Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 29 (1915-1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.32 MB)

Scans (98.55 MB)

ebook (5.40 MB)

XML (3.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Nieuw leven in de doode hand.

Vergissen wij ons niet, dan zal het stichtingsleven in de naaste toekomst een voorwerp van meerdere rechtskundige belangstelling uitmaken; de oorkonden van vele stichtingen wortelen dikwijls in de middeleeuwen of zelfs dieper nog; hun doel, waarvoor zij zijn opgericht, heeft meermalen in den loop der tijden een geheel ander karakter gekregen; de wijze van benoeming der bestuursleden en hunne verantwoordelijkheid zijn thans anders geregeld dan weleer, zoodat men door al die omstandigheden te zamen zich meermalen voor de vraag ziet geplaatst, wat nu eigenlijk wel als recht moet gelden en volgens welke beginselen de beheerkunst over zulke stichtingen moeten worden uitgeoefend.

Waar wet en stichtingsoorkonde of reglement zwijgen, daar dient de bestuurder zich zelven een weg te banen langs de donkere paden van het rechtsleven en als wij een simpelen blik vestigen op de groote mate van maatschappelijke welvaart van enkele stichtingen en zelfs van vele, dan maakt die voorvaderlijke beheerkunst een goeden indruk op ons; het schijnt dan toch wel, dat ook bij een vagen inhoud van eenen stichtingsbrief, bij onvoldoende wettelijke regeling en zelfs bij afwezigheid van reglementaire bepalingen menige stichting kan bogen op een inventaris van roerende en onroerende goederen, waarover slechts weinige particulieren kunnen beschikken.

Het aantal goederen in de zoogenaamde doode hand is in ons land zeer belangrijk; vooral van kerken en kloosters, doch ook van wees- en gasthuizen. Er zijn wees- en gasthuizen in ons land, welke ten doel hebben de verzorging van weezen en ouden van dagen, die hunne inkomsten of voortdurend opstapelen of besteden aan een of ander doel, dat ten eenenmale ligt buiten het kader door de stichtingsoorkonde in de dagen van olim aangegeven.

Zoo zien wij bij voorbeeld, dat een rijk gasthuis hier een ambachtsschool opricht of dat een vermogend weeshuis ginds belangrijk bijdraagt tot de stoffelijke welvaart der plaats, alwaar dat weeshuis is opgetrokken, terwijl het ook wel aan ons bekend is, dat kerken en kloosters door de milddadigheid hunner bestuurders gelden besteden voor doeleìnden, welke evenzeer verder reiken dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd.

Menige stichting staat voor het dilemna: gelden opeenhoopen of besteden aan doeleinden buiten de grenzen hunner eigenlijken levenskring of zelfs met overschrijding der wettelijke bevoegdheid. En vooral gedurende de laatste jaren openbaart zich de elasticiteit der stichtingen door de milde hand, waarmede over de goederen in de doode hand wordt beschikt en wel tot heil van staat, gemeente of maatschappij.

Ook mag niet uit het oog worden verloren, dat verschillende eigenaardige factoren hebben medegewerkt en nog medewerken tot het vermeerderen der goederen in de doode hand.

In de eerste plaats zij opgemerkt, dat van oudsher de waarden eener stichting of van eene kerk werden belegd door schenking of aankoop van landerijen, wier waarde met het steeds beter wordend maatschappelijk verkeer enorm is gestegen. Het spoorwegvervoer, alsmede dat der stoombooten, brengt mede, dat men zijne goederen als het ware rechtstreeks voortbrengt voor de wereldmarkt en aldaar veel hooger prijzen kan bedingen dan op de plaatselijke markten, alwaar bij gemis aan dergelijke middelen van snel vervoer die goederen moeten worden verhandeld. Aldus is de cultuurwaarde gestegen en daardoor is menige stichting, zooals men dat wel noemt, slapende rijk geworden.

Ook ontsnapt het stichtingsleven uit den aard der zaak aan den storm- en drangperiode, welke zoo menig jongmensch op lateren leeftijd wederom tot armoede of althans tot bezitloosheid terugvoert. Het is toch een vaststaand feit, dat bij het een-

[pagina 101]
[p. 101]

zijdig en doelloos bijeenschrapen van geld of bezittingen der ouders, hunne kinderen de vereischte prikkels missen hunne gaven naar geest en lichaam te ontplooien. Behoudens enkele zeer loffelijke uitzonderingen wijst de historie op de ontaarding van zoo menig geslacht, dat eenmaal eene hooge sport op de maatschappelijke ladder had bereikt; waar de energie wordt uitgeschakeld on de genotzucht immer stijgt, kunnen de de gevolgen niet uitblijven.

Welnu in dat opzicht verkeert het bestuur der stichtingen (in den meest ruimen zin genomen) in een veel gunstiger positie, temeer omdat men in den regel niet bestuurder wordt bij erfopvolging en wij wel mogen aannemen, dat bij de verkiezing van bestuursleden zoo stillekens en zachtkens de vraag wordt gesteld en beantwoord: welke personen leveren de meeste waarborgen voor de instandhouding der bezittingen van de betrekkelijke stichting. De heeren bestuursleden houden elkander in evenwicht en men mag wel aannemen, dat op die manier op voortreffelijke wijze wordt gezorgd voor de maatschappelijke welvaart der inrichtingen van philantropischen aard.

Ook kent de stichting geene erfopvolging bij versterf of bij testament; de gevolgen daarvan zijn verkaveling en verbrokkeling van het bezit; haar leven is van veel meer stabielen aard en daardoor is eene stichting veel minder onderhevig aan de gevolgen van maatschappelijke crisis of schommelingen in waarde en prijs dan een particulier persoon, die somtijds wordt genoodzaakt om zijne zaken te liquideeren. Landerijen, het gewone bezit der stichtingen, is een rustig en vreedzaam bezit; men bezat ze gisteren, heden nog en ook morgen zullen zij hunne waarde behouden.

Zoo ook ondeugden, waaraan zoo menig particulier lijdt, als de dobbelzucht in den vorm van speculatie - met of zonder prolongatie - komen bij de stichtingen zeer weinig voor: als regel mag men wel aannemen, dat de bestuurders eener stichting zich daaraan niet bezondigen.

De bezittingen in de doode hand zijn van veel meer stabielen aard dan die der particuliere personen en bovendien zijn zij ten opzichte daarvan in hooge mate bevoorrecht, doordat de gemeenschapslasten aan de particuliere personen een veel sterkeren druk opleggen dan aan de kapitalen in de doode hand. Hierin schuilt eene groote onbillijkheid, waarop onder de gegeven tijdsomstandigheden de vereischte aandacht wel mag worden gevestigd.

Thans leven wij sedert eenigen tijd onder den druk van den Europeeschen oorlog, die met den dag zwaarder dreigt te worden. Het behoud van 's lands onafhankelijkheid eischt zware offers, terwijl deze onafhankelijkheid evenzeer wordt begeerd door de bestuurders der goederen in de doode hand als door particuliere personen. Nu meenen wij, dat onder dergelijke drukkende tijdsomstandigheden eene schoone taak is weggelegd voor de bestuurders van stichtingen, kerken en kloosters, om uit eigen beweging de drukkende lasten te helpen dragen.

Zooals boven reeds werd medegedeeld zijn er vele stichtingen, die onder begunstiging der tijdsomstandigheden en mede onder een flink bestuur erin geslaagd zijn om groote kapitalen te verzamelen. Wij vragen wat is het eigenlijke doel van die groote kapitaalsvermeerdering, wat voor zin heeft het om daarnaar onafgebroken te streven?

Neem bij voorbeeld een rijk weeshuis: het karakter van dergelijke stichting wordt bepaald door het doel: de opvoeding van kinderen, wier beide ouders zijn overleden. Op de bezittingen zelve van het weeshuis kunnen de weeskinderen, zoodra zíj meerderjarig zijn geworden, geen aanspraak doen gelden. Zij hebben door hunne opneming in een weeshuis recht op opvoeding en opleiding, hetwelk het weeshuisbestuur zich eenmaal tot taak heeft gesteld. Nu geschiedt gewoonlijk eene dergelijke opvoeding op eene wijze, welke eenigszins in overstemming is met het maatschappelijk milieu, waaruit het weeskind is voortgekomen. En al worden eene enkele maal in verband met de bijzondere geestesgaven van het kind wegens studie of andere opleiding groote uitgaven aan dergelijk kind besteed, de meeste weeskinderen daarentegen genieten in verhouding tot de rijke bezittingen eene weinig kostbare opleiding, terwijl de verzorging der kinderen binnen de weeshuismuren betrekkelijk weinig kost.

Het gevolg daarvan is dat ieder jaar veel meer wordt ontvangen dan uitgekeerd; er wordt dus gekapitaliseerd en wel onder omstandigheden, welke dat kapitalisatieproces in hooge mate begunstigen.

Wat wordt nu inmiddels met de inkomsten gedaan, voor zooverre deze niet worden besteed aan de verzorging der weeskinderen? Op die vraag is met een paar woorden geen antwoord te geven.

[pagina 102]
[p. 102]

De praktijk leert ons evenwel, dat de heeren regenten van een weeshuis op eigenaardige wijze een uitbreiding geven aan het doel, waarvoor hunne instelling is opgericht.

Zoo worden onder weezen ook wel verstaan de zoogenaamde halve weezen, terwijl het ook wel gebeurt, dat kinderen van katholieken worden opgenomen of voor rekening van een weeshuis worden uitbesteed, terwijl oorspronkelijk alleen de opname van protestantsche kinderen was toegelaten. En zoo zouden wij wel door kunnen gaan met het opsommen van voorbeelden, welke ieder voor zich wijzen op de elasticiteit van het weeshuis-doel.

Over het geheel mag worden aangenomen, dat men inde laatste jaren veel meer besteedt aan algemeene belangen dan voorheen; het beschikkingsrecht over de doodehandsche goederen gaat tegenwoordig in vele gevallen ver buiten de grenzen van het oprichtingsdoel van zoo menige stichting.

Het zou ons dan ook niet verwonderen, dat de regenten of besturen der vermogende stichtingen onder de tegenwoordige en eerstkomende tijdsomstandigheden zich niet onbetuigd zullen laten en mede zullen werken tot leniging van den nood, waar deze is of nog in erger mate zal komen, door het geven van milde gaven voor algemeene belangen.

En daarvoor bestaat onzes inziens een gegronde reden, omdat door dergelijke inrichtingen de gemeenschapslasten tot dusver niet op evenredige wijze mede zijn gedragen. Thans meer dan ooit beseffen wij, dat de welvaart der particulieren en stichtingen in zoo'n nauw verband staat met den welstand van het geheele land; wordt dit laatste met ondergang bedreigd of moet dit een gedeeltelijke zelfstandigheid prijs geven, dan zullen de tijdsomstandigheden, waaronder dit proces plaats heeft, ook de rechtszekerheid der doodehandsche bezittingen bedreigen. Het Belgisch oorlogstooneel leert ons dit.

Wij verwachten dus offers uit geheel vrije beweging van de rijke stichtingen, kerken en kloosters uit welbegrepen plichtsbesef, doch daarnaast ook een krachtig ingrijpen in het doodehandsche bezit vanwege den wetgever; ook daarvoor bestaat onzes inziens gegronde reden.

Het is dit jaar juist 40 jaar geleden, dat onze staat het pad der sociale wetgeving heeft betreden. Van lieverlede is in dat tijdsbestek reeds veel van staatswege geregeld en nog veel hoogere eischen worden voor de naaste toekomst aan den staat gesteld.

Inmiddels staat men bij de vele andere sociale eischen steeds voor de vraag, waar wel het benoodigde geld vandaan zal moeten komen. Eene vraag intusschen, welke tengevolge van den internationalen oorlogsdruk veel meer zich zal laten gelden en ook veel meer op den voorgrond zal treden.

Het ligt dan ook voor de hand, dat het aandeel in de gemeenschapslasten der gelukkige bezitters veel grooter zal worden dan voorheen. Maar vragen wij: waarom moeten dan immer de doodehandsche bezittingen worden verschoond of ontzien? Daarvoor bestaat niet de minste reden; ook zij hebben evenveel belang bij de handhaving der tegenwoordige rechtsorde als de particuliere personen.

Ook voor de naaste toekomst kan nog veel worden verwacht van staatswege bij wettelijke regeling, doch dan dienen ook de inkomsten van den staat uit milde bronnen te vloeien. En die rijke bronnen vinden wij in ons stichtingswezen, dat veelal slapende rijk is geworden, maatschappelijk in hooge mate is begunstigd en dat tot dusver zijn evenredig aandeel in de gemeenschapslasten niet heeft betaald.

Wij vragen met welk recht worden de stichtingen en andere inrichtingen, welke in den loop der tijden zoo kapitaalkrachtig zijn geworden, ontzien?

Daarvoor bestaat geen voldoende rechtsgrond en wij spreken meteen den wensch uit, dat de wetgever thans termen zal vinden om een beter evenwicht der rechten en verplichtingen tusschen stichtingen, kerken en kloosters als deelen en den staat als het geheel in het leven te roepen en een dergelijk evenwicht meenen wij te mogen begroeten als: ‘Nieuw leven in de doode hand.’

EEN JURIST.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken