Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 29 (1915-1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.32 MB)

Scans (98.55 MB)

ebook (5.40 MB)

XML (3.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 29

(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 653]
[p. 653]

Haar Keuze
door Martinia.
(Vervolg van No. 40).

Onbewust verlangde ze steeds naar twaalf uur, als Hein van het kantoor kwam; en wanneer het tegen vijf uur ging, volgden haar oogen telkens de wijzers van de klok, en gingen van dáár naar het venster heen, of ze hem soms al aan zag komen. Dan had ze de voordeur al open nog vóór hij gelegenheid had, den sleutel in het slot te steken, en 't was moeilijk uit te maken, wie blijer keek, en wiens stem het meest opgewekt een Dàg! deed hooren van hen beiden.

In zijn kamer had Hein aan de groote tafel, waar altijd boeken en papieren verspreid lagen, een hoekje voor haar ingeruimd. Als ze eens brieven wou schrijven, had ze hier alles bij elkaar, wat ze noodig had: vloeiboek, papier, pennen, inkt.

Op een druilerigen namiddag was Truus, vol goede plannen, er gaan zitten, met al gauw een groot vel papier voor zich. Ze voelde zich wel wat schuldbewust, zoo'n luie schrijfster als ze was, terwijl ze toch wist, hoe verlangend Mama altijd uitzag naar een paar regels van haar hand. En Emmy, en nog enkele vriendinnen, die niet alleen met een ansicht tevreden gesteld waren! En den langsten tijd was ze hier nu toch al geweest: ruim zes weken.

Mama zou zich wel in stilte verwonderen, dat ze nog niet over naar huis gaan gesproken had; toen ze heenging had ze beweerd, het nooit langer dan vier weken in Westlo uit te zullen houden. Zoo zag je toch maar, dat je van te voren niets zeggen kon, 't zou haar werkelijk spijten, weer te moeten vertrekken, al verlangde ze er toch wel naar, allen thuis weer terug te zien.

Truus bleef zitten peinzen, met het papier nog onbeschreven voor zich: wat zou Hein anders tegenwoordig hebben, hij was veel stiller dan in het begin. En toen ze gisterenavond vroeg, of hij eens meeging, om de zon te zìen ondergaan, die bloedrood en als in een zee van licht boven de denneboomen scheen te dalen, had hij dit - bijna kortaf - geweigerd. Hij had nog zooveel te doen! Onzin! Op zoo'n half uurtje van den dag kwam het toch niet aan. - Enfin, misschien had hij iets, dat hem hinderde; alsof zijzelf nooit eens prikkelbaar was. Ze zouden haar thuis niet herkennen, als ze zagen, hoe gelijkmatig en goed gehumeurd ze hier altijd was.

Bijna verrast keek ze op, toen de deur geopend werd. ‘Gunst, Hein, al terug van het kantoor! Hoe laat is het? Half zes? Lieve deugd, wat heb ik zitten luieren. Moet jij nu aan het werk? Stoor ik soms?’

‘Jij mij storen?’ De blos op zijn gelaat had plaats gemaakt voor een ongewone bleekheid. ‘Hoe kom je erbij, kind? Ik heb trouwens maar copiëerwerk af te maken, waarbij niet veel hersens of aandacht noodig is!’

Hij liet zich in zijn leunstoel neervallen, en keek naar buiten. ‘Daar komt de post in de verte aan! Zou hij je weer niet wat brengen? Je moogt den man later wel eens extra gaan bedanken, want ik geloof niet, dat hij ons huis ooit overgeslagen heeft, zoolang je hier waart!’

Truus sprong overeind.

‘Is hij al dichtbij, Hein?’

‘O neen, je hebt al den tijd nog. Hij komt pas bij de kromming van den weg aan. Verwacht je iets?’

‘Verwachten?’ Ze lachte, terwijl ze naast zijn stoel was komen staan. ‘Ik verwacht nooit iets, maar ik hoop altijd, dat hij wat brengt. 't Is zoo gezellig, veel brieven te krijgen.’

Hij zweeg; zijn ademhaling ging zwaar en onrustig. Hij had zich zoo vast voorgenomen haar te ontwijken; alleen bij de maaltijden, als Hester er bij zat, voelde hij zich sterk genoeg, als gewoon te praten en te schertsen. Had hij geweten, dat Truus in zijn kamer gezeten had, hij was vast en stellig niet naar binnen gegaan.

En nu stond ze naast hem, vlak naast hem, onergdenkend, onbewust van den storm, die in zijn binnenste kampte, van den strijd, dien hij al zoo lang voerde. Haar hand rustte op de leuning van den stoel.

‘Hein, kun je hem nog zien?’ Hij knikte. ‘Waar dan? Is hij soms een van die huisjes binnen? Ik zie geen kip op den weg.’

Ze bukte langs hem heen, haar hand op zijn schouder, de springende blonde haren streken bijna langs zijn wang....

Dat was hem te machtig. Ze voelde plotseling haar gezicht door twee sterke handen omsloten, en terwijl ze een lichte kreet van schrik niet weerhouden kon, persten zijn lippen zich onstuimig en innig op de hare...

Even bleef ze staan, stil, als bedwelmd; toen sloeg ze de handen voor de oogen, zoodat ze niet zag, maar wel hoorde, hoe Hein

[pagina 654]
[p. 654]

met een ruk zijn stoel op zijde schoof en het vertrek verliet.

Nog nooit was Truus in haar jonge leven zoo verward geweest: wat beteekende dit?

Och, ze moest geen vrouw geweest zijn, als ze het niet vermoeden kon, en 't gaf haar een mengeling van schrik en geluk tegelijk. Die Hein, hoe kwam hij er toe? -

Ze hoorde haar naam roepen door Hester, om de avondboterham te gebruiken. ‘We zitten maar met ons beidjes, Truus. Hein moest direct weer weg, voor Notaris, met de tram, even naar Heringen; hij had het bijna vergeten, en zou dáár wel iets gebruiken; 't ging nu zoo gehaast.’

Truus zweeg maar, bang dat ze zich verraden zou, of dat Hester iets bijzonders aan haar zou merken. Doch deze maakte het haar, onbewust, gemakkelijk.

‘Je moest maar eens vroeg naar je bed gaan, kind; je ziet er een beetje opgewonden en moe uit, en ik wil je graag als eene reclame voor onze streek weer afleveren aan je ouders. Ik moet vanavond toch nog een brief schrijven, en vind het dus niet naar, in mijn eentje te zitten.’

De schemering had nog niet voor volslagen duisternis plaats gemaakt, toen Truus in het ledikant stapte, en zich diep onder de dekens begroef. Nu slapen, slapen... Jawel, alsof de slaap komen zou, wanneer hij maar geroepen werd, dat kon ze net denken! Inplaats daarvan schenen de gedachten en herinneringen met nieuwe helderheid op te duiken, en op haar aan te stormen. En die lieten zich niet makkelijk verjagen.

't Was, of ze op haar lippen nog zijn kus voelde branden; als in een visioen zag ze Hein voor zich, de armen smeekend naar haar uitgestrekt, zijne eerlijke oogen vol teederheid op haar gevestigd, en een zalig gevoel doorgolfde haar. Ze kneep de oogen stijf dicht, alsof ze dit beeld vast wilde houden, het scheen haar zoo mooi, zoo heerlijk toe. En - het kon immers werkelijkheid worden? Zou hij zóó wel eens naar eene andere gezien hebben, - of was zij de eerste voor hem, de vrouw? Evenals hij voor haar de man, want die oppervlakkige kinderverliefdheid, die ze eens had meenen te koesteren, kwam niet meer in aanmerking.

Als ze nu aan haar kortstondig engagement van den afgeloopen winter terugdacht, voelde ze een kleur naar haar wangen stijgen, van schaamte. Schaamte over haar onnoozelheid en domheid, die haar den eersten den besten had doen accepteeren, in de meening, dat zij toch wel zou weten, wat liefde was. Liefde, dat rijke, machtige gevoel, dat je ziel moest doortrillen met een hemelsche, nooit gekende emotie, - ach, hoe ver, hoe oneindig ver was ze er toèn toch van verwijderd geweest! Stond het haar, als ze haar hart nu eens in zijne diepste schuilhoeken onderzocht, niet veel nader?

Ze drukte haar gezicht in het kussen, en toch was het, of ze voor haar oogen een paar getallen zag dansen: twintig, - en vijf en dertig!

Twintig, en vijf en dertig!

Wat een veelzeggende cijfers!

Toen kort geleden een kennisje van haar een huwelijk deed met een achttien jaar ouderen man, had ze spottend tegen Emmy, die het onwijs vond, gezegd: ‘Kind, vindt je dat zoo erg? 't Is mode! Wie weet, met wat voor ouden heer jij of ik nog eens aan komen zetten!’

En nu?

Twintig, en vijf en dertig!

Dat was toch ook een verschil van vijftien jaren.

In gedachten zag zij haar kennissen van de Tennisclub nog eens voor zich.

Lieve hemel, wat waren het toch eigenlijk nog kwajongens! Hoe was het mogelijk, dat zij dat nooit eerder ingezien had, en ze zelfs nog wel interessant en aardig vond. Was er ook maar ééntje bij met karakter, waar iets inzat, zoooals bijvoorbeeld Hein hier?

Nog dieper boog zij haar gelaat in de kussens.

Truusje, Truusje, je hebt het te pakken, meid! Gelukkig, dat je tijd bijna om is. Je zoudt in staat zijn, gekke streken uit te gaan halen!

Met een ruk ging haar hoofd, met de gloeiende wangen, omhoog.

Gekke streken? Wie zei dat? Wie zou dat durven zeggen? Was dat een gekke streek, als een eerlijke, edele man je liefhad, en je beantwoordt die liefde? Was het niet veel gekker streek een jonge kwast te trouwen, die niet veel anders kon doen dan lieve woordjes zeggen en complimentjes maken?

Nu ja, ze wist wel, alle jongelui waren lang niet zoo, doch veel ernstigs of degelijks had ze in haar kringetje, of onder de vrienden van haar broers, niet ontmoet. En waren ze niet luchthartig of jolig, dan gaven ze zich zoo'n gewichtig air, dat je er nòg naarder van werd!

Maar kon het ook eigenlijk anders? Wat

[pagina 655]
[p. 655]

hadden ze nog van het leven gezien? Hoe kon je op dezen leeftijd al meepraten over liefde en lijden? Daar moest je de jaren voor hebben: onder de dertig kwam je voor zooiets nog niet in aanmerking.

Niet onder de dertig... En dan nog maar vijf jaartjes erbij...

De oogleden werden al zwaar, toch glimlachte ze. Domme Truus, speel maar geen verstoppertje! Je bent het al lang met jezelf eens! Je doet toch - wat je kennissen zullen noemen: een gekke streek, - maar jij weet, dat het juist een verstandige zal zijn, de verstandigste van je heele leven!

 

Des morgens bij het ontwaken, was het eerste waar haar oog op viel een toegevouwen briefje, dat blijkbaar onder de deur door was geschoven. In een wip was zij uit bed, en een paar seconden later er weer in, terwijl ze het met kloppend hart en bevende vingers, open maakte.

Natuurlijk van hem. O, wat zou hij haar nog te vertellen kunnen hebben? Stellig niets wat ze niet reeds lang wist en óók gevoelde!

- Truus! Vergeef me, hetgeen ik gisteren deed. Ik was mezelf niet meer meester. Maar ik weet en begrijp, dat het onzinnig van me is ook maar één oogenblik te denken, dat jij ooit voor mij kunt gevoelen, hetgeen ik reeds zoo lang voor jou gevoel. Ik vraag je dan ook niet anders, dan dat je mij mijn onbeschaamdheid niet te hoog wilt aanrekenen, en de dagen, die je hier nog bent, dezelfde voor mij wilt zijn, als je totnogtoe waart.

Hein.

 

Driemaal las Truus, de wilde, nukkige Truus van Haven het kleine stukje papier over, toen drukte ze het, even en tersluiks, als schaamde ze zich nog voor zichzelf, aan de lippen.

 

Ze kwam pas aan de ontbijttafel, toen Hein al weg was.

‘Schandelijk laat hè, maar ik had nog zoo'n slaap en rustte zoo heerlijk uit!’ jokte ze tegen Hester. In haar onrustig hoofdje spookte een plan en ze wilde Hein liever alleen ontmoeten, bij het ten uitvoer brengen. Om twaalf uur was Hester altijd in de keuken bezig en dan, dan - Truus lachte in stilte.

Wat een onrustige ochtend bracht zij door! Nu eens scheen de tijd haar om te kruipen en even later dacht ze met schrik: al zóó laat! Nu kan hij over een uurtje al thuis zijn! Bijna benijdde zij Hester, die, in een gelukkige onwetendheid van de rusteloosheid van haar nichtje, kalm en bedaard als altijd haar gang ging.

Eindelijk - daar hoorde ze een bekende voetstap de stoep opkomen. Ze werd doodsbleek, en haar eerste aandrift was om weg te loopen. Maar neen, dat zou juist verkeerd zijn, en slechts uitstel van executie. In de keuken hoorde zij gedempt het gerinkel van schalen en borden, en het geluid klonk even helderder op, toen door Hein's binnentreden de kamerdeur geopend werd. Hij dacht het vertrek ledig te vinden, want ze waren niet gewend dat Truus zich zoo muisstil hield, als thans het geval was. Doch ineens stond ze voor hem, of liever, langzamerhand, want toen ze van haar stoel op wilde staan, kostte haar dit bijna moeite, en was het eerst, of haar beenen haar den dienst weigerden.

‘Hein!’ begon ze.

Als een schuldige, die zijn vonnis afwacht, stond hij met gebogen hoofd voor haar. Gelukkig keek hij haar niet aan, want dan was ze stellig nog meer in de war gebracht. Nu herstelde ze zich zoo goed mogelijk, en ging voort, op voor haar echter ongewoon zachten toon:

‘Ik heb je briefje ontvangen en gelezen... Ik ben volstrekt niet boos op je. Maar ik wou je toch maar liever teruggeven, wat jij mij gisteren hebt ontnomen!’

De woorden kwamen er zoo zacht uit, dat het de vraag was, of Hein ze wel goed had verstaan. Doch dat kwam er ook minder op aan. Want voor hem was het, of de hemel zich eensklaps opende, toen hij een paar armen om zijn hals voelde geslagen, en een paar frissche, reine meisjeslippen even zijn wang beroerden.

Waakte of droomde hij?

Hij stond alleen, midden in de kamer, - doch niet lang, - toen snelde hij, zoo vlug mogelijk, de gang door, en den tuin in. En toen hij nog juist een tip van een licht japonnetje om den hoek van het priëel zag verdwijnen, wist hij genoeg, en ook, waar hij moest zoeken.

En Hester maakte bij zichzelf de opmerking, dat het zeker weer begon te waaien, nu ze al tweemaal, achter elkaar, de tuindeur dicht had hooren vallen.

 

Truus keerde naar huis terug, gezond, blozend, opgewekt, - uiterlijk, maar ook innerlijk veranderd. De uiterlijke verandering

[pagina 656]
[p. 656]

viel iedereen terstond op, - de innerlijke bemerkte men eerst langzamerhand, en het moederhart was het eerste, dat zich rekenschap gaf van de meerdere diepte en innigheid, die in het karakter van haar dochter waren binnengeslopen. In stilte zegende zij het verblijf in het stille dorp, bij die twee eenvoudige familieleden, zonder ook nog maar eenigszins te kunnen bevroeden, hoe vèr-strekkende gevolgen dat verblijf zou hebben.

En Truus, de anders zoo oprechte, eerlijke flapuit, droeg een geheim met zich rond, dat zich soms wel eens met onweerstaanbare kracht een uitweg naar buiten wilde banen, doch dat ze, hoè zwaar het haar bij tijden ook viel, toch nog voor moeder wist te verzwijgen. Ze had het Hein beloofd, en ze begreep zelf ook, dat het het beste was: de tijd ervoor was nog niet gekomen, men moest op een gelegenheid wachten, wilde het verzoek in goede aarde vallen.

En toen een half jaar later Notaris Donkers zijn praktijk neerlegde, en Hein als zijn opvolger benoemd werd, verheugde de familie ten Haven er zich hartelijk over, maar toch verwonderde Mama zich dat Truus er zóó vreeselijk blij om scheen te zijn, dat ze er om schreide. En haar verbazing was dan ook niet vrij van een zeker angstig voorgevoel, dat hier wel eens meer achter kon schuilen dan alleen vergedreven belangstelling.

En dat voorgevoel bleek haar niet bedrogen te hebben. Toen ze 's avonds nog even bij Truus op de slaapkamer kwam, viel deze haar om den hals, en bekende met gloeiende wangen, en snikkend van opgewondenheid, dat Hein haar gevraagd had zijn vrouwtje te worden, en dat ze hèm hebben wou, hèm alleen, en nòòit een ander zou nemen. En och, Mama wilde er zeker eerst wel eens met Papa over spreken, en een goed woordje voor haar doen? Hein zou nu wel gauw zelf eens overkomen, doch hij moest toch eerst weten, of zijn bezoek welkom was!

En Ma beloofde, met tranen in de oogen, aan haar smeekbede te zullen voldoen. Wat had ze haar kind ook ooit kunnen weigeren? Doch het was niet meer noodig, want toen ze beneden in de huiskamer kwam, waar haar echtgenoot alleen zat, haalde deze, met ernstig gezicht, een geopenden brief uit zijn portefeuille, dien hij zijn vrouw toereikte.

Hein was geen lafaard, die zijn meisje alleen de kastanjes uit het vuur liet halen.

Het gevolg was, dat Pa en Ma thans eens een reisje naar den Achterhoek gingen maken. Truus, de degelijke dochter, die zich in den laatsten tijd als Moeders rechterhand had geweerd, kon best het huishouden eens een paar dagen waarnemen. En toen ze van hun uitstapje thuis terug kwamen, was het eerste, wat de met brandend ongeduld op het perron wachtende Truus zag, Mama's lachend gezicht. Doch vlak daarnaast een ernstig, vriendelijk gelaat, haar zoo goed bekend - en een heftige ontroering deed haar het bloed naar de wangen stijgen.

Dàt was nog eens een verrassing!

Echter nog niet zoo groot, als die van de vrienden en bekenden van de familie ten Haven, die een verlovingskaart ontvingen, en Truus, in den vollen glans van haar blij, jong geluk met Hein gearmd zagen loopen.

Velen vonden het zonde: zoo'n frisch, jong meisje, met zoo'n veel ouderen man, en dan nog wel een, die een weinig kreupel liep! Doch Truus lachte er om. Wat gaf zij om het oppervlakkig oordeel van die men, die alleen volgens de buitenzijde oordeelde, en van de waardevolle kern niets afwist? Zij beiden hadden elkaar gevonden, en wisten, dat ze elkaar gelukkig zouden maken - en dat was het voornaamste.

En toen Hein na een paar dagen weer afscheid moest nemen, wisten beide dat het slechts voor korten tijd was. En mochten de maanden, die hem nog van hun huwelijk scheidden, hem soms nog wat lang vallen, dan bezag hij het portret, dat op zijn schrijftafel stond, maar eens goed. Een vroolijke Japansche, in kleurige kimono, op hooge muiltjes, die echter met een blozend, echt Hollandsch gezichtje hem van achter den waaier scheen toe te knikken. Meermalen nam hij het in de hand, om zijn lippen te drukken op de fotografie, en zacht in zichzelf te zeggen: ‘Wie had ooit gedacht, dat er voor mij nog zóóveel geluk weggelegd zou zijn!’

 

Alkmaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken