| |
Naamloos achter de schermen
Over ‘De hervorming van de onderneming’ van de Wiardi Beckman Stichting
door J.H.W. Veenstra
We willen nog wel hervormen, zeker. De eis van de dag is konstruktief zijn, want met de hygiënecursus opgevoede kinderen lopen ons over de voet en we móeten bouwen, in de hoogte als het in de breedte niet meer gaat. Maar we zijn voorzichtig geworden en we willen de vele lijntjes, die dan toch maar het niet eens zo onhechte weefsel van ons zelfbehoud bleken te zijn, ook niet meer allemaal tegelijk breken.
Sinds we de barre praktijk van de systeemknutselaars en usurpatoren weer eens aan den lijve hebben ondervonden, gelooft ook geen zinnig mens meer in utopieën (behalve dan professor Polak, de hupse Fred. L.). Waar er iets veranderd moet worden eisen we deskundige, liefst wetenschappelijke bezinning vooraf en de politieke partij die zich respekteert, heeft tegenwoordig zijn al dan niet geïnstitutionaliseerde braintrust. Ook dit is noodzakelijk. De maatschappelijke problemen worden met de dag ingewikkelder en de belangentegenstellingen zijn niet meer dusdanig dat de leuzen - die uit de nood geslagen en gemakkelijk te hanteren pasmunt voor dagelijks politiek verkeer - nog in enige omvangrijke mate entree verlenen tot onze huiskamers; om over onze harten te zwijgen.
Onder onze politieke braintrusts neemt die van de Partij van de Arbeid, de Dr. Wiardi Beekman Stichting, een vooraanstaande plaats in. Alleen al de keuze van de onderwerpen waar deze stichting de laatste jaren studies aan heeft gewijd, getuigt van intelligentie en een open blik voor wat aktuele problemen zijn. Daarnaast bewijzen de resultaten - rapporten en publicaties - dat in socialistische kring het personeel aanwezig is om anders dan per dogmatische gemeenplaats naar een ook wetenschappelijk verantwoorde oplossing van nog altijd knellende problemen te zoeken en het is alleen te betreuren dat die resultaten zich nog zo weinig in strak omlijnde, ook een breder publiek aansprekende politieke programma- | |
| |
punten hebben omgezet. De politieke theorie omsmeden in instrumenten voor de praktijk is een kunst op zichzelf, waarin de Partij van de Arbeid zich totnutoe maar matig bedreven heeft betoond, en aan het waarom zou de Dr. Wiardi Beekman Stichting ook eens een onbevooroordeeld onderzoek moeten wijden.
In elk geval is de laatste publicatie van de stichting over ‘De hervorming van de onderneming’ (uitg. De Arbeiderspers, A'dam) er een die naar ik meen ook de aandacht waard is buiten de kring der specialisten. De tijd dat de zo welmenende dichter-koopman Potgieter kon uitroepen ‘Hoe godd'lijk is des Handels magt!’, is lang voorbij en de macht van de hedendaagse grote onderneming heeft een zo alles doordringende invloed op ons dagelijks bestaan, dat we nu wel eens buiten de christelijke god en de marxistische duivel om willen weten waar we naartoe gaan. Of, op zijn minst, waar we aan toe zijn.
Wat dit betreft geeft het rapport niet meer dan enkele aanwijzingen en de titel is eigenlijk te pretentieus, want de bedoelde hervorming heeft alleen maar betrekking op een gesuggereerde herziening van ons vennootschapsrecht. Aan een hervorming van ‘de’ onderneming zitten nog heel wat meer aspekten vast, die voor een omvangrijker studie in aanmerking zouden komen. Maar de voor het rapport verantwoordelijke commissie onder voorzitterschap van prof. mr. J. Valkhoff had nu eenmaal geen verder strekkende opdracht en de allang slepende kwestie van ons hoognodig te wijzigen vennootschapsrecht - in mijn studiejaren al zo ‘urgent’, wat bewijst welk een verrukkelijke taak hoogleraren hebben - moet

zeker ook hoognodig nog eens worden bekeken vanuit het standpunt der nu te stellen eisen van medezeggenschap in en toezicht op de onderneming.
*
Die ondernemingen zijn immers, tenminste voor zover ze enige omvang en de vennootschapsvorm hebben, aan een merkwaardige evolutie onderworpen. De eertijds voor marxisten baarlijke duivel die ondernemer heet - de ‘kapitalist’ - is een schim van het verleden geworden en de rechtsvorm van de onderneming is lanzamerhand een al even schimmige konstruktie geworden, waarvan het oorspronkelijke patroon door een niet te stuiten praktijk is overwoekerd. Van het uitgebalanceerde driehoeksspel van direktie, aandeelhouders en commissarissen is weinig meer over. De doorsnee aandeelhouder, bezitter van een met onverschilligheid te verhandelen waardepapier, voelt geen enkele band meer met de onderneming waarvan hij z.g. mede-eigenaar is. Van stem en invloed zijnerzijds op een aandeelhoudersvergadering is zelden meer sprake. De positie van de commissarissen, voor zover het niet gaat om welwillend verstrekte douceurtjes aan vriend en maag, is voornamelijk die van relatie-instrument. Hij vormt een knooppunt in het vlechtwerk, dat noodzakelijk is voor het onderhouden van betrekkingen met leveranciers, afnemers, kredietinstanties, overheidsorganen e.d. Toezicht en controle zijn nauwelijks meer zijn werk en hoogstens voelt hij zich nog verdediger van de belangen van alle aandeelhouders als hij zelf hiertoe behoort. Terecht noemt het rapport dan ook het college van commissarissen meer en meer een verlengstuk van de direktie.
En die direktie? Net zomin als tegenwoordig de grote krant nog een ‘monsieur’ is, is de grote onderneming het. Voora waar sprake is van de meer en meer voorkomende vorm van samengevlochten ondernemingen - trust, groep, dochtermaatschappijen, kapitaaldeelnames enz. - is de direkteur iemand die door een hogere instantie op vast salaris wordt aangesteld. Hij is werkgever en werknemer tegelijk en naast vele sociale machtsverschuivingen is ook dit personele facet ervoor verantwoordelijk dat de vroeger zo scherpe tegenstelling tussen de ‘baas’ en zijn ondergeschikten aan het verdwijnen is. In een grote onderneming is de direkte chef voor een ondergeschikte die baas, aan wie hij grondig een hekel kan hebben, maar die voor hem - net
| |
| |
zomin als diens chef en alle leidinggevende funktionarissen tot de direktie toe - nauwelijks meer de exponent is van een onrechtvaardig spel van maatschappelijke krachten. Hiërarchische verhoudingen worden tegenwoordig in het bedrijfsleven Kafka-eaans. De top is onbereikbaar en onzichtbaar en waar de man van de top in persoon verschijnt, is hij naar het uiterlijk onze gelijke. Hoge hoeden, dito boorden, pandjesjassen, blinkend goud aan lijf en leden, het is er allemaal niet meer bij. Een hem persoonlijk bedienend personeel ook nauwelijks meer. Onze sportief geklede manager zit bij voorkeur zelf aan het stuur van zijn wagen, waarvan hoogstens nog het merk zijn kénmerk is.
De direkteur is zelfs niet eens meer de man die het personeel aanstelt of ontslaat. Personeelschefs, personeelsafdelingen, psychotechnische bemiddelaars en adviesbureaus zijn allang de ongrijpbare instanties die over wel en wee van het (aspirant) personeelslid beschikken en hun al even moeilijk te vatten normen hebben die, naast de onpersoonlijke diploma's, de willekeur vervangen. En de verdediging van zijn belangen dient de werknemer aan zijn vakbond over te laten, waarvan de vertegenwoordigers ook aan een top met bedrijfstaksgewijs georganiseerde werkgevers en eventueel met regeringsinstanties over lonen en arbeidsvoorwaarden confereren. Merkwaardig en meer gevolg van een gangbaar sociaal gedragspatroon is dat de daar aan de dag tredende tegenstelling het meest op het klassieke antagonisme van werkgever en werknemer lijkt. In de onderneming zelf is de werknemer meer en meer het met psychologisch inzicht te hanteren instrument, wiens rendement met voortreffelijke voorzieningen op zowel instruktief als hygiënisch, op ontspannings- en sportief gebied, wordt verhoogd. Buiten loon of salaris om zijn het dikwijls juist deze voorzieningen die de speciale band met of de attractieve kracht van het bedrijf vormen.
*
Dit is een ontwikkeling die op zichzelf gezonde kanten heeft omdat er zoveel de hele maatschappij vergiftigende tegenstellingen mee zijn weggenomen. Maar dit betekent nog niet dat we nu, althans op sociaal en economisch
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos
terrein, in de beste van alle denkbare werelden leven. De W.B.S.-studie spreekt van institutionalisering van de grote onderneming, die inderdaad meer en meer een eigen leven achter nauwelijks te doordringen schermen is gaan leiden. De commissie stelt hiermee een bij uitstek democratisch probleem aan de orde, want onze politieke democratie is gegroeid - en bevochten - teneinde individuele of groepsbelangen door het algemene belang te laten controleren. Het reilen en zeilen van de grote onderneming, die zich door het systeem van de zelffinanciering (bestemmen van een deel van de winst voor de eigen investeringen) steeds onafhankelijker maakt van vreemde kapitaalverschaffers, onttrekt zich ook steeds meer aan welke controle ook, en aan het liberale, op Leibniz' leer der gepraestabileerde harmonie geënte Aufklärungssprookje van het ons aller belang dienende vrije spel der maatschappelijke krachten, gelooft niemand meer. Alleen met straffe, de vrijheid inperkende regels levert een spel alle deelnemers plezier op en waar dít spel vrijwel iedereen onder ons de bittere levensernst thuis bezorgt, is enige bezinning geboden. Van het met veel redelijk inzicht samengestelde rapport van de Dr. Wiardi Beckman Stichting, waarin ook blijk wordt gegeven van een open oog voor de hedendaagse maatschappelijke ontwikkeling, wil ik de analyse niet op de voet volgen, maar alleen enkele kanttekeningen maken bij de konklusies waartoe de voor deze studie verantwoordelijke commissie komt. Zij meent dat een herziening van het bestaande en bij de moderne maatschappelijke omstandigheden ten achter geraakte vennootschapsrecht het tegenwicht kan bieden voor de ongecontroleerde machtsconcentratie in de grote ondernemingen, waarmee zowel de belangen van kapitaalverschaffers en werknemers, als ook het algemeen belang, beter in het beheer der onderneming kunnen worden verdedigd en zelfs daarbij betrokken, voor zover het om ingrijpende
beslissingen gaat. Dit tegenwicht zouden dan de volgende wettelijke voorzieningen moeten verschaffen.
*
Analoog aan de bestaande Verzekeringskamer zou een Vennootschapskamer met een beperkt aantal door de Kroon te benoemen leden een globaal toezicht op de naamloze vennootschappen moeten houden, althans en dan nog met enkele uitzonderingen, op die welke een aandelenkapitaal van meer dan f 500.000,- hebben (eind 1955 83% van
| |
| |
het totale aandelenkapitaal van al onze NV's). Onderzoek van de verplicht voor te leggen jaarstukken, controle op de naleving van de in emissieprospektussen vervatte beloften, toezicht op fusies e.d. zouden dan tot de taak van deze kamer moeten behoren.
Daarnaast moet de raad van commissarissen, die behalve door het vrijwel verdwijnen van het door aandeelhouders uitgeoefende toezicht, ook door allerlei op het direkte ondernemingsbelang gerichte oligarchische bepalingen zozeer van karakter is veranderd, op wettelijke basis worden hervormd. Dit ook weer wat de grotere NV's betreft, ten aanzien waarvan de commissie een aantal normen formuleert. Die raad zou een drieledige samenstelling moeten hebben en in gelijke aantallen moeten worden gevormd door vertegenwoordigers van de aandeelhouders, van de werknemers en van het algemeen belang. Voor de benoeming van kapitaalscommissarissen moeten er zekere bindende bepalingen komen, de werknemerscommissarissen worden benoemd door de ondernemingsraad uit candidatenlijsten die door de in het bedrijf vertegenwoordigde vakbonden worden opgesteld en de representanten van het algemeen belang worden aangewezen door de Minister van Economische Zaken, op advies van de SER bij grotere, en door Gedeputeerde Staten, op advies van een speciale commissies bij kleinere vennootschappen. Een zittingsduur van 4 jaar, herkiesbaarheid en een voorgeschreven ontslagregeling zijn dan de verdere desiderata ten aanzien van deze commissarissen, wier taak het moet zijn er op toe te zien dat een verantwoord ondernemingsbeleid wordt gevoerd op sociaal, bedrijfseconomisch en commercieel terrein. Benoeming van de direktie, vaststelling van de jaarstukken, beslissingen over uitbreidingen, over fusies e.d., dienen tot de bevoegdheden van de raad te behoren.
*
Het is duidelijk dat de W.B.S.-commissie bij de uitwerking van dit weloverwogen plan tot democratisering van de onderneming de driedelige opzet van onze publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor ogen heeft gehad. Over menig technisch detail van het plan kan ik geen gefundeerd oordeel geven, maar wel vraag ik me af of hier niet te gemakkelijk, via het voorbeeld van een nog wel te hanteren koe, naar de horens van een naar moeilijk te temmen stier is gegrepen. Ook de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie beoogt harmonisering van tegenstrijdige belangen, wat voor zover het de externe kant

betreft nog wel een - in menig opzicht matig - succes oplevert, omdat het is gekoppeld aan een gecentraliseerd en zich op het politieke vlak afspelend economisch en sociaal beleid. Maar de praktijk der ondernemingsraden heeft wel geleerd dat wat de interne kant betreft deze vorm van overleg op zoveel weerstanden stuit, dat ze gevoeglijk een democratische wassen neus op een onveranderd autocratisch gezicht kan worden genoemd, die nauwelijks iets heeft te maken met een werkelijke democratisering van de onderneming.
Hiermee wil niet gezegd zijn dat er in dit opzicht helemaal geen democratisering aan de gang is, maar voor zover er sprake van is volgt ze eigen wetten. Technische en specialistische kennis hebben al een aanzienlijke bres geslagen in de dijken, waarbinnen zich vroeger allerlei standen en kasten profijtelijk konden verschansen. Van de kleine burgerhuiskamer naar de direktiekamer is het tegenwoordig nog wel niet één stap, maar dan toch dikwijls wel een met naarstige vlijt af te leggen specialistenweg. En zelfs voor de arbeiders zijn er nu in het grote bedrijf via de eigen specialistische instructie vele wegen omhoog. Van meepraten en beslissen in de zin van de W.B.S.-commissie mag er in een dergelijk bedrijf nauwelijks sprake zijn, maar de toenemende specialisatie brengt dan toch wel degelijk ook een toenemende spreiding van het vermogen tot praten en beslissen mee. De direkteur, die op grond van markten konjunktuuronderzoek besluiten neemt die tegenstrijdig zijn aan die welke de chef van de desbetreffende afdeling hem voorlegt, is zo duidelijk een eigenzinnige ezel dat hij alleen daarom al zijn positie riskeert. Ongeacht wat de aandeelhouders, de commissarissen of welke vertegenwoordiger ook van het publiek belang ervan zeggen.
Alleen - en hiermee kom ik op wat ik als een grote lacune zie in het rapport - de nu fungerende vertegenwoordigers van het algemeen belang zeggen al helemaal nooit iets.
| |
| |
En ik bedoel hiermee de pers. Het verbaast me door de jaren heen meer en meer in welke mate de redakties van onze grote bladen blind zijn - en blijkbaar willen blijven - voor wat zich in de economische sektor van onze maatschappij afspeelt. De economische kolommen van die bladen zijn niet alleen woestijnen van dorheid en verveling, maar ook voorbeelden van het benauwendste conservatisme dat denkbaar is. Zoals in de tijd dat de krant vrijwel uitsluitend het voorlichtingsorgaan van de bezittende c.q. op de beurs gokkende elite was, neemt de beursrubriek er ook nu altijd nog de voornaamste plaats in. ‘Schetsen’ van geld- en fondsenmarkt, korte berichten over te verwachten of uitgekeerde dividenden, nauwelijks leesbare statistieken over uit-, in-en doorvoer en dan zo hier en daar nog een verslag over wat een topfiguur aan enige maaltijd of hooggeleerde prae-adviseurs elders aan gewichtigs ten beste geven, dat is de kost die onze economische redakties ons in hoofdzaak voorzetten. Alleen als er een spectaculaire rel is, als in het geval van de publiek ruziënde familie Fentener van Vlissingen, is de pers als de kippen bij dit ‘eten en drinken’ voor de massa. Voor het overige is, buiten de faits divers om, alles wat er in onze grote ondernemingen gebeurt - en dit alles raakt bestaan en interesse van honderdduizenden mensen - een gesloten boek voor de krantenlezer. En hoe nodig het is dat eens een bestraffende publieke vinger op het beleid van bepaalde ondernemerskringen wordt gelegd, heeft de aktie van Vrij Nederland met betrekking tot de Krupp-affaire bewezen. Bij uitzondering is toen wel eens achter de schermen van het bedrijfsleven gekeken.
*
Ik noem dit soort niet meer up to date zijn van de pers een misstand en de allergrootste hinderpaal voor die inderdaad noodzakelijk te verwezenlijken controle op het bedrijfsleven. Het is dezelfde situatie die er vroeger in het politieke bedrijf heerste, toen het ook de gewone man niet aanging wat de heren bedisselden. Maar tot die politieke keukens is een zich zijn taak bewust zijnde pers wel degelijk doorgedrongen en ondanks misverstanden, wrijvingen of regelrechte konflikten is er die stroom van informatie, toelichting en popularisering ontstaan, die opzichzelf een permanent gewicht betekent in de weegschaal waar het algemene tegen het groepsbelang wordt afgewogen. Die stroom heeft er ook toe meegewerkt de gemiddelde burger enige kennis van zaken en het vermogen tot oordelen te bezorgen en al is de berichtgeving over wat zich in de onderneming voordoet dan niet het smulwerk waar onze kranten zich tegenwoordig wel graag voor uitsloven - zie de onbenulligheden over radio- en t.v.-voorstellingen of de kletskoek over filmjuffrouwen en op de huwelijksmarkt opererende vorstelijke personen - ik geloof toch dat er genoeg boeiends, opmerkelijks en van doodgewone (gebruik maar het modewoord) human interest uit te halen valt.
Een onmogelijke eis? Natuurlijk, ook hierbij zullen weerstanden moeten worden overwonnen. Er zal soms met geweld in de heilige huisjes van het bedrijfsleven moeten worden ingebroken, maar anderzijds zijn de grote ondernemingen, die er niet voor niets voortreffelijk geoutilleerde public relationsafdelingen op na houden, meestal meer bereid om inzicht van zaken te geven dan men denkt. Terwijl ze ook veel kwetsbaarder zijn dan men denkt, als het gaat om het publiek maken van misstanden, minder oirbare zaken en doodgewone blunders. Uiteraard blijven er bedrijfsgeheimen, verborgen strategie vanwege de concurrentie en wat al niet meer bestaan, maar de politiek is ook geen open boek. Zoals een deskundig en verantwoordelijk politiek redakteur weet wat er wel en wat er niet aan de publieke klok moet worden gehangen, zal zijn economische collega als hij regelmatig kontakt heeft met de grote onderneming, leren onderscheiden wat wel en niet dienstig is tot voorlichting en commentaar. Voor mij betekent een zekere mate van openbaarheid van de interne gang van zaken in het grote bedrijf een voorwaarde voor welke poging ook tot democratische controle op het ondernemersbeleid. Die controle houdt ook de mogelijkheid tot kritiek in en in een democratische samenleving dient de pers de kritische instantie bij uitstek te zijn. Wordt met die kritiek bevoegdheid en inzicht bewezen, dan zullen de ondernemingsfunktionarissen zelf er hun voordeel mee kunnen doen.
*
Wat dan nog de in het rapport aanbevolen hervorming van het vennootschapsrecht betreft, zegt de commissie dat ze niet heeft geaarzeld het afbreken van façadebouw voor te stellen. Terecht, want de funktie van aandeelhouders en commissarissen is door en door gedenatureerd. Maar ik geloof dat de beoogde regeneratie van de raad van commissarissen het gevaar van een nieuwe façade meebrengt. Niet dat ik het al hier en
| |
| |
daar te berde gebrachte en onnozele argument wil bezigen dat het de commissie gaat om een verkapte ‘socialisatie’ van de onderneming. Integendeel, in de grote onderneming moet vooral het algemene belang zijn funktie krijgen, maar die moet dan ook op een reële basis worden gevestigd. Behalve dat de in het rapport vorziene commissarissen bijzonder deskundig moeten zijn, willen ze door de direkties niet met een kluitje in het onbewogen riet van formalismen worden gestuurd, brengen ze ook de politiek mee daar waar deze niet thuis hoort. De politiek heeft zijn eigen organen van overleg en kritiek. Waar ministers, waar gedeputeerden Staten, waar vakbondsbestuurders mannetjes naartoe moeten sturen, wordt ook het politieke touwtrekken om hún mannetjes geïntroduceerd. En ik meen altijd nog dat het beter is de politieke touwen boven en niet door het bedrijf heen te spannen. Een zekere, en natuurlijk extreem gedirigeerde, praktijk van politieke commissarissen elders zou ons moeten waarschuwen.
*
Het lijkt mij dat voorlopig het commissarisseninstituut maar aan zijn natuurlijke omvorming tot instrument van relatie en beïnvloeding moet worden overgelaten, waarbij het begrijpelijk zou zijn als ook de vakbonden daar met meer kracht een positie in opeisen en verstandig als de onderneming dit uit eigen beweging aanbiedt. Ik vraag me ook af of er ter behartiging van het algemene belang niet een nieuwe funktie moet worden gecreëerd, die van een soort sociaaleconomische ‘accountant’, die waar het nodig is te hulp kan worden geroepen bij het toetsen van het ondernemingsbeleid. Een dergelijk onafhankelijke figuur, die als garant van het algemene belang een vertrouwenspositie zou moeten bekleden - zoals b.v. ook de beëdigde notaris het doet - zou zowel in preventief als in repressief opzicht een veel capabeler tegenspeler van een direktie zijn dan van her en der te betrekken commissarissen, die zelden de ondernemingsaangelegenheden in finesses kunnen volgen. Er moet dan wettelijk worden vastgelegd door wie en wanneer deze figuur kan worden ‘ingezet’.
Dat daarmee in de meer permanente vertegenwoordiging van kapitaals- en werknemersbelangen in de onderneming nog niet afdoende is voorzien, ben ik me bewust, maar het gaat hier dan ook om kanttekeningen van een niet gespecialiseerd maar wel geïnteresseerd lezer bij een tot nadenken prikkelend rapport.
|
|