Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 28 (1914-1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.69 MB)

Scans (95.78 MB)

ebook (6.75 MB)

XML (4.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 28

(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Anti-Duitsch!

Wie geschiedenis van ons volk nagaat en de balans opmaakt van het van anderen ondervonden goed en kwaad zal tot de slotsom komen, dat van alle ons omringende volken onze Oostelijke stamverwanten het best bij ons moeten staan aangeschreven.

Noch in stoffelijk, noch in geestelijk opzicht ondervonden wij ooit van Duitschland eenig nadeel, althans geen nadeel dat in de verte te vergelijken is bij dat ons door de overweldiging van de Boerenrepublieken door Engeland werd berokkend. Integendeel heeft de snelle stoffelijke en geestelijke ontwikkeling van het Duitsche volk na 1870 de onze mee opgevoerd. Stel U voor, dat onze oostelijke buren geen Duitschers waren geweest, doch Russen, bij wier overwinningsberichten een deel van ons volk thans openlijk juicht!

De bevolking onzer Oostelijke provinciën is door banden des bloeds en door haar taal nauw aan het Duitsche volk verwant; hare taal, het plat, wordt met kleine wijzigingen tot aan de Elbe gesproken.

Wij onderhouden velerlei betrekkingen met Duitschland; honderden Nederlanders ontvangen en ontvingen hunne opleiding aan Duitsche scholen; duizenden arbeiders trekken jaarlijks naar Duitschland om in de industrie en den landbouw te werken.

Nu kan men zoeken naar overeenstem-

[pagina 466]
[p. 466]

mingen en tegenstellingen in zeden, karakter en geschiedenis van het Duitsche volk en het onze, zonder eene redelijke verklaring voor eene anti-Duitsche stemming te vinden. Ik meen te mogen aannemen dat de redenen, als men ze zoo noemen mag, zeer aan de oppervlakte liggen.

Velen, die niet eens een denkbeeld hebben van den om vang onzer eigen industrie en handel, hebben een tikje beet van den Engelschen naijver op Duitschland's welvaart.

Komt bij de boeman van het militairisme.

Beseffen zij al dat het militairisme, bij gebrek aan zedelijker middelen, een noodzakelijk kwaad is om eigen verworven welvaart te verdedigen, dan is het toch juist het volmaakte Duitsche militairisme dat zoo'n afkeer inboezemt.

Alsof dat volmaakte niet alleen voortspruit uit de groote eenheid van een zedelijk zeer hoogstaand volk, waar elk individu door de bloedige ervaring hartgrondiger anti-militairist zou zijn dan elk rechtgeaard Hollander, mits hem slechts de betere middelen werden aangewezen om zijne welvaart te verdedigen.

Vriendlief, als de Duitsche legioenen voor U iets afschrikwekkends hebben, waarom dan niet Engeland's zeemacht, die het in staat stelt om de bedreiging te uiten en misschien ook te volvoeren om een half werelddeel uit te hongeren?

Is het omdat de gruwelen en verwoestingen in België meer tot U spreken dan het ellendig omkomen van duizenden kinderen en zwakken, daarna van de sterken?

Maar het is toch juist België, roept men dagelijks, waar de Duitschers getoond hebben ware Vandalen te zijn!

Hoe komt men aan de wetenschap?

In de eerste plaats uit de dagbladen.

Sommigen zagen zelf de verwoestingen.

Anderen hoorden de tallooze verhalen van vluchtelingen.

Nu hebben wij met de herberging van vluchtelingen getoond in een opzicht groot te zijn, waarin een klein volk groot kan zijn; wij zouden ons ongetwijfeld nogmaals dezelfde opofferingen willen getroosten om gastvrijheid te verleenen aan elk volk, dat onder zulke omstandigheden tot ons mocht komen.

Maar gaat de plicht der gastvrijheid zoover, dat wij alles hebben te gelooven wat het Belgische volk, vriendelijke redacteuren en verslaggevers believen op te disschen, plaats weigerend voor redelijke op- of aanmerkingen?

Dat de Belgen al hetgeen in hun land geschiedde op rekening der Duitschers trachten te stellen is, zooal niet te verontschuldigen, dan toch te verklaren.

Stelselmatig hunne verhalen vol te houden en aan te dikken is de eenige kans op materiëele vergoeding, van welke zijde deze ook moge komen. Toch dacht men aanvankelijk anders: kort na den val van Antwerpen ontmoette ik in België verscheidene menschen, die over de verwoestingen van meerdere steden en het bombardement van Antwerpen sprekende, mij vol bitterheid zeiden: zulke dwaasheden zouden onder onzen koning Leopold niet gebeurd zijn!

Hetgeen te Antwerpen geschiedde, geeft daarvan een zeer duidelijk beeld. Toen de buitenste forten der stad genomen waren, (Waelhem, St. Cathelyne, enz.) was de stad feitelijk gevallen, omdat ze onder het bereik lag van het vijandelijke geschut. Toen kwam de hooghartige proclamatie van den bevelhebber de Gluise: de stad zal tot het uiterste verdedigd worden. Inderdaad zag men en ziet waarschijnlijk nog de dichtbebouwde streek tusschen die forten en de stad doorploegd met loopgraven, de wegen bezet met barricaden en prikkeldraad versperringen, waarachter het Belgische en Engelsche leger zich tusschen de bebouwingen nestelde en aldus Mortsel en de voorstad Berchem aan het vijandelijke vuur opofferde. Toen vielen als eene waarschuwing de Duitsche granaten midden in de stad, in de Schoenmarkt. Laat Antwerpen God danken, dat er geen Hunnen voor de poorten stonden, wie het om verwoesting te doen was.

Het toppunt van dwaasheid der Belgische of Engelsche legeraanvoering was ongetwijfeld de poging om door prikkeldraad versperringen, bedekkingen voor geschut e.d. de binnenste fortenlijn, die, let wel, vlak tegen de bebouwde kom der stad ligt, in staat van tegenweer te brengen (Merxem in het Noorden, Berchem in het Zuiden).

In een dezer dagen verschenen mededeeling van den burgemeester van Antwerpen laadt deze dan ook, al moge 't niet zoo bedoeld zijn, de verantwoordelijkheid van de verwoesting in en om Antwerpen op het eigen legerbestuur en daarmede ook de vlucht en de ellende van honderdduizenden inwoners.

En wij Nederlanders, onbekend met de gevolgen van den modernen oorlog, hebben alles aangegaapt en zijn in koor gaan medeschelden op de Germaansche Hunnen!

Toen zijn wij gegaan naar Lier, in welks,

[pagina 467]
[p. 467]

let wel, onmiddellijke nabijheid de Belgen aan de Duitschers den overtocht van de Nethe betwistten en hebben de treurige verwoestingen aanschouwd, wij zagen de puinhoopen in de welvarende streek tusschen Waelhem en Mechelen door de Belgen en Engelschen zelve plat geschoten, gelijk ze Dendermonde en Mechelen uit oorlogsnoodzaak waarschijnlijk niet konden ontzien, en hebben nog harder geschreeuwd: dat hebben de Duitschers gedaan!

Wij hebben bij kris en kras volgehouden, dat er in Leuven geen franctireurs geweest zijn, alsof wij ons daarvan persoonlijk hadden overtuigd. Wanneer men eenige verbeeldingskracht heeft, dan kan men zich voorstellen dat de burger in opgewonden toestand naar de wapens grijpt en kan men desnoods den franctireur verontschuldigen. Doch klakkeloos aan te nemen, dat er niets gebeurd is, dat gaat toch al te ver. Want ook in ons land zouden dergelijke uitspattingen voorkomen, indien de regeering niet met uiterste gestrengheid zorgde voor inlevering der wapenen!

Wat de neutraliteit van België betreft: indien het geen afspraak had met zijne tegenwoordige bondgenooten, waarom bouwde het dan forten langs de Maas en liet het zijne Fransche grens en zijne kust (Ostende en Zeebrugge) onverdedigd?

Wij zijn de schanddaden tegen Duitsche families in België, bij het uitbreken van den oorlog gepleegd, zoo stilzwijgend mogelijk voorbijgegaan, doch de onnatuurlijkste gemeenheden en gruwelen, die door Duitschers gepleegd zouden zijn en waar de leugenachtigheid dik op ligt, doen dag aan dag door onze pers de rondte. Misschien spant het hoofdartikel in de Delftsche Courant (uitg. Gaade) van 13 Jan. jl. in dit opzicht niet eens de kroon!

Wij roepen ach en wee over het drama in het interneeringskamp te Zeist, veroorzaakt door het schandelijk optreden van ontevreden Belgische soldaten en roepen met de speciale commissie uit de S.D.A.P. om enquête op enquête, ondanks de uitvoerige inlichtingen van den Minister van Oorlog! (zie bijv. N.R. Ct. 5 Jan. 1915 Avondblad C.)

Wij gaan de schandelijke vernielingen in de kazerne te Amersfoort, door dergelijke menschen gepleegd, zonder commentaar voorbij!

Wij vergasten ons dagelijks aan kolommen mededeelingen over Duitsche knevelarijen en gewelddadigheden, die ‘men’ uit Sluis en andere grensgemeenten ons believen op te disschen! Wij namen met genoegen over de rhetorische vuilheden over den Duitschen keizer en zijn gezin, voortgesproten uit den overspannen latijnschen geest!

Wij gaven onder den titel ‘een pijnlijk geval’ een paar landgenooten, die er te goeder trouw invlogen, prijs aan een zekere publieke opinie, terwille van de gekwetste vaderlandsliefde van den heer Tinsley, denzelfden man die eenige jaren geleden door onze Regeering het land werd uitgezet! Zou men zelfs in Engeland niet om onze houding gelachen hebben?

Naar aanleiding van de dwaze Belgische spionnenberichten, zeisenkooplieden en betonvloeren werden wij aangestoken door betonnitis en radiotelegraficis en berokkenden aan veel menschen leed en schade en gaven een schitterend getuigenis van gezond verstand!

Naar mate wij in woord en beeld ons schandelijker over Duitschland uitten, gingen onze sympathieën steeds meer naar de andere zijde.

Bij de telegrammen over bommenaanvallen op Engeland, waarbij ‘een grijsaard, een zieke vrouw en een zuigeling worden gedood’ (geijkte uitdrukking) hebben wij ach en wee geroepen, zonder op te merken, dat wie kaatst, den bal moet verwachten.

Wij juichen bij een overwinningsbericht der Russen, vrienden van godsdienstvrijheid en intellect!

Men ontzag zich niet vanuit Amsterdam naar Engeland den komst der Zeppelins te seinen, alsof wij tot de bondgenooten behoorden!

Wij hadden steeds kolommen in onze bladen over voor de heldendaden der Engelschen aan het front en bespraken den opstand van de Wet en zijne volgelingen zeer ‘neutraal’.

Één oogenblik althans hadden wij mogen en moeten opbruischen van geestdrift, toen ons de namen dier helden weer in de ooren klonken!

Maar wij waren onszelf niet meer!

Men gaat daarom zelfs van onzen naam gebruik maken.

Vroeger bestond een Belgische commissie uit drie Franschen en één Vlaming, doch thans zond het Belgische gouvernement drie Vlamingen en een Franschman naar Amerika om het volk te bewerken, dat altijd nog gehecht is aan den ouden Hollandschen naam van de stichters hunner hoofdsteden.

Wij hebben de verwisseling goedmoedig aangezien.

[pagina 468]
[p. 468]

Thans zal men, zoowaar, onze stamverwanten, de Boeren, gaan wijsmaken, dat de Belgische gasten hun verwanten zijn.

Ook bij dit boerenbedrog zullen wij ons grootmoedig neerleggen?

Tot zoover heeft de partijdigheid ons gebracht.

Laat Nederland tot zichzelf komen!

Het wordt tijd.

Anti-Duitsch te zijn op gezag van eenige agitators is dom; vergelijkt men onze houding met die van andere neutrale landen: Zwitserland, Denemarken, Noorwegen en Zweden, dan zijn wij wel aartsdom.

Het is ook schadelijk, want mocht Duitschland ook al in dezen oorlog verliezen, dan zal het toch altijd een machtige nabuur blijven met wiens gezindheid wij hebben rekening te houden.

Het is ook gevaarlijk, omdat het ons volk verdeelt in anti-Duitsch en Duitschgezind in een tijd dat de eenheid bovenal gaat.

Het is ook gevaarlijk, omdat door partijdig en leugenachtig courantengeschrijf, door schunnige spotprenten, de neutraliteit eene bespotting wordt en kleine menschjes kunnen worden aangezet tot onverantwoordelijke daden.

Wij hebben weliswaar het besef, dat courantenleugens, vuile geschriftjes en schandelijke spotprenten op zichzelf ons geen oorlog zullen berokkenen, maar als die uitingen eens het voorwendsel zouden moeten zijn voor een opgedrongen oorlog, met welk een geestdrift zou men in den strijd gaan! en hoe zou de volkswoede zich koelen!

Laten zij, die dag aan dag ophitsen, denken aan de dagen van 1672 toen de regeering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos was.

TUBANTER.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken