeenschappelijke straf; daar ook vinden zij dan, als zij nog niet tot gewetenlooze misdadigsters zijn verlaagd, gewoonlijk in de zooveel betere inrichtingen, dan die van voor eeuwen met haar kelders en hokken en folterwerktuigen tot lijfstraffelijke rechtspleging, toen barbaarschheid een deugd leek, een veilige herberg voor de verleidingen, die sterker waren dan zij en ook voor de armoede en het leed, hun dagelijksche gasten.

Als het individu zijn celstraf ondergaat (in het gemeenschap zijn meer privilegiën toegestaan) krijgt hij de eerste twee dagen water en brood (roggebrood), vervolgens wordt hem koffie en roggebrood verstrekt, terwijl het middagmaal hutspot of soep oplevert en eenmaal in de week 100 gram of minder vleesch hem wordt toegedeeld. De cantine veroorlooft hem van eigen geld het gebruik van: boter, kaas, haring, bokking, melk, eieren, karnemelk en extra koffie (in alle strafinrichtingen is deze tegemoetkoming niet hetzelfde). Als men nu weet, dat de porties hoogst matig zijn, dat het voorkomt dat zij niet toereikend worden geacht, en dat het gebruik der cantine lang niet altijd van toepassing is, moet men tot de conclusie komen dat het bestaan in de vrijheid verre van rooskleurig is.

En in de rijkswerkinrichting Veenhuizen (bestemd voor bedelaars en landloopers; te Hoorn bestaat zulk een huis voor drankzuchtigen, daar zijn zij in gemeenschappelijke opsluiting) leven en werken velen, daar in die groote heide-eenzaamheid, waar uren ver men niets bekent dan haar dorre winterpij of haar mooi violet zomerkleed, afgewisseld door bosschen, daar waar armoede en zwaren arbeid samengaan, vinden zij, de velen, een toevluchtsoord.

Ik weet wel, dat er onder deze gezonkenen zijn, die uit luiheid of door eigen schuld daar zijn beland, evenals men onder de bevolking der gevangenissen velen vindt die tot de werkelijke booswichten behooren, maar er zijn ook anderen, waarbij geen eigen schuld de oorzaak is, maar de omstandigheden hun brachten ten val.

Zij zijn het, die evenals de onwaardigen door de maatschappij worden uitgesloten, zij zijn het, die moeten boeten voor de zonden van de slechten, zij zijn het, die door het wantrouwen mede zijn ondergegaan, die daar jaren en jaren hun bestaan rekken met tusschenpoozen van vrijheid, terwijl er velen een rustplaats vinden voor altijd, maar dan ook afgescheiden van de bevoorrechten.

In naam der overwinning, klaag ik allen aan, die zich baden in weelde, wentelen in zonden, die worden bemanteld met het geld, het geld, dat dikwijls op zulk een onverantwoordelijke wijze wordt verkwist; klaag ik allen aan, die belijden een God, een Christus, erkennen Zijn nalatenschap, en het geweten sussen met dogma's, als daar zijn: het is God's wil, beproeving, straf en ondoorgrondelijk raadsbesluit; klaag ik allen aan, die niet de reddende hand willen bieden tot steun, bescherming en verheffing van de vrouwelijke bannelingen, maar ze daarentegen verguizen en vertrappen.

Zal de wereld van koude grootheid en gewetenlooze Christelijkheid eerst haar einde vinden in het graf?

Wat zou er niet tot stand kunnen komen als zij allen, die paleizen en lusthoven bewonen, tot inzicht kwamen om mee te werken aan de verheffing van die ongelukkigen; om te steunen waar zooveel smart, strijd en honger, in ruwe naaktheid, als de kiem der zonde, zich aan de oppervlakte openbaart.

Maar wat baat het, als zij zich uit laksheid, onverschilligheid, koudheid of afschuw verwijderd houden van de levende dooden in de diepste ellende?

En wat kunnen zij dan weten van het worstelen, dat pijnigend gepaard gaat met gebrek, als zij niet tot de droevige werkelijkheid willen doordringen? Wat kunnen zij weten van het struikelen, vallen en vergaan op den grooten, wreeden levensweg der vrouwen?

Niets kunnen zij weten daaromtrent of althans heel weinig, evenmin als een religieuze, die zich verbergt in haar kloostercel om te ontsnappen aan de gevaren des levens.

De wereld betitelt een bruid van Christus, die haar tijd grootendeels doorbrengt met bidden in versterving, tot verkrijging van eigen zaligheid, eerwaarde zuster, maar zou zij niet meer eerbied afdwingen als zij beschermd door haar staat en haar kleed rondwaarde, daar waar armoede, ziekten en zonden in al haar verschrikkingen zich vertoonen, om

[pagina 108]
[p. 108]

te helpen te troosten en te redden. Dan zou zij bij het einde van haar leven met haar Bruidegom kunnen zeggen: ‘Het is volbracht.’ Het is Gods wil niet, dat op de armoede het meest de schande drukt, waar de bijbel spreekt van vergeven en liefhebben en andere opvoedende krachten.

Als het arme meisje bezwijkt voor de verleidingen van haar minnaar en de natuur haar aanklaagt, straft de wereld haar met steeniging en uitsluiting. In het beste geval verstopt zij haar kind en tracht elders brood te verdienen, maar, als haar schande ontdekt wordt, is zij diep te beklagen. In de ergste omstandigheid mist zij den moed om zich te verheffen uit haar staat van ellende en zoekt zij den dood of vermoordt uit angst van ontdekking haar kind en bezoedelt zich daardoor in haar moederschap. Maar, in de meeste gevallen, gaat de vrouw, die eenmaal de verkeerde richting heeft genomen, verder, omdat zij weet, dat de fatsoenlijke wereld haar niet meer erkent en ook omdat zij den steun mist, zoowel geldelijk als menschelijk en moreel, om zich te plaatsen boven genoemde wereld, zij gaat steeds verder, zinkt dieper in een moeras van zonden, waar de mogelijkheid van ontkomen niet meer bestaat.

Noemt haar geen slet, die ongelukkige, die zich geverfd en opgesierd aanbiedt voor geld.

Gij weet niet wat aan dat bestaan is vooraf gegaan en wat er zal volgen als straks armoede en ziekte haar tegengrijnst, als zij niet meer de begeerde is met haar verwoeste gezondheid. O, hoe droevig is toch zulk een levensrest.

Als de wereld niet zoo ontzettend wreed was voor de jeugdige zondares en als sommige mannen konden of wilden begrijpen het leed en de schande, die zij brengen onder menig dak, zou er oneindig minder worden geleden.

Men zal willen beweren, dat zij het slechte leven begeert, omdat het haar een korten of langeren geluksdroom en veel geld soms aanbrengt of dat zij erfelijk belast is ter wereld gekomen; men zal er tegenin willen werpen, dat dan het sekse-instinct geen rekening houdt met wet, noch convenance, dat zij de zonde omhelst enkel uit zingenot.

Hoogstwaarschijnlijk hebben zij gelijk, die hun standpunt willen verdedigen, ik wil dat niet betwisten, maar toch noem ik dat leven een kruisweg, juist omdat de buitenstaande omstandigheden haar maakte tot uitgeworpene en minderwaardige.

Want is het niet droevig, als een kind de verdierlijking ziet van ouders of wie daar voor doorgaan, is het niet treurig, dat het kwaad dikwijls met den paplepel wordt ingegeven en kan het niet ten hemel schreiend genoemd worden, dat een meisje al heel vroeg den weg op moet, die ten verderve leidt, omdat het groote monster, dat honger heet, haar met zijn klauwen omklemd houdt.

Het is mij niet mogelijk te begrijpen, dat de grooten dezer aarde, die zich omgeven weten van een comfortabel leven, alle genoegens kunnen najagen en geld kunnen wegsmijten, zonder ook maar iets te doen, dat tot werkelijke opbeuring leidt voor die wanhopigen en nog minder is het mij duidelijk, hoe zij, die zich een ongestoord bestaan verzekeren achter kloostermuren, rustig kunnen bidden, - al is het dan ook voor de zondaren - zonder zich te begeven naar die profane omgeving om als een barmhartige samaritane zich te wijden aan de noodlijdenden.

Niettegenstaande de vrouw - hoe zij dan ook bestaat - is aangewezen om het gevaar te trotseeren en te overwinnen en de wereld te helpen in stand houden, terwijl het moeilijkste daaromtrent op haar schouders rust, is zij altijd geweest de verdrukte en de onmondige. Zij is de onmondige als meisje thuis, als gehuwde vrouw, als moeder ten opzichte harer kinderen, en als werkende en alleenstaande.

Voor de vrouwen, die naar verbetering streven, ligt hier een groot arbeidsveld.

DORIS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken