Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 29 (1915-1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.32 MB)

Scans (98.55 MB)

ebook (5.40 MB)

XML (3.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een Ontmoeting
door Martinia.
(Vervolg en slot van No 29).

Uitvorschend zag mijnheer van Maren zijn kind aan; toen zei hij, met nadruk: ‘Ik heb nauwkeurig geïnformeerd, alles is waar, en er is nog vrij wat meer aan het licht gekomen, dat niet voor meisjesooren bestemd is. Ik kan het mezelf niet vergeven, dat ik me zoo door zijn glad gezicht heb laten inpakken, en zoo blind was. Eigenlijk had ik veel eerder het huis voor hem moeten sluiten, en - ik geloof dat het net bijtijds is!’

Arme Lottie! Ze hield zich goed voor de anderen, doch toen ze eindelijk alleen en op haar kamer gekomen was, liet ze zich gaan; snikkend viel ze voor haar bed neder.

Net bijtijds! had papa gezegd.

‘- O neen, Papa, het is al te laat, al te laat!

Zijne lippen hebben de mijne reeds gekust, zijn arm heeft hij om mij heen geslagen, mijn hoofd heeft aan zijn borst gerust.

Wat al lieve woordjes heeft hij in mijn oor gefluisterd:

‘Lotteke, kindje, ik zou je niet meer kunnen missen; je moet mijn vrouwtje worden.

Ik zal aan mijn vader schrijven, doch laat ons nog tot Paschen wachten, tot ik examen gedaan heb, voordat je er ook nog aan anderen iets van vertelt. Nu zal ik studeeren, ik beloof het je; ik weet, dat ik geluierd heb, maar nu is het wat anders: ik weet nu welke prijs mij wacht. Je ouders zouden ook nog zeggen, dat je te jong bent: pas negentien geweest, misschien noemen ze het nog kinderspel. Maar wij weten wel beter, nietwaar?’ -

De tranen stroomden haar over de wangen bij die herinnering; ze drukte haar gelaat in de kussens, om haar snikken te smoren en Trees niet wakker te maken, die in het aangrenzende kamertje de slaap des onschulds sliep.

O, die ellendige dagen die volgden! Uit Agnes kon ze ook niet veel wijs worden; die liep met een strak gezicht in het huis rond, en vermeed blijkbaar een intiem gesprek met haar! O, was hij maar nooit, nooit over hun drempel gekomen; de rust en de vrede had hij er geroofd!

- Lusteloos deed ze haar gewone werk.

‘Wat heb je toch?’ vroeg Ma telkens bezorgd. ‘Je ziet zoo bleek, kind!’

‘Och, niets, hoofdpijn,’ weerde Lottie dan af; ‘'t zal wel weer beter worden!’ Doch als ze alleen was, dan staarde ze tijdenlang voor zich uit, doelloos, en met een pijnlijken trek op haar gezichtje, een trek, die ze met alle kracht nog voor de huisgenooten wist te verbergen.

Een week had de toestand al zoo geduurd! Toen - ze lag al een tijd in haar bed, zonder de oogen gesloten te hebben, - werd behoedzaam de deur van de slaapkamer geopend, en trad Agnes binnen, een peignoir om, en de hand beschuttend voor de kaars, die ze droeg, om het licht niet ineens te fel door de kamer te laten schijnen.

‘Lottie, slaap je al?’ vroeg zij zacht.

‘Neen!’ klonk het terug.

Agnes zette de blaker op tafel, plaatste een portretlijst ervoor, en kwam, vast besloten, bij Lottie op den rand van het ledikant zitten.

‘Lot, wat heb je de laatste dagen toch?’

‘Niets!’ antwoordde deze, doch de vochtige glans harer oogen en haar trillende lippen verrieden genoeg de onwaarheid die zij sprak.

‘Je jokt!’ zei Agnes onbarmhartig. ‘Zeg me één ding: heeft van Steensen je gevraagd dien laatsten Zondagavond, toen je zoo opgewonden thuiskwaamt, en vertelde Freddy ontmoet te hebben?’

Lottie antwoordde niet, doch was ook niet bij-machte de snikken te onderdrukken, die haar lichaam deden schokken.

‘Antwoord me!’ zei Agnes, bijna ruw, ‘hééft hij je gevraagd?’

[pagina 477]
[p. 477]

‘Ja!’ klonk het, nauw hoorbaar.

‘De fielt!’ Agnes' stem was schor van woede! ‘Wil ik je eens wat vertellen?

Vrijdag tevoren, toen ik naar Toonkunst ging, wachtte hij me blijkbaar op, en stond erop me weg te brengen. Hij vroeg toen, of ik deze avond niet verzuimen kon: hij had me iets heel gewichtigs te vragen. Ik vond deze manier van doen niet erg comme il faut: zoo iets van den vrijer van de meid, die staat te wachten! Ik liet hem dit dan ook eenigszins merken, en zei, dat ik niet wegblijven wilde van de repetitie en dat hij maar bij ons aan huis moest komen, als hij me spreken wou! - Misschien heeft hij nu wraak willen nemen! God weet, of hij mij, als ik met hem meegegaan was, niet hetzelfde gevraagd had, en of ik dan óók niet - evenals jij, - hem geloofd en geaccepteerd zou hebben!’

‘O, Agnes,’ kermde Lottie, ‘te denken, dat ik mij door hem heb laten kussen, dat ik hem zoo geheel vertrouwde....’

‘Schrei niet, Lot’, zei de andere teeder.... ‘Ik vrees, dat ik even goedgeloovig zou zijn als jij. Laten we ons jonge leven niet bederven door de gedachte aan hem, hij is niet waard dat je één traan om hem laat!’

‘Maar waarom zou hij me dan toch gevraagd hebben, als hij er zoo weinig van meende?’

‘Och,’ zei Agnes minachtend, ‘denkelijk om een prettig huis van aanloop te hebben in zijn studententijd. Zijne scharrelpartijen konden evengoed doorgaan. Jou kad hij bij zijn familie en kennissen presenteeren, het andere soort zou er genoegen mee moeten nemen op den achtergrond te blijven. O, Lot, Lot, hoe gelukkig toch eigenlijk dat hij ontmaskerd is!’

Stil zaten ze zoo een poos, de hoofden tegen elkaar; de rustige, geregelde ademhaling van Trees was, door het dunne beschot heen, duidelijk hoorbaar.

‘Weet je wat je doen moest, Lottie?’ zei Agnes ineens. ‘Ik heb er al eens vaker over gedacht: je moest voor iets gaan studeeren. We zijn met ons drieën meisjes, Ma is zoo flink, dat zij het eigenlijk best buiten onze hulp kan stellen, als het moest, en Trees heeft heelemaal geen studiehoofd, die is niet gelukkiger dan wanneer ze in de keuken puddinkjes mag prutsen, of stof af mag nemen. We mogen er alle drie aardig uitzien, toch is er vooruit niets van te zeggen of we ooit zullen trouwen of niet. Wat moeten we dan later met ons allen in huis doen? Jij hebt de derde klas van de H.B.S. doorloopen, bent er toen afgegaan, omdat je ziek werdt, en een tijd naar buiten moest. Waarom zou je nu nog niet voor het een of ander kunnen gaan leeren? Dan heb je meteen geen tijd voor muizenissen!’

Moederlijk streek ze Lottie over het lange, blonde haar.

't Was deze, of de spanning der laatste dagen van haar wegzonk; ze voelde zich zoo week, zoo veilig bij Agnes; alles, alles had ze haar op dit oogenblik wel willen belooven.

‘Ja’, zei ze, ‘ik geloof wel dat je gelijk hebt, ik zal het doen!’

De ander glimlachte even.

‘Je moet er eerst maar eens goed over denken, hoor, ik denk niet, dat Papa er iets op tegen zal hebben. Ik voel me al te oud om opnieuw te beginnen, en heb er trouwens ook geen geduld voor, doch met jou zal het best gaan. En je bent dol op kinderen, 't zal voor jou geen straf zijn, om later voor een klas te staan!’ Toen gaf ze haar een kus: ‘Nacht, Lot! Nu probeeren te slapen hoor, en niet meer tobben!’

Agnes ging heen, doch bij de deur gekomen, keerde ze zich nog even om, en zei zacht: ‘Prop had het toch bij het rechte eind, maar hij was te eerlijk om voor verklikker te spelen. Hij had beter verdiend, dan door dat sujet verjaagd te worden!’

 

De schare verhief zich, om heen te gaan, in ernstige aandacht. Lottie van Maren streek met de hand langs het voorhoofd: foei, wat had ze zitten soezen en droomen! Zijn woorden waren over haar heengegaan, enkele beelden had ze gegrepen en vastgehouden, doch grootendeels was dit weer voor haar geweest een uur van herinneren, van afdalen naar kleine voorvallen en groote gebeurtenissen uit haar jonge-meisjestijd. Niet dikwijls liet ze zich meeslepen door beelden uit het verleden: er school voor haar teveel weemoed in. Nu ook, nu wilde zij ze weer van zich afzetten; straks, buiten in de frissche, opwekkende lucht, daar zou ze weer geheel worden, zooals men haar hier kende: het pittige, opgewekte onderwijzeresje!

Dikke vrouw Harmsen, màak dan toch voort! Daar gaat me dat mensch nog op haar gemak een praatje aanknoopen met een geestverwante.

Bijna stampte Lottie met den kleinen voet

[pagina 478]
[p. 478]

op den grond! - Gelukkig, de andere vrouw is wijzer, gaat er niet op in! Maar o, noodlot, daar stevent de kosteres ook nog op haar af; die denkt zeker: of de juffrouw wat later thuiskomt, dat hindert niet, die heeft geen huishouden, dat op haar wacht!

‘Juffer van Maren, ik was blij U weer eens in de kerk te zien! Enne, - maakt Truitje het goed op school?’

‘Zeker, juffrouw, dat gaat best, 't is een aardig, vlug meisje!’

Een blijde glans vertoonde zich op het gezicht van Truitje's moeder.

‘Wel, wel, dus U is nogal tevreden over haar, daar ben ik blij om. 't Is ook mirakel zoo gek als ze op U is; 't is de juffrouw voor en de juffrouw na! Alle kinders hebben altijd de mond vol van U!’

Lottie glimlachte, en daar ze zag, dat de vrouw de handen in de zijden zette, gereed tot een genoegelijk praatje, zei ze haastig:

‘Ik kom nog wel eens bij U aanloopen van de week; nu moet ik gauw naar huis!’

Gelukkig, eindelijk was ze buiten; ze scheen wel de laatste van allen te zijn! Het grint knarste onder haar vluggen voetstap, een zucht van verademing ontsnapte haar.

Ze was voortdurend in angst geweest, dat ze straks nog tegelijk bij de kerkdeur zouden staan, Prop en zij. Stel je voor! Nu was ze dan toch eindelijk veilig!

Ze juichte te vroeg! Naast het hek, onder den hoogen beuk, die als een trouwe wachter het vriendelijke witte kerkje scheen te beschermen, stonden Dominee Scheffers, ouderling Loos en Prop. Ouderling Loos moest den tegenovergestelden kant uit, en nam hier afscheid.

Vlug wilde ze het drietal voorbijschuiven, doch daar trad Dominee Karelsen haar in den weg.

‘Juffrouw van Maren, wat een verrassing U hier te zien!’

‘Mijnheer Karelsen!’, stamelde ze, de toegestoken hand drukkend, ‘hoe toevallig, nietwaar?’ -

‘Kent U elkaar?’, vroeg Dominee Scheffers aangenaam verrast.

‘Stellig!’ zei Prop met warmte. ‘We zijn al heel oude kennissen, nietwaar! Hoe gaat het thuis? Ik ben blij weer eens van allen iets te kunnen hooren!’

‘Maar dat behoeven we toch niet onderweg af te handelen,’ animeerde Dominee Scheffers. ‘Lottie is eene groote vriendin van ons, en mijn vrouw en ik mopperen al genoeg, dat we haar veel te weinig bij ons zien. Kun je niet meegaan een kopje koffie drinken?’ Lottie weerde dit af: neen, ze had een afspraak met Marie van Zon, ze moest gauw voortmaken, want ze wilden een groote wandeling maken....

‘Dan weet ik nòg beter!’ Dominee Scheffers wreef zich de handen. ‘Collega Karelsen heeft beloofd tot morgenochtend onzen gast te zijn, vanmiddag gaan we hier den omtrek eens verkennen! Nu komt U vanavond heel huiselijk een kopje thee drinken; dat zal mijn vrouw ook pleizier doen!’

‘Uitstekend, uitstekend,’ viel Prop bij, terwijl hij Lottie met verwachting aanzag.

Wat moest ze doen; weer een uitvlucht bedenken? Neen, dat ging niet, hij kon wel eens gaan denken dat ze niet durfde. Dan maar moedig erop af.

‘Tot vanavond dan!’ Prop drukte haar stevig de hand! -

 

Ze zat voor de gedekte koffietafel, het hoofd op de handen gesteund en dacht na. Wat kan het toch vreemd loopen in de wereld; als ze vanavond weer thuis was, zou ze een heel relaas schrijven aan Agnes, die zou groote oogen opzetten, als ze van de ontmoeting hoorde! Was de avond al vast maar voorbij!

Prop was toch bepaald in zijn voordeel veranderd. Dat linksche, dat provinciale, dat hem vroeger eigen was, was er geheel af. Of zagen ze dat toen zoo scherp, omdat die andere zoo dikwijls naast hem stond? -

Waaraan zou hij deze metamorphose te danken hebben? Hij stond toch ook maar op een dorp in Overijssel, zou dus wel niet veel onder de aristocratie verkeeren!

Maar wacht! - Ze sloeg met de vlakke hand plotseling op tafel.

Misschien was hij wel getrouwd.

Dàt zou het wezen!

Hoe dom, dat ze nu pas op dat idee kwam. Hij had bepaald een aardig, flink vrouwtje, dat ervoor waakte dat hij niet verdorperde, en - zoo het noodig mocht zijn, - de fijne schaaf nog eens hanteerde!

Zottin, die ze was, dat ze zich nog angstig en verlegen gevoeld had bij de gedachte aan, die oude geschiedenis. Die was hij waarschijnlijk al lang vergeten! Alsof het voor hem een kwestie van leven en dood geweest was! Kalverliefde! - Wie weet, hoe dikwijls of hij niet met zijn vrouw gelachen had over vroegere vlammen en flirtations!

Waarom voelde ze een lichte pijn in het hart bij die gedachte?

[pagina 479]
[p. 479]

Kom, wat kon het haar au fond schelen, vanavond ontmoette ze Prop; ze zouden praten over vroeger, enkele herinneringen ophalen, dat was alles! En dan ging het leven van alle dagen weer zijn gewonen gang.

Ze dronk haar kopje koffie leeg en loosde onwillekeurig een zucht!

 

‘Ik mag zeker nog wel “dag Lottie” zeggen; dat “juffrouw” ontsnapte me van morgen in de eerste verrassing!’

‘Zeker, Bernard!’ en Lottie glimlachte eveneens, terwijl haar hand in de zijne rustte.

‘Ik wist werkelijk niet wat ik zag, jou onder mijn gehoor!’

‘En ik dan? Ik kende je eerst niet, en dacht telkens maar: op wien lijkt de predikant toch!’

‘Wist je dan niet dat ik preeken zou?’ Er klonk teleurstelling in zijn toon.

‘Totaal niet!’ haastte ze zich te verzekeren. ‘Het krantje, dat Zaterdags uitkomt, krijg ik Zondags pas boven!’

Hij keek in gedachten voor zich.

Net goed, dat hij het weet, dacht Lottie, anders meende hij misschien nog dat mijn komst hem gold. Een ring droeg hij niet, dat had ze al opgemerkt.

‘En hoe gaat het Papa, Lottie; nog altijd even opgewekt en flink?’

‘Ja, best, Papa houdt zich kranig, gaat nog elken dag naar het kantoor; alleen is zijn haar spierwit geworden, zoo eerwaardig!’

‘En is Agnes nog thuis?’

‘Ja, tot het voorjaar; dan gaat ze trouwen, ze is druk aan haar uitzet bezig. 't Zal voor Papa een heel gemis zijn, maar gelukkig dat Trees er nog is!’

‘Ja, kleine Trees! zeker al een heele dame nu!’

‘Trees is een snoes!’ Lottie was ineens in vuur. ‘Je zoudt haar niet meer kennen.

Ze heeft nu natuurlijk haar haar opgestoken, maar 't is gewoon een beeldje. En zoo eenvoudig en eerlijk van karakter!’ Ze wendde zich tot Mevrouw Scheffers, die, evenals haar echtgenoot, het gesprek maar aan de gasten overliet, wel ziende, hoe die beiden weer geheel leefden in het verleden:

‘Weet u nog wel, Mevrouw, dat zusje, dat verleden jaar bij me gelogeerd heeft, en met wie ik toen nog een avondje bij U op bezoek was?’

‘Ja, een allerliefst meisje’, beaamde mevrouw.

‘Ze leek erg op jou!’ vond Prop.

Lottie was een oogenblik overbluft door zoo'n compliment; ze weerde het beslist af:

‘Geen kwestie van! Trees is ons allen schitterend over het hoofd gegroeid. En wat het mooiste is, ze heeft er zelf geen flauw besef van, geloof ik, laat er zich tenminste geen syllabe op voorstaan!’ Prop zat Lottie aandachtig aan te kijken, terwijl deze voortging Trees te roemen:

‘Wat Agnes en ik aan geduld te kort komen, vult zij aan. Nooit is ze uit haar humeur of is haar iets te veel, altijd staat ze klaar voor een ander. En voor Papa is ze alles! Neen, 't is heerlijk te denken, dat, als Agnes uit huis gaat, Trees haar plaats in kan nemen. Ik zou anders wel graag wat dichter in de buurt willen zitten, het zal voor haar zoo stilletjes worden!’

‘Blijft Agnes in de stad wonen?’

‘Neen, maar die komt toch gelukkig niet veraf. Een halfuurtje met de stoomtram! Van Elderen heeft zich pas als dokter gevestigd; Agnes en Trees kunnen aan elkaar nog wel heel wat gezelligheid hebben!’

Er werd gebeld: iemand om dominee Scheffers te spreken; Mevrouw begon de thee op te ruimen, en liep bedrijvig heen en weer!

Lottie leunde het hoofd tegen de makkelijke stoelleuning; hé, 't was toch heerlijk, zoo weer eens in een huiselijken kring te zitten; dwaas eigenlijk dat ze hier niet meer kwam! De menschen waren altijd even hartelijk en voorkomend! Maar het liefst zat ze nog maar in haar eentje in haar gezellige kamer! - Gezellige kamer? - Ja immers? Al die portretten van goede vrienden aan den wand, haar luxe-meubeltjes, nog meegenomen uit het ouderlijk huis, haar boekenkastje, waarin geen plaatsje onbezet was! Hoe kwam nu ineens, als ze aan al dat vertrouwde dacht, dat ze pas een uurtje geleden verlaten had, een onbestemd, treurig gevoel over haar, een gevoel, alsof een koude wind over jonge knoppen heenstreek? Was het een onbestemd vóórvoelen dat wat haar thans, met haar drie en twintig jaren, een roeping, een levensdoel scheen - in jonge kinderharten zaden te strooien, die later, op menschenleeftijd gekomen, nog vruchten zouden afwerpen, - haar later toch onvoldaan zouden laten? Dat er een andere roeping bestond, hooger en heiliger, om voor één mensch alles te kunnen zijn, inplaats van iets voor velen? Zou dat echter nog ooit háár deel kunnen zijn? Of zou zij eenzaam blijven? Dwaas was ze, gewoonweg dwaas, - en als dit nu al het

[pagina 480]
[p. 480]

resultaat was van een geanimeerd gesprek met een paar goede kennissen, dan was het toch misschien maar het beste, dat ze geen verandering bracht in haar, soms wel wat eentonig, bestaan: veel uitgaan zou haar dan misschien maar ontevreden maken!

Een zachte stem wekte haar uit haar overpeinzing: ‘Lottie!’ Ze wendde het gezicht naar hem toe. ‘Kort geleden hoorde ik toevallig dat je Mama gestorven was. Ik kan je niet zeggen, hoe ik ervan onder den indruk was; doch nu er al een jaar over verloopen was, wilde ik er niet meer over schrijven aan je vader. 't Zal een héél verlies voor je allen zijn geweest!’

't Was, of haar ineens de keel werd dichtgeschroefd! Mama! O, hoe ziek van droefheid was ze geweest, toen ze, op een telegram huiswaarts geroepen, eene bewustelooze vond, die, zonder meer bij kennis gekomen te zijn, een dag later in eeuwigen sluimer zonk! - Als in een plotseling fel licht stond dat beeld haar weer voor oogen; ze voelde zich niet in staat iets te antwoorden, knikte slechts. Alsof hij haar ontroering niet zag, ging hij op denzelfden toon voort:

‘Je moeder was een edele vrouw, Lottie. Eerst later heb ik beseft, hoeveel ik aan haar te danken heb gehad! Ik weet nu, dat het met menig jong-mensch, die later schipbreuk leed op de levenszee, en voorgoed verloren ging, nooit zoover gekomen zou zijn als hij in zijn jonge jaren, zóó van huis en in het volle leven gezonden, en dus het meest vatbaar voor vreemde indrukken en verleiding, een tehuis had gevonden, zooals ik het bij je moeder mocht vinden. De omgang met goede, beschaafde vrouwen kàn niet anders dan veredelend werken, en van goeden invloed zijn, juist in zulk een Sturm- und Drang-periode!’

Een lastige, dikke traan welde in haar oog, die ze haastig met haar zakdoekje wegwischte. Ze begreep de bedoeling, die er in zijn woorden opgesloten lag, zoo goed! O, hoe wonderlijk was het leven toch! De man, die zij in kinderlijke onbezonnenheid, in een gril, van zich vervreemd had, wierp zich thans nog op als verdediger, als verontschuldiger van een vijand, die de oorzaak was geweest van die vervreemding. De vergelding was niet uitgegebleven, want Fred van Steensen zwierf thans, zonder bekende verblijfplaats, ergens in Amerika rond, - doch dat kon de wonden, eens geslagen, toch niet ongedaan maken!

Ze kon hem niet aanzien, haar oogen bleven neergeslagen, en staarden naar de in haar schoot gevouwen handen.

Dominee Scheffers kwam weer binnen, zich excuseerend over het oponthoud, en Mevrouw schonk limonade, en liet de schotel met gebakjes rondgaan, zoodat Lottie geen gelegenheid meer overbleef, om zich in haar eigen gedachten, die niet van bijzonder opwekkenden aard waren, terug te trekken. Ze moest nu wel deelnemen aan het algemeen gesprek en in stilte maakte ze de opmerking, welk een goed, verstandig mensch de jonge gymnasiast van vroeger geworden was!

Toen ze ten laatste opstond, om naar huis te gaan, niet bezwijkend voor het aandringen van Dominee en zijn vrouw om nog wat langer te blijven, rees ook Bernard Karelsen uit zijn fauteuil.

‘Zou ik het genoegen mogen hebben je even weg te brengen, Lottie?’

‘O, graag natuurlijk!’ antwoordde ze, eenigszins verward. ‘Maar ik kan anders best alleen gaan.’

‘Ja, dàt moest er nog bijkomen!’ protesteerde Dominee Scheffers, doch toen hij de gang inging, om mantel en hoed te halen, speelde er een lachje van begrijpen om zijn lippen! -

Stil liep Lottie naast Bernard Karelsen voort; ze wist geen gesprek te beginnen, en ook haar cavalier deed hier blijkbaar geen moeite toe, en eigenlijk was ze er hem dankbaar voor. Ze was in geen stemming, om banaliteiten te zeggen of te beantwoorden!

De dorpsweg lag al geheel verlaten; door enkele ramen der lage huisjes scheen nog licht, doch de meeste waren al in duisternis gehuld: wien al vroeg het zware dagwerk wacht, moet ook de noodige rust gegeven worden, om krachten te verzamelen, om dat werk te kunnen volbrengen!

‘Lottie!’

Hij was blijven staan, en zij deed eveneens: 't was, of ze haar hart hoorde kloppen.

‘Lottie, zou het toeval zijn, dat we elkaar hier weer ontmoet hebben, of een bestiering?’

Hij had haar beide handen gegrepen.

‘Zie mij eens aan, Lottie?’

Ze sloeg de oogen tot hem op: verward, verlegen, - en toch voelde ze een ongekend geluk haar ziel vervullen: zou het nòg mogelijk zijn....?

‘Bernard!’ stamelde zij slechts, doch het scheen hem genoeg te zijn, want zonder verlof te vragen, trok hij haar naar zich toe, en kuste haar frissche roode lippen!

Dicht naast elkander gingen ze thans verder, tot ze bij de woning gekomen waren, waar Lottie kamers had! Bij de deur vatte hij nog eenmaal haar hoofdje tusschen zijn handen:

‘Tot morgen, nietwaar liefste?’

En haar stralende oogen antwoordden hem, méér nog dan haar lippen:

‘Tot morgen!’

Alkmaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken