Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 29 (1915-1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.32 MB)

Scans (98.55 MB)

ebook (5.40 MB)

XML (3.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Man en Vrouw in het Huwelijk.

Heden ten dage leven zeer veel mannen en vrouwen in een wereld, die van de hun gemeenschappelijk toebehoorende wereld geheel afgescheiden is.

De man leeft dikwijls slechts voor zijn beroep: zijn zaak, zijn handel, zijn kunst of zijn wetenschap.

Hij gaat 's morgens naar zijn bureau, zijn magazijn, zijn werkplaats, blijft den geheelen dag weg en keert eerst 's avonds huiswaarts.

In maar zeer weinig gevallen is de vrouw, de echtgenoote, omtrent de zaken van den man en zijn bedrijf ingelicht. Zij zou zijn zaak, indien hij ziek werd, niet kunnen voortzetten, moet de leiding daarvan aan anderen overlaten, en zoo kan het dan ook voorkomen, dat zij, ingeval de echtgenoot sterft, aan het medelijden van anderen is overgelaten.

In den geest brengt de man de wereld van zijn beroep dikwijls mee naar huis: handel, rechtswetenschap, speculaties, uitvindingen, medicijnen, kunst, wetenschap of wat dan ook.

Aan tafel zittend en etend, is uw man nog

[pagina 578]
[p. 578]

met al die dingen vervuld. Zelfs 's avonds heeft hij er nog niet mee afgedaan. Hij onderhoudt zich aan tafel met u, schijnt heel opgewekt en schrijft niettemin tegelijkertijd een brief aan zijn handelsvriend in de provincie.

Waar is uw man gedurende die stemming?

In de kamer, waarin zich zijn lichaam bevindt?

Neen! Een mensch is in 't geheel niet daar, waar zijn lichaam zich bevindt; een mensch is in werkelijkheid daar, waar zijn denken hem heenleidt. Wanneer dit denken een half uur lang ingespannen den handelsvriend in de provincie is gewijd, en het lichaam van uw man zich bij u bevindt, dan is er van uw man veel meer in de provincie werkzaam dan bij u.

Wanneer langdurige gewoonten u nog niet afgestompt en onverschillig gemaakt hebben voor een huiselijk leven in afzonderlijke werelden, voor het bewonen van één kamer door twee lichamen, die door zoo goed als geen geestelijke gemeenschap vereenigd zijn, dan kwelt gij u zelf en voelt een zekere onvoldaanheid en onrust, die ontstaat, gij weet zelf niet waaruit. Gij hebt een ‘solieden man,’ zooals iedereen zegt. Hij zorgt voor alles, wat gij noodig hebt. Gij vindt nauwelijks iets waarover gij u te beklagen hebt, en toch kunt gij een gevoel van teleurstelling niet van u zetten. Gij vraagt u zelf af: ‘Is dit dus al de heerlijkheid van het huwelijk?’

Is inderdaad die eentonigheid van de huishoudelijke plichten en die weinige mededeelzaamheid van den man alles wat een vrouw in het huwelijk te verwachten heeft?

Wanneer gij onbewust afgestompt werd en uw geest er toe bracht, het lichaam van den man als dat van een zielverwanten kameraad te beschouwen, ook wanneer zijn geest ergens anders is, dan vermeerdert gij de reeks van de heden ten dage bestaande vrouwen, wier mannen met hun geest bijna altijd in een nabij- of ver-afliggende provincie zijn.

Er bestaan namelijk een massa getrouwde vrouwen, die een afgesloten vrouwelijke wereld gevormd hebben. Zij plegen met vrouwen meer te verkeeren dan met mannen. Ze vinden in het gezelschap harer geslachtsgenooten meer behagen dan in dat der mannen. Zij doen gemeenschappelijk haar inkoopen, en haar bezoeken overdag gelden andere getrouwde vrouwen. De man is afwezig; hij heeft zijn beroep en moet dus noodzakelijk afwezig zijn.

Op duizenderlei plaatsen, die men ‘huisgezinnen’ noemt, is het binnentreden van den echtgenoot of van een anderen man in de kamer, waarin twee of drie leden uit de wereld der gehuwde vrouwen verzameld zijn, het teeken tot het afbreken van het gesprek of tot het ontbinden van de groep.

Waarom?

Omdat deze vrouwen, slavinnen der overlevering, het gesprek voor den man niet durven voortzetten of omdat zij aannemen dat het hem niet interesseert. Dit gesprek betreft ook uitsluitend haar vrouwenwereld.

Het is overigens den man ook niet licht gemaakt in deze wereld binnen te komen, zelfs wanneer hij handig is. Hij gevoelt dat er een scheidsmuur tusschen haar en hem wordt opgetrokken. Hij bespeurt den tegenzin der vrouwen, het gesprek (vóórdat hij binnentrad voor haar hoogst interessant) in zijn tegenwoordigheid voort te zetten. Hij bespeurt zelfs dat men hem weer weg wenscht en hij moet eindelijk inderdaad weg.

Hij zal er zich even weinig op zijn plaats gevoelen als een dame, die een groep handelslui naderen wil, die over politiek, beurs, zaken of anderszins spreken. Want die mannen zijn in de hen toebehoorende wereld, in een wereld, die zij zich door eeuwen heen geschapen hebben, en waar het een vrouw zeer moeilijk zal vallen in binnen te dringen.

Sedert den grijzen oertijd meent de man dat hij wegens zijn meerdere spierkracht voor vele dingen veel beter geschikt is dan de vrouw. Maar de man weet meestal niet dat hem zonder de nabijheid van het vrouwelijke element zijn spierkracht ontbroken zou hebben. Hij weet niet, dat een innige band, samengevlochten uit neiging en gemeenschappelijke belangen, tusschen hem en de vrouw, zijn geest- en spierkracht steeds sterker doet worden. Hij weet niet dat het ook de kracht van de vrouw is die het werk volbrengt. Hij weet niet, dat wanneer hij de geheele kracht van de vrouw neemt, en haar niet liefde daarvoor in de plaats geeft, deze krachtstroom slechts eenzijdig vliet en dat hij tengevolge daarvan mettertijd beide krachten verliezen zal.

Wat bedoelt men daarmee: ‘Wanneer hij de geheele kracht van de vrouw neemt?’

Daarmee bedoelt men dat een man van de vrouw, die hem in liefde haar denken wijdt, een stroom van werkelijke geest- en lichaamskracht ontvangt.

Waarom doet ons de dans aangenamer aan

[pagina 579]
[p. 579]

en vervroolijkt die ons meer wanneer jongeling en meisje met elkaar dansen dan wanneer de jongeling met den jongeling of het meisje met het meisje danst?

Omdat juist de verbinding van het mannelijke met het vrouwelijke element aan jongeling en meisje vreugde en vroolijkheid verschaft.

Zonder de nabijheid van het vrouwelijk element zouden de mannen lichamelijk veel sneller ‘op’ zijn, zooals men dat in de afgelegen, slechts door mannen bewoonde districten van het verre Westen opmerkt.

Een vrouwenwereld, die zich afsluit, is intusschen even ongezond als een mannenwereld die afgesloten leeft.

In de wereld van den man is de vrouw de indringster en in de wereld der vrouw is de man de indringer.

Waar het mannelijk element het vrouwelijke weert, daar heerscht ruwheid; waar het vrouwelijke het mannelijke weert, daar treden op bekrompenheid en preutschheid, die ten slotte zulk een afmeting kunnen aannemen, dat de vrouw een kwaad ziet in alles wat mannelijk is.

Zoo'n opvatting maakt de geest in waarheid onrein.

Waar dus de mannelijke geest elke uiting van den vrouwelijken geest verwerpt en terugwijst, krijgt men als uitkomst eene geestelijke en lichamelijke verzwakking.

En waar de vrouwelijke geest den mannelijken geest verwerpt en in zijn afgesloten wereld leeft, daar ondervindt ook de vrouwelijke geest een dergelijke geestelijke en lichamelijke verzwakking.

‘Hij schiep een mannetje en een vrouwtje.’ Nergens in de geheele natuur heeft de geest van het Oneindig-Goede (of God) een uitsluitend mannelijke of vrouwelijke wereld geschapen. Dit ziet men ook in wouden en velden. Want in het geheele plantenrijk bestaat er een mannelijke plant (of een mannelijk element) en een vrouwelijke plant (of een vrouwelijk element) en deze beide elementen zijn noodzakelijk voor den wederzijdschen groeidom en de wederzijdsche bevruchting.

Het aardbeziënbed of het korenveld zullen niet eerder gedijen voordat deze beide elementen zich vereenigd hebben.

Bij den mensch brengen het menschelijk-mannelijke en het menschelijk-vrouwelijke element, door hun op elkaar inwerken, veel machtiger resultaten te voorschijn. Daarvoor moeten zich echter de mannelijke geest en de vrouwelijke geest bij alle belangen, bij alle zaken, bij elke uitspanning, kortom, op elk gebied des levens vereenigen.

Waar zulk een vereeniging geschiedt, - en zij het ook maar onvolkomen - daar is hooger leven.

De vrouwelijke denkwijze is, wat haar aard betreft, van de mannelijke denkwijze verschillend. De vrouwelijke wijze werkt op de mannelijke nu eens als rust, dan als prikkel of bezieling.

De vrouw geeft den man de kracht tot werken, die hij in zijn beroep, hetzij als kunstenaar of koopman, gebruiken moet, en die hij in zijn onwetendheid dikwijls als zijne eigene beschouwt.

Uw man zal niet in staat zijn ook slechts naar de provincie te schrijven (laat staan in den geest te reizen) tenzij gij, zijn vrouw, in de kamer of tenminste tehuis zijt. Zijt gij niet tehuis, zoo voelt hij zich onbehagelijk. Hij kan zijn geest op niets concentreeren. Doch wanneer gij binnentreedt en tegenover hem neer gaat zitten, ja, dan is hij wel in staat, zijn arbeid voort te zetten en U door het gekras van zijn pen te onderhouden.

Waarom is dat zoo?

Omdat hem het vrouwelijke element de gedachte, die hij U ontneemt, de eigenlijke kracht geeft, door welke hij in staat is in den geest naar de provincie te reizen. Hij gevoelt, wanneer gij in zijn nabijheid zijt, een weldadige rust, hij voelt een vloed van welbehagen naar zich toestroomen, hoewel hij nauwelijks kan zeggen wat het eigenlijk is.

Deze stroom is uw element van liefde en toewijding.

Hij voedt zich daarmee zoo goed als met brood.

Zijn uw gedachten en uw liefde een anderen man of andere belangen gewijd, dan zal uw man zich rusteloos en gedrukt gevoelen, zelfs wanneer hij in 't geheel niet weet, dat uw neigingen naar een andere richting zijn afgedwaald.

Vele mannen zijn nauwelijks in staat zich in de courant te verdiepen of een boek te lezen, tenzij hun vrouwen in de kamer zijn. De kracht, de courant te lezen, wordt hen dus door hun vrouwen gegeven.

Op gelijke wijze gebruikt de man de kracht zijner vrouw in zijn zaken, in het bureau, in het atelier of in de werkplaats.

Want liefde en neiging, welke richting ze ook nemen, zijn bronnen van kracht, zoo goed als brood of vleesch.

[pagina 580]
[p. 580]

Waarom stierf in de Middeleeuwen de man zoo dikwijls nadat zijne gemalin heengegaan was?

Omdat hij was afgesneden van de krachtbron van het vrouwelijk element, die hij noodig had, en die hem gedurende zijn leven gevoed had.

Wiens fout legt dit alles bloot?

Toont dit slechts de fout van den man?

Neen! Het toont de fouten van den man en van de vrouw, maar deze fouten treffen noch hem noch haar, zoolang beide in volkomen onwetendheid verkeeren van het nut en de waarde die zij voor elkaar hebben.

Wanneer gij dagelijks iets ontvangt, dat u in het leven houdt, en gij weet niet dat gij het ontvangt of dat het zulk een levenskrachtgevende stof bevat, welke u in het leven houdt - dan kan men u uw onwetend handelen en leven niet kwalijk nemen, want gij zoudt toch zeker anders handelen en leven ingeval gij die levensstof kendet.

Maar wanneer gij volkomen tot het bewustzijn ontwaakt zijt dat gij iets van uw leven aan een ander geeft en dat gij het zijt die dien ander een element verschaft, dat hem in het leven en in een toestand van kracht houdt, door middel waarvan hij zijn beroep kan uitoefenen - wanneer gij dit alles weet en niet de tegenwaarde daarvan van den andere vordert, dan zijt gij het, díe de fout begaat.

Waarin bestaat nu echter de tegenwaarde die gij ontvangen moet?

Deze tegenwaarde bestaat daarin, dat het denken en peinzen van uw man gedurende uw gemeenschappelijke vrije uren naar u toestroomen, met den wensch u te onderhouden, zooals zijn denken en peinzen u vóór uw huwelijk toestroomde, toen hij u het hof maakte en toen gij met hem verloofd waart.

Zulk denken en zinnen zal u geestelijk en lichamelijk verfrisschen en sterken, zooals het u eens deed.

Voedsel, kleeding en woning zijn alle gaven die uw leven verlangt. Ik neem echter niet aan, dat gij terwille van die dingen trouwt. Gij hebt uw mans gemoed getrouwd. Gij hadt hem lief. Gij ontvingt van hem in uw verlovingstijd een element dat u een bron van vreugde was. Gij ontvangt nu niet zoo veel van hem en gij gevoelt dit verlies. En gij gevoelt dit, omdat uw man, ook wanneer hij naast u zit, te veel in de provincie verwijlt.

Uw man heeft recht erop de kracht, die hij aan u ontleent, in zijn beroep te gebruiken. Maar hij heeft geen recht erop, 's avonds thuis te komen en ze ook dan nog u te ontnemen, om ze zijn beroep te wijden.

Hij moest ze slechts in zijn gemoed opnemen, zooals hij dit deed toen hij nog verlangende en vol vuur naar u toe ijlde, mijlenver misschien, door sneeuw en regen, om slechts een uurtje met u te babbelen.

Wanneer gij nu de noodzakelijkheid erkent, de vereenigde kracht voortdurend, dag en nacht, in elk bijzonder geval of zaak, te gebruiken, dan zijt gij u nog altijd niet hiervan bewust dat deze vereende kracht, dus uw kracht en die van den man, verschillend werkzaam zijn moet en wel op die wijze, dat de eene kracht rust als de andere aan het werk is.

Dit is voor uw eigen verfrissching en tot vernieuwing der kracht noodzakelijk.

Het beroep van den man lijdt eronder wanneer zijn geest dag en nacht, bij den maaltijd en elk uur daarmee bezig is. Zulke gewoonten dooden den man vroegtijdig, zijn een weg tot slapeloosheid, tot zenuwziekte, soms tot waanzin.

Wanneer wij gevoelen dat wij het een of ander ding moe zijn - zooals wel voorkomen kan - en de wereld en alles erin schijnt zonder bekoring, dan geschiedt dit alleen omdat onze geest verzwakt en oververmoeid is. Wij missen dan de geschiktheid of de kennis een ander levensgebied op te zoeken en daaruit levenslust te putten.

Verstandige en wijze mannen en vrouwen kennen vele bronnen des levens, die zij op den juisten tijd benutten, om daaraan hun vermoeide organen te laven.

II.

De mannelijke geest is met den stam en den wortel te vergelijken, die takken en bladeren dragen.

Stam en wortel zijn aardscher, harder, sterker. Doch wanneer takken en bladeren afsterven, dan sterven ook stam en wortel af.

De vrouwelijke geest is met de takken- en bladerenkroon te vergelijken, die den kus van het zonnelicht het eerst ontvangt, zooals hij eerst de hoogere en teederder gedachten ontvangt en in zich opneemt.

Daarom zal, wanneer de vrouwelijke geest verhinderd wordt, zijn eigenlijk beroep te vervullen, n.l. ontvangster van teedere gedachten te zijn, ook de mannelijke geest en het lichaam lijden en aan liefde inboeten. Het vrouwelijk gevoel zal als 't ware neer-

[pagina 581]
[p. 581]

hangen en verwelken, wanneer het niet van den mannelijken geest zijn verjongende kracht ontvangt.

En waar het gevoel, en daarmee de geest lijdt, en valt, daar zal ook het lichaam spoedig volgen.

De mannelijke geest zal veel helderder en krachtiger zijn, wanneer de man leert - zooals hij dat ook mettertijd leeren zal - zich voor den vrouwelijken stroom te openen, en deze stroomkracht uitsluitend zoo te gebruiken, dat de man een ware kameraad der vrouw zal zijn.

Wanneer man en vrouw te zamen zijn, dan moet ook hun geest te zamen zijn. Hun geest is echter niet te zamen, wanneer de eene doet wat de andere niet interesseert. Hun geest is niet te zamen, wanneer de geest des mans voortdurend belangen naloopt, waarin de vrouw geen levendig, werkzaam aandeel kan nemen.

De uitwisseling en de vereeniging van den mannelijken en vrouwelijken geest is voor lichaams- en geestesgezondheid een absolute noodzakelijkheid.

Wanneer deze wet beter begrepen zou worden, zouden man en vrouw in het huwelijk tot een hoogere en gezondere levensverhouding geraken dan tegenwoordig helaas dikwijls het geval is.

Want zulk geven en ontvangen, zulk een uitwisselen van het vrouwelijke en mannelijke, brengt een bevruchting voort, die op geen andere wijze bereikt kan worden.

Met ‘bevruchting’ bedoelen wij hier: sterke, elastische en buigzame spieren; een verhoogde geschiktheid zich over alle dingen te verheugen en in plaats van verval een steeds opbouwen van de bijzondere geestes-eigenschappen.

En wat onze geest opbouwt, dat bouwt ook onze lichamen op.

De beide afgezonderde werelden, waarin tegenwoordig zoovele vrouwen en mannen leven, brengen, door de daarmee noodzakelijke scheiding der mannelijke en vrouwelijke krachten, ziekte, verval en dood met zich.

Gebrek aan samenleven in de wederkeerige belangen en bezigheden brengen overigens mettertijd ook gebrek aan liefde met zich.

Liefde heet niet dulden.

De vrouw zal in het huwelijk een gebrek aan liefde gevoelen, wanneer zij tot zichzelf moet zeggen dat zij de opmerkzaamheden van haar man moet ontberen, die opmerkzaamheden welke hij haar ten tijde van zijn verloving bewees.

Echte liefde wil steeds dieper en inniger bemind worden.

Zij wenscht eerder meer te bevallen dan minder.

Liefde is waarlijk leven.

Waar geen liefde is, daar is de dood.

De onnatuurlijke wereld, waarin tegenwoordig zooveel vrouwen leven, is een hoofdreden, om ze verdrietig en heftig te maken. Zij worden van de aantrekkingskracht op het andere geslacht beroofd. Zij worden langzamerhand daartoe gebracht geen waarde meer eraan te hechten aantrekkelijk te zijn. Zij worden achteloos in haar kleeding en uiterlijke verschijning. Zij sluiten zich van de hoofdbron van haar verlevendiging af. Zij worden eindelijk bekrompen, kleingeestig, strijdlustig en knorrig.

Omdat vrouwen - moge haar voornemen ook nog zoo goed zijn - uit het uitsluitend verkeer met vrouwen niet dien krachtvloed en dien frisschen geestdrift ontvangen kunnen, die haar van het mannelijke element toestroomt.

Anderzijds berooft het onnatuurlijke, uitsluitend mannelijke verkeer met mannen in de zakenwereld en het doorbrengen zijner vrije uren in mannelijk gezelschap den man van den levengevenden stroom van het vrouwelijke element; en dit is eene, en de hoofdoorzaak, waarom de man eenige jaren na zijn huwelijk zoo dikwijls erin vervalt zijn uiterlijk te verwaarloozen, een arbeidsdier wordt en weigert zich te laten amuseeren, of zich aan nieuwe ideeën aan te passen. Omdat hij in den gewonen tredmolen van vroeger wil voortleven en met vijftig jaar een ‘oude man’ is.

Wat de deelname en het bevattingsvermogen van de vrouw betreft, zoo kan de man met rustig hart elke tak van zijn beroep aan de levendige belangstelling van zijn vrouw blootleggen.

Een liefhebbende vrouw kan en zal alles leeren, waarop zij haar geest richt.

En wat de deelname en het bevattingsvermogen van den man betreft, zoo behoeft de vrouw geen enkel gebied van haar leven voor de levendige en liefhebbende belangstelling van den man af te sluiten.

Dit is geen ‘gevoel’ zooals men menigmaal denkt. Dit is een wet der natuur, en hare werking is universeel, vanaf het plantenrijk tot aan den man en de vrouw.

Er bestaat geen volkomen en gelukkig leven zonder een volkomen en gelukkig huwelijk.

[pagina 582]
[p. 582]

Voor elke vrouw en voor elken man bestaat er een aanvulling of een volmaking in het andere geslacht.

En slechts een ènkele aanvulling of volmaking voor elken man èn elke vrouw in alle eeuwigheid.

Vele echtparen, rechtmatig verbonden door de wet van aantrekking en door die van het Oneindig-Goede (of God), leven heden, wij zeiden het reeds, in afzonderlijke werelden. Ze leven ongelukkig met elkaar, omdat zij niet weten dat een durend en bloeiend huwelijksgeluk uit het toepassen van zekere wetten, uit wederkeerig-geestelijke aanpassing ontstaat.

Om zulk een geluk te bereiken, moeten man en vrouw in alle dingen één van zin en geest worden. Wanneer zij dit niet kunnen worden, zijn ze in ‘een ongelijk juk’ gespannen: ze zijn dan niet de rechte man en de rechte vrouw voor elkaar.

Maar ze kunnen ook tijdelijk ‘in ongelijk juk’ gespannen zijn en door de opheffing van een dwaling aan de een of andere zijde weder tot rechtmatig verbonden echtelieden gemaakt worden.

Meer dan één echtpaar heeft, trots herhaalde twisten, ja zelfs wanneer het, de conventie ten spijt, scheidde, eindelijk toch leeren inzien, dat het weer samenleven moest. Man en vrouw vonden aan elkaar iets, dat ze anders nergens vinden konden.

Ze zijn rechtmatig gehuwd geweest, maar de een of de ander of alle beide waren nog niet rijp voor het huwelijk. Doch gehuwd, waren zij verbonden naar de wet van God of het Oneindig-Goede, en wat God vereent mag de mensch niet scheiden.

Vele echtparen, die dus getrouwd zijn, maar de gelukzaligheid niet vinden kunnen die zij verwachtten of die zij ten tijde van hun verloving ondervonden, zouden voor elkaar het Paradijs der Eeuwigheid kunnen opbouwen, wanneer zij namelijk opnieuw daar wilden beginnen, waar hun geluk ophield, al ware het ook bij het Altaar.

Met de vernieuwing der kleine teederheden en opmerkzaamheden, welke die zalige periode kenmerkte.

Met den wensch elkaar in zorgvuldigheid, smaak en netheid in kleeding en uiterlijk te bevallen.

Met het beheerschen van hun slecht humeur en prikkelbare uitvallen.

Met het inhouden van kwetsende of sarkastische woorden.

Met den hoffelijken omgang die den tijd van hun hofmaken kenmerkte. Met het oprichten van dien slagboom van vormelijkheid en etikette, die een vrouw of man nooit goed doet omver te halen.

Want door het omverhalen van dien slagboom vernielt gij ook de achting voor uw persoonlijkheid, en achting verloren is verachting gewonnen.

Wanneer uw man in uw kamer binnen komt stuiven om zijn allerslechtst humeur aan u te koelen en voor de heiligheid van deze ruimte niet meer eerbied betoont dan wanneer hij een stal zou binnentreden, wees er dan maar zeker van dat zijn achting voor u meer of minder verdwenen is.

Doch ook de vrouw kan in dit opzicht het gebied van den man kwetsen.

Man en vrouw moeten daarmee beginnen te vragen of wat de eene doet den ander bevalt.

Zij moeten beginnen met bezigheden, waaraan eens beiden vreugde hadden: met lectuur, met muziek, met kaartspel, zoodat de gemeenschappelijke stroom van gemoed en geest met zijn levensgevende kracht hen weer naar geest en lichaam oprichte en hen, juist geleid, het geluk verschaffe.

Laat de verderfelijke afzondering, die van des mans vele provincie-reizen (de geestelijke wel te verstaan) uitgaat, achterwege.

En wanneer beide, zoowel man als vrouw, hun best gedaan hebben om de zwakheden en gebreken te overwinnen, waardoor beide prikkelbaar en gekwetst werden, dan bestaat er nog een verheven macht en kracht, tot welke de ziel zich geloovig biddend richten mag. En deze macht en kracht is het die wij onze volmaaktheid moeten afsmeeken.

Vertaald door LEO II.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken