Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollands Weekblad. Jaargang 4 (1962-1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollands Weekblad. Jaargang 4
Afbeelding van Hollands Weekblad. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Hollands Weekblad. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollands Weekblad. Jaargang 4

(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Korte commentaren

Opscheppers en ridders

De Opschepper zal binnenkort een nieuwe figuur in het Nederlandse verkeer worden. Niet meer de Boef of de Schurk, want deze kwalificaties herbergen teveel romantiek; tenminste volgens de reclamedeskundigen, die de menselijke ziel van alle kanten hebben besnuffeld.

Opschepper dus: de vent, die zijn bromfiets of motor laat brullen, die wegscheurt bij de start, die te snel rijdt, onverantwoordelijk inhaalt en snijdt. Een Opschepper is niet romantisch, hij is een vervelend mannetje. Het woord klinkt alleen maar ‘vinnig’.

Nu de Opschepper is geschapen, gaat het Verbond voor Veilig Verkeer een dier bekende ‘grootscheepse acties’ beginnen tegen die Opschepperij in de vaste overtuiging, dat de nieuwe subjecten zullen blozen van schaamte na elke blufferige handeling, zoals bijvoorbeeld het snijden.

De advertentiebureaus, die dit fijnzinnige plan hebben ontworpen, voeren het natuurlijk niet gratis uit: het zal ongeveer een miljoen gulden kosten. Dat is veel geld, de reclamebureaus - pardon, de Opscheppers zijn duur.

Maar de onfeilbare snuffelneus van het reclameras heeft tegelijk de oplossing van het financiële probleem ontdekt. Tegenover het massale plebs van de Opscheppers stelt men de Elite van de Beschermridders, die gekozen worden uit een groep ‘belangrijke persoonlijkheden’. Tegen betaling van een som van vijfhonderd gulden kan zo een belangrijke persoonlijkheid verkeersedelman worden, hetgeen zichtbaar zal zijn aan een plaquette, die hij/zij op zijn/haar auto of zijn/haar motor c.q. bromfiets (!) kan bevestigen. Eén dezer belangrijken zal als symbool voor allen een antieke automobiel krijgen, helemaal gerestaureerd. Dat is een koopje.

Zo krijgen wij dus de Opscheppers en de Beschermridders als nieuwe discriminaties in onze veelzijdige samenleving met daartussen de kleurloze groep van evenwichtige en tevens onbelangrijke persoonlijkheden.

Nu er geen ploerten, schurken, boeven en idioten meer op de weg zullen zijn, zal het aantal verkeersongelukken zeker verminderen. Het wordt allemaal heel mooi. De Opscheppers zullen zich koest houden, de Beschermridders zullen met hun plaquettes sieraden in het verkeer zijn en de reclamemensen verdienen behalve hun geld, de dank van het Nederlandse volk. Zo zal iedereen tevreden zijn in de keurige speeltuin van het Nederlandse verkeer.

A.F.L.

Praats

Een staatsmijnambtenaar, doctorandus in de economie van de katholieke hogeschool te Tilburg en als student al een pittig kereltje, heeft bij het jubileum van een lokale krant in Limburg flink gesproken over de Nederlandse journalistiek. Wij hebben hier te maken met het weinig voorkomend strebersfenomeen der foutenzoekers. Reeds als student speurde de staatsmijnambtenaar - met succes - naar fouten in leerboeken en bij de kolenmijnen heeft hij snel carrière gemaakt vanwege zijn financiële speurcapaciteiten. Dat hij nu óók nog met grote kundigheid kon spreken over de ernstige tekortkomingen van de financiële en economische journalistiek komt omdat zijn familie belangen had bij de lokale Limburgse krant. De problemen van de industrialisatie, moet de man gezegd hebben, worden in de kranten niet juist gezien, want de lui hebben er geen verstand van. Dat is dan jammer, want aan het hoofd van alle financiële redacties staan hetzelfde soort lieden wat hun opleiding betreft als doctorandus - mijnambtenaar - wijs - kereltje - met - grote-muil. Bij de lokale kranten - vaak van het soort familiebezit, waar de dividendjes belangrijker zijn dan de uitgeversverantwoordelijkheid - hebben ze geen doctorandussen; die kosten teveel. Maar

[pagina 7]
[p. 7]

desondanks valt het aantal fouten zelfs dáár wel mee. Vooral omdat in de provincie de lieden als onze staatsmijnambtenaar van te voren inzage van de copij verlangen en meestal braaf krijgen ook. Daar zit 'm natuurlijk de knoop. Er is bijv. op het ogenblik nogal kritiek op het staatsmijnbeleid. En wie kritiek heeft is ondeskundig, een foefje dat vaker wordt toegepast. Op deze figuur moeten de minister van economische zaken en zijn voorlichtingsambtenaren eens goed letten, want hier was een flinke man aan het woord, zo een die wel even zal zeggen hoe het moet, eventueel wellicht via een ‘Perskamer’ of hoe het ding heette. Natuurlijk moet de voorlichting over de industrie zo zijn als de ambtenaren van de industrie haar wensen. Voor volk en vaderland.

E.D.

Jevtoesjenko

De Pravda mag dan een saaie krant zijn, er staan wel geregeld gedichten in. Dat zijn dan weliswaar en over het algemeen actuele gedichten zoals ook De Volkskrant ze van Gabriël Smit of Harry Prenen publiceert t.g.v. katholieke hoogtijdagen, het blijft toch poëzie. In de Pravda van 25 oktober 1962 stond een gedicht afgedrukt van Jevgeni Jevtoesjenko, Ruslands erkende rebel, gesanctioneerd zolang hij dicht in de richting van de partijlijn, fel bestreden zodra hij, als een dronkeman die moet proeflopen, zich buiten de streep waagt die de politici hebben getrokken. Als ‘colophon’ vermeldde het gedicht: ‘Havanna, 24 oktober. (Door de speciale correspondent doorgebeld.)’ Het heet: ‘Brief aan Amerika’. De eerste regels luiden: ‘Amerika, ik schrijf je vanuit Cuba, waar vannacht in onweersgolven de klippen gealarmeerd oplichten, evenals de jukbeenderen van de verstarde schildwachten.’ Jevtoesjenko somt dan de mensen op (ministers, artsen, schoenmakers, etcetera) die te wapen snellen en het burgerpak verwisselen voor ‘het uniform met de bittere geur van het kampvuur’, en vervolgt dan: ‘Amerika, ik vraag je in het Russisch: schaam je je niet om met heilige schijnheiligheid hen te dwingen de wapens op te nemen, om hen daarna dan daarvan te beschuldigen!’ In de strijd van stinkende lastering en blokkade gedragen zij zich heel wat nobeler tegenover jou, Amerika, dan jij tegenover hen, vervolgt Jevtoesjenko. ‘Voor je kinderen en nakomelingen doet het hen pijn. En in de kerk, treurend om je ziel, vragen vier negerinnen aan God, jou te doen halt houden, Amerika.’ Jevtoesjenko voert dan Fidel ten tonele, en blikt terug: ‘Eens rende hij lichtvoetig, als jonge man, de trappen op terwijl de vogels floten. Hij, Fidel, stond bij het standbeeld van Lincoln, en keek hem recht in de ogen. En nu, sprekend over de onrechtvaardigheid, zijn krachten samenballend in zijn ijzeren vuist, kijkt Fidel Lincoln eerlijk in de ogen, terwijl Lincoln - ik weet niet hoe Lincoln kijkt...’ Even verder heet het dan: ‘Je hebt niet alleen de Cubanen beledigd, door met je vloot zo'n hoge borst op te zetten, je hebt ook andere volken beledigd, waaronder je eigen volk. Ik ken je volk. Een goed volk, in wezen. Ik zal niet spuwen op haar lot. De lage daden van een groot land maken me triest en vind ik verschrikkelijk om naar te kijken.’ Jevtoesjenko eindigt dan met de regels: ‘Je grootheid terug te winnen zal niet eenvoudig zijn. Je hebt haar verloren in een blind spel, terwijl een klein, maar manmoedig eiland ondertussen een groot land geworden is!’

N.S.

Veiling

Paul Brandt heeft in Amsterdam weer een veiling gehad, en de kranten hebben de belangrijkste prijzen trouwhartig de volgende dag op de kunstpagina vermeld. Daar is niets op tegen. Het merkwaardige is echter, dat men van zo'n veiling altijd de hoogste prijzen noemt, nooit de verrassend lage. Het is natuurlijk interessant te weten hoeveel een schilder momenteel doet, maar dat geldt ook voor zijn minimumprijzen. En de verzamelaar is minstens zo geïnteresseerd in de lage prijzen als in de hoge. Dat er een paar uiterst naturalistische landschapjes van Karel Appel voor 240 en 320 gulden verkocht werden is wetenswaardig, maar even wetenswaardig is dat enkele kleurenlitho's van hem weggingen voor slechts 40, 38, 40 en 32 gulden. Een doek van Willy Boers ging voor 30 gulden nog niet weg, twee ongesigneerde etsjes van Cézanne deden niet meer dan 40 en 60 gulden. Dat Chabot wegging voor 2400 en 1500 gulden, het worde met nadruk vermeld, maar dat men Chagalls bijbellithografieën voor tussen de 28 en 55 gulden krijgen kon (dus tegen ‘reproductieprijs’) is toch ook het vermelden waard. Goed, het moge waar zijn dat die Appels en Chagalls van matige kwaliteit waren, het waren toch, gesigneerd (Appel) of niet gesigneerd (Chagall), ‘echte’ lithografieën. Op zo'n veiling merkt men dat het niet waar is, dat er alleen op namen gelet wordt en niet op kwaliteit. Appels naam is, internationaal, heel wat groter dan die van

[pagina 8]
[p. 8]

Corneille en Heyboer. Met hun betere werkstukken brachten de laatsten echter aanzienlijk meer op dat de Appels van matige kwaliteit.

N.S.

Omroepfolklore

Misschien is het ‘conflict’ - het hoeveelste?; de tijd voor catalogiseren is aangebroken - opgelost, als deze regels in druk verschijnen. Een kleurrijke episode uit de geschiedenis van de vaderlandse omroep zal dan afgesloten zijn. Neerlands laatste echte regent zal zich hebben teruggetrokken op zijn Biltse domein. Gelukkig is het jachtseizoen open, zodat hij de herinneringen aan het lastige kijk-, luister- en werkvolkje uit zijn herinnering kan bannen.

De figuur van jonker Roëll heeft voor mij altijd iets vertederends gehad. Hij wilde echt alles goed doen, hij wilde echt het gezag handhaven en voor zover zijn referentiekadertje hem dit toestaat is hij zonder enige twijfel een integer man. Man uit één stuk. Het blijkt al hieruit: hij heeft niet alleen het voorzitterschap van de A.V.R.O. neergelegd maar ook het lidmaatschap opgezegd; zijn televisietoestel heeft hij ter beschikking gesteld en aan allen die wilden luisteren is door hem meegedeeld, dat het bijzonder moeilijk zal zijn in de voorzittersvacature te voorzien door de benoeming van een man die integriteit en autoriteit paart aan kennis van zaken.

Het restant van het dagelijks bestuur van de A.V.R.O., de grimmige oude heer Wassenbergh incluis, heeft laten weten, bereid te zijn te spreken over het voorstel van de bedrijfsleiding tot instelling van een driehoofdig directorium. De jongens van de televisiesectie hebben hun ontslagen ingetrokken. De schetterende luistervinkjes van het actiecomité fladderen opgewekt hun bezoedelde vlerkjes. Een boeiend hoofdstukje omroepfolklore lijkt zijn voltooiing te naderen.

De stakende televisiemedewerkers hadden natuurlijk niet helemaal ongelijk. Objectief beschouwd meer gelijk dan ongelijk, zelfs. Want het is ondanks de statuten een heel gekke situatie, dat de mensen die verantwoordelijk zijn voor de radio- en televisieprogramma's - voor het produkt van het door een omroepvereniging geëxploiteerde bedrijf, dus - ondergeschikt zijn aan een door het verenigingsbestuur benoemde directeur, die veel meer aan het hoofd heeft dan de programma's, waarvan hij au fond zoveel ook niet hoeft te weten.

Programmaleiders op directie-niveau vindt men vrijwel overal ter wereld. Directeuren van omroepdiensten, zo overbelast door propagandistische, organisatorische, coördinerende zorgen zijn een typisch Nederlands verschijnsel. Het houdt rechtstreeks verband met een bestel, waarin clubs van amateurs bedrijven exploiteren die steeds meer specialisatie en vakmanschap vergen. Verenigingsbestuurders en directeuren zitten daar om één tafel en kennen elkanders stoelen niet meer. Voor de mensen die het eigenlijke werk moeten doen is dat vaak frustrerend. Of ze zelf voor de hun toebedeelde taak zijn berekend, is per slot van rekening minder hun zaak dan die van de voor hun benoeming verantwoordelijken. (Een programmadirecteur zou, zelfs wanneer hij uit pure liefhebberij kampioenschappen kunstrijden zou verslaan, gemakkelijker door de mand kunnen vallen dan een sectiehoofd).

Andere omroepverenigingen hebben de zaakjes bedrijfs-organisatorisch wel iets beter voor elkaar. Waarschijnlijk omdat hun bestuurders weten dat ze voor een ‘zuil’ staan; zich beschouwen als behartigers van de belangen van een bevolkingsgroep. Er is bij die andere verenigingen nog allerminst een ideale functionele scheiding van verantwoordelijkheden; er is, bij de meeste, wel een duidelijke delegatie van verantwoordelijkheden aan vakmensen (al komt die in de titulatuur niet altijd even duidelijk tot uiting). De A.V.R.O. moet zuil zijn, maar is het niet. Pretendeert nationaal te zijn, maar staat op de bres voor de verenigingsstructuur en voor een omroepwet die de verdeling van de zendtijd afhankelijk zou stellen van contributie, c.q. abonnementsgeld op programmabladen, betalend zielental. Jonkheer Roëll zelf heeft het eens treffend uitgedrukt (in Assen in 1960, voor de rebellen met de vlag gingen zwaaien): ‘Wij zijn een B.B.C., maar dan zonder het “public service” element’. Dat maakt het nu juist zo bijzonder moeilijk.

In de aktie van de televisiemensen speelden persoonlijke en zakelijke ambities door elkaar. Dat het zakelijk doel ervan verantwoord was - waarmee over het gehanteerde middel niets is gezegd - staat voor mij vast. Of het bij de A.V.R.O. allemaal beter zal gaan, wanneer Siebe eenmaal televisiedirecteur is, durf ik niet te zeggen. In deze tijd van hondsdolheid moet ik extra op mijn tellen passen. Maar voorlopig is het bereiken van een gezondere zakelijke grondslag ook al iets waard. Dat ‘gezonder’ nog lang niet gezond is, behoeft alleen toelichting voor hen die zich tot verdediging

[pagina 9]
[p. 9]

van de grondslagen van ons omroepbestel geroepen achten.

Hun oren zullen doof zijn voor mijn woorden.

H.S.

Spits cabaret

Het is verwonderlijk maar waar, dat er nog altijd titels voor cabaretprogramma's te verzinnen zijn, die simpel, voor de hand liggend, bruikbaar maar nog ongebruikt zijn. Een dergelijke vondst is de naam Sing Sing voor een programma van cabaretliedjes dat een groepje Amsterdamse studenten in een onregelmatige serie vrijdag- en zaterdagavonden ten gehore brengt in het café Cantien, Kerkstraat 377. Het is studentencabarein zijn meest typische vorm, met alle bekende karakteristieken op de spits gedreven. Eén meisje en twee jongens in nonchalante drachten, staan houterig gesticulerend op een houten kist hun teksten, povertjes zingend, in een microfoontje te roepen. Maar die tweeëntwintig liedjes zelf zijn zo voortreffelijk van gedachte en woordenspel, dat men scherp moet zitten luisteren wil men bij het hoge tempo en bij ontstentenis van enige voordracht, deze meesterlijke chansons op de voet volgen. Hoewel de teksten uit slechts twee pennen zijn gevloeid (van Harry Geelen en Marius Aalders) worden sterk variërende onderwerpen als een juffrouw die verliefd is op een globe (‘Globaal gefixeerd’) en een koning die streeft naar een houtjetouwtje-jas (‘Hou en tou’) alsmede een psychotechnisch geval ‘Liefde zonder Trees’, hoogst kolderiek uit de doeken gedaan. De uitmuntende pianobegeleiding is van de handen van de uitnemende Rob Starreveld en het innemende meisje heet Imme Dros.

Het is onnodig te zeggen dat een dergelijke ‘Tour de Chant’ (nog) ongeschikt is voor het grote publiek, aan wie geen enkele concessie is gedaan, maar iedere lezer van dit blad die wel eens in Amsterdam komt zou het zich tot een eer moeten rekenen de enige onderneming op dit gebied in ons land die enigszins met de talrijke Franse literaire cabarets te vergelijken is, te gaan zien en daardoor in stand te houden. Dan zult U merken hoe verfrissend het is eens naar werkelijk geestige teksten te luisteren die niet met een virtuoze techniek over hun gebrek aan inhoud heengetild hoeven te worden. Die gelegenheid hebt U voorlopig op 9, 17 en 24 november. Aanvang 9.15 uur.

 

H.v.D.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.F. Luyendijk

  • Nico Scheepmaker

  • E. Damen

  • Herman van den Bergh