
alledaagse termen geschieden -, wanneer men op dit punt nog alleen maar met schablones als ‘oppervlakkige tegenover diepere waarheid’ en ‘schijn tegenover werkelijkheid’ weg weet, dan is de zaak bepaald niet gezond.
Er zijn allerlei oorzaken aan te wijzen waardoor deze toestand op het Europese continent bij voortduring minder gezond is dan in de Angelsaksische landen. Tot die oorzaken behoort niet dat het specialisatieproces hier verder zou zijn voortgeschreden dan daarginds. Kortheidshalve kunnen we onze toeschrijving condenseren tot ‘een kwestie van mentaliteit’. Er is iets in onze hele habitus waardoor wat men met een slecht woord ‘popularisatie’ van de wetenschap noemt hier laag staat aangeschreven en waarom onderwijs aan al ontwikkelde en gevormde breinen hier hoger staat genoteerd dan dat aan prille geestjes. Ik tart iemand mij een Nederlandse tegenhanger aan te wijzen van het volgende: In Harvard bestaat een oude regel, dat iedere hoogleraar die benoemd is in de (postgraduate) School of Arts and Sciences per jaar één cursus geeft voor de undergraduates op het College. Bij een onderzoek ter voorbereiding van onderwijsreorganisaties bleek, dat géén van de betrokkenen dit uur zou willen prijs geven, niet ondanks maar omdat het hen het meest uit hun routine haalde en dwong tot eenvoudige formuleringen. Een verschil in mentaliteit...
De mentaliteit van de ‘geleerde specialist’ of ‘gespecialiseerde geleerde’ (in tegenstelling tot de specialist-onderzoeker) is die van de man die alleen maar praat over wat hij weet en het alleen zegt op een manier die hij verantwoorden kan en die daarom zijn terrein hoe langer hoe enger kiest en zijn taal hoe langer hoe technischer en ingewikkelder maakt. Zijn werkwijze is erop gericht zichzelf ‘weg te cijferen’ door op te gaan in het onpersoonlijk-technische aspect van zijn vak. Voor dilectari is bij hem alleen plaats voorzover daar een geleerdenritueel voor bestaat: ook dit zal hij doen als een ‘kenner’. Het is gemakkelijker van dit type een karikatuur te maken dan de subtiele vormen te beschrijven waarin het óók wie er zich tegen verzet in zijn greep houdt. Het iets te schuchtere, iets te ingetogene, iets te omzichtige en voorzichtige, het ‘past’ de Nederlandse wetenschapsbeoefenaar in het bijzonder zo goed omdat het een gecultiveerde variant is van die nationale geesteshouding volgens welke men beter gewoon doet, omdat men dan al gek genoeg doet.
Hier zullen we tegenover moeten stellen dat men in de wetenschap pas dan gek genoeg doet wanneer men zijn kunsten in algemeen begrijpelijke vormen ten toon kan spreiden. Dat is geen verlaging van de wetenschapsbeoefening die de fase van de specialisering is ingegaan. De fout van Icarus was niet zozeer dat hij verder en verder wilde, maar dat hij de relatie tot zijn uitgangspunt daarbij uit het oog verloor. Die specialisten, die menen meer en meer ‘de’ werkelijkheid te benaderen, zijn in een veel gevaarlijker positie: niet alleen hebben zij de vaste grond onder de voeten verloren, maar zij ontkennen dat het grond is. Dat, nogmaals, is niet een gevolg van hun gespecialiseerd zijn, dat is een ‘mentaliteitskwestie.’
Tot slot nog een woord over het ambitieuze dilettantisme van Drion. Drion kenschetst de moeilijkheid van de dilettant als terreinverlies. Hij ziet aan alle kanten bordjes Verboden Toegang en daarachter koddebeiers opwaren die de wandelaar naar door bevoegd specialistisch gezag afgestempelde toegangskaarten vragen voor wat eens gemeen veld was. Deze voorstelling van zaken is eveneens ingegeven door het één-werkelijkheidspostulaat: de specialist zou stukjes afperken van de éne wereld. In feite is van een dergelijke inperking geen sprake; in feite is het veeleer zo dat de specialist nieuwe gebieden aan de oude toevoegt; in feite is hij een landwinner.
De terreinen die hij ontsluit zijn echter moeilijk begaanbaar. Om hem daar te kunnen volgen moet hij hulp verlenen. Daarvoor is het nodig dat hij de door hem afgelegde weg in algemeen begrijpelijke bewoordingen uitstippelt. Niet toegangskaarten, maar handleidingen heeft de dilettant hier nodig. Dat zijn geen summiere boedelbeschrijvingen, zoals men vaak meent, maar beschrijvingen van de elementaire handelingen die men moet verrichten om het gebied te kunnen betreden. Handelingen die de onderzoeker voor een deel zelf onbewust zal hebben verricht. Niet om de resultaten van een wetenschap gaat het hierbij, maar om haar methode, haar werkwijze. Bezinning daarop is niet alleen voor de dilettant van belang, het is een levenszaak voor de wetenschap zelf.