Manasse Wat is er aan Saxbrath verloren? Hij heeft mijn zoon vermoord.
Ghyote Hij was toch ook mijn zoon! Alsjeblieft Manasse, ga jij etc....
De beide replieken van Manasse en Ghyote hebben geen enkel redelijk verband met wat de ander heeft gezegd. Natuurlijk heeft dat enerzijds het realistisch effect dat het gaat lijken op het ook vaak onredelijke voortkabbelen van dagelijkse gesprekken. Maar toneeltaal kan een zekere gerichtheid niet ontberen. De situatie moet daar boven de alledaagse werkelijkheid worden uitgetild op een zinvoller plan. Dit verzuimt Mulisch voortdurend. Telkens wanneer een scène werkelijk dramatische kracht dreigt te krijgen, zoals het moment waarop in Tanchelijns aanwezigheid een kreupele weer kan opstaan, laat Mulisch het tafereel met een paar losse zinnen in het honderd lopen en blijven spelers en publiek met lege handen achter. Ook de vele korte tableaus waarin het stuk verdeeld is, dikwijls bestaande uit niets dan een lang gesprek tussen twee van de hoofdpersonen, getuigen van een vooralsnog pijnlijk gebrek aan toneeltechniek.
Telkens weer valt de schrijver terug op een zwaarwichtige sexuele symboliek die zo doorzichtig is dat je de beeldspraken over bevlekte lakens en bezeten vrouwen al kunt zien aankomen en tegelijk zo onnodig dat het schooljongensplezier in het ‘épater le bourgeois’ er van afdruipt, zodat een recensent zich slechts met moeite kan bedwingen om zijn beoordeling op toilet-papier te schrijven.
Het is zeer moeilijk om in deze warwinkel van onmiskenbaar literair talent en primitieve dramatische bombast tot een waardeoordeel te komen. Het leek mij dat we Mulisch' eersteling niet met het vuile waswater moeten weggooien, maargereserveerd dienen af te wachten welke broertjes hij zal krijgen. Het zou onbillijk zijn om Mulisch die we allemaal wel eens een broodje hebben zien eten op het Leidseplein daarom strenger te beoordelen dan een Brendan Behan wiens waardeloze Gijzelaar, uit het o zo romantische Ierland hier met zoveel eerbied voor wat-van-ver-komt, is ontvangen.
De tweede voorstelling, die ik zag, is in Amsterdam met matige geestdrift en geweldige hoestbuien ontvangen. Men was geen ogenblik in zijn ziel getroffen, maar wel vaak geamuseerd, telkens weer geboeid door frappante passages, en voortdurend enthousiast over het bijzonder toegewijde spel van de meeste acteurs.
Er werd door Ko van Dijk nogal hard geschreeuwd en veel met een scheef hoofd rondgesprongen zoals we dat al van hem kenden. Geen sprake dus van een ‘creatie’ zoals sommigen U misschien willen doen geloven. Hij en Han Bentz speelden enorm gespannen, maar gaven er beiden blijk van dat ze graag een helderder tekst en duidelijker problemen tot hun beschikking gehad hadden.
De regie van Henk Rigters zorgde er kundig voor dat er telkens op de twee helften van het toneel ongeveer evenveel mensen stonden, maat schoot verder op vele punten tekort. Vooral het willen effaceren van Mulisch' krachtigste effecten was volkomen misplaatst en een lafheid.
Mulisch schrijft duidelijk voor dat Tanchelijn met ontbloot bovenlijf moet worden gewassen door Ghyote, dat Saxbrath tevoorschijn gesleurd moet worden om midden op het toneel in elkaar geslagen te worden en Tanchelijn dient duidelijk kinds te worden en uit een zakje te snoepen. Daar was nu niets van te zien. De halfslachtige ijver om toch nog van het fatsoen te redden wat er te redden viel, bleek uit het voortdurend achter halve onverstaanbaarheid wegmoffelen van kernachtige uitspraken als: Ik word geil en Een minuutje op je pishoofd. Zo is ook in het programma een deel van Mulisch'aanhangsel op zijn stuk afgedrukt met weglating van het (syntactisch ook nog onmisbare) zinsdeel ‘als aan gene zijde van de Katholieke haat’. De directie wilde vooral niemand op het idee brengen dat we hier wel eens met een antirooms stuk te maken konden hebben.
Over de decors weet U genoeg als U de kletspraat van de ontwerper in het programma gelezen hebt: Kunst moet eerst zichzelf uitbeelden door vorm of stijl, lijn of verf, nuance etc., dan pas komt de bedoeling, de uitdrukking van de kunstenaar.
Het lijkt me het beste zijn naam en zijn grauwe werkstukken, waarin in ieder geval noch kunst noch enige bedoeling werd uitgedrukt ten spoedigste te vergeten, al was die ene scène in de Dom van Antwerpen mooi van kleur.
Kleine rollen werden zeer fel en prachtig bewogen gespeeld door Eli Blom en Joop Admiraal.
Ik ben niet bereid mee te werken aan de officiële Mulisch-dienst. Zolang hij zijn bekende stelregel blijft volgen: Hoe minder ik zelf zeg, hoe meer de anderen me prijzen, blijf ik wachten tot hij zich wat duidelijker in gewone woorden gaat uitdrukken. Tot de God Mulisch weer een mens is geworden, al of niet uit een zakje snoepend.