|
| |
Canto II van Ezra Pound
Vertaling: Rein Bloem
Voor de duivel, Robert Browning,
er kan maar één Sordello zijn.
Maar Sordello, en mijn Sordello?
Lo Sordels si fo di Mantovana.
Een rob ravot in schuim-gewitte cirkels tegen de klippen op,
Glanzend hoofd, dochter van Lir,
Onder zwarte bontkap, Oceaan's lenige dochter;
En de zee stroomt in de zandbaai:
‘Eleanor, ἑλέναυς and ἑλέπτολις!’
En de arme ouwe Homerus blind, blind als een mol,
Luister, luister naar de golfslag, mompelen van oude mannen:
‘Laat haar teruggaan naar de schepen,
Terug onder Griekse scharen, opdat geen onheil treft onze stad,
Onheil na onheil, en een vloek vervloekend onze kinderen.
Loopt, ja zij loopt als een godin
En heeft een goddelijk gelaat
en de stem van Schoeney's dochters,
En noodlot vergezelt haar op haar weg,
Laat haar teruggaan naar de schepen,
terug onder Griekse stemmen.’
kronkelen de armen van de zeegod,
Lenige spieren van water, grijpen haar, kruislings,
En het blauw-grijze glas van de zee overhuift hen,
Vlammend azuur van water, koude-golf, dicht dek.
Kalme zon-tanige zandbank,
De meeuwen breed-uit hun vleugels,
pikken tussen de open veren;
Snippen komen om hun bad,
Spreiden natte vleugels in de zonschijn,
Overgroeide rots bootvormig,
algen klitten op de helling,
Er gloeit een onderzeese gloed wijnrood,
een tinnen flits als zon verblindt.
| | | |
Het schip landde in Scios,
de mannen verlegen om bronwater,
En bij de rots-poel een jongen zat van wijn,
‘Naar Naxos? Ja, wij brengen je naar Naxos,
Kom op jô.’ ‘Niet die kant!’
‘Welwaar, die kant ligt Naxos.’
En ik zei: ‘Dit schip gaat rechtdoorzee.’
En een ex-galeiboef uit Italië
(Hij werd gezocht voor manslag in Toscane)
En met z'n twintigen tegen mij,
Gek om een beetje slavengeld.
En zij brachten het schip uit Scios
En de jongen kwam bij, weer, in de herrie,
En keek uit over de boeg,
en oostwaarts, naar Straat Naxos.
Gods-wonder toen, gods-wonder:
schip rotsvast in zee-kolk,
Wingerd langs de riemen, Koning Pentheus,
druiven zónder zaad, mét zeeschuim,
Wingerd langs het dolboord.
Jawel, Ik, Acoetes, stond daar,
en de god stond naast mij,
Toen het water stolde onder de kiel,
Golf-breuk van voor tot achter,
zog stroomde van de steven,
En waar het gangboord was, stond nu een wijnstruik,
loof van druiven op de klampen,
Zware trossen aan de riemen,
En, ontstaan uit niets, een ademen,
hete adem rond mijn enkels,
Beesten als schaduwen in glas,
een bonten staart uit niets.
Lynx-gespin, en prikkel geur van beesten,
waar eerst teerlucht hing,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
ogen schitteren uit duisternis.
De lucht droog, doorschoten, zonder storm,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
bont schuurt langs mijn knie,
Ritselen vluchtige schichten,
droge vormen in de aether.
En het schip als een kiel in het dok,
geslagen als een os in smidskling,
Ribben vastgeklonken in de boorden,
wijntrossen aan de roerpen,
lege lucht met bont bekleed.
Levenloze lucht gespierd,
katachtig op hun gemak de panters,
Luipaarden besnuffelen de rank uit de spuigaten,
Gehurkte panters bij het voorluik,
En de zee diep-blauw rondom,
groen-rossig in schaduwen,
En Lyaeus: ‘Vanaf nu, Acoetes, mijn altaren,
vrees niet de katten van het woud,
voer druiven aan mijn panters,
| | | |
Olibanum is mijn wierook,
de wijnrank groeit om mij te eren.’
Het kielzog verstild nu om de roerketting,
Zwarte snoet van een bruinvis
Visschubben op de roeiers.
Toen zij de jongen brachten zei ik:
‘Er schuilt een god in hem,
al weet ik niet welke god.’
En zij sloegen mij de touwen in.
Medon's gezicht als de bek van een zonvis,
Armen schrompelend tot vinnen. En gij, Pentheus,
Deed beter naar Tiresias te luisteren, en naar Cadmus,
of het zal u slecht vergaan.
Visschubben rond de dijen,
lynx-gespin midden op zee...
bleek in de wijn-rode algen,
Als je leunt over de rots,
het koralen gezicht onder golven-spel,
Bleek-rose onder water-wisseling,
Ileuthyeria, schone Dafne van de kusten.
Zij zwom en zag haar armen in takken verkeren,
op de vlucht voor welke school van tritons,
Het kalme water fronste, gezien, en half gezien,
So-shu karnde in de zee, ook So-shu,
gebruikte de lange maan als karn-stok...
Lenige wending van water,
wervelen de strengen van de zee,
Zeevogels spreiden vleugels,
plassen in rots-holen en zand-holen
In uitlopers bij het laag-duin;
Glas-glinster van zee in tijsporen bij zonlicht,
golven, kleur van druivenmoes,
veraf, rook-grijs van de rots-val,
Zalm-rode vleugels van de visarend
werpen grijze schaduwen in water,
De toren, grote gans één-ogig,
richt zich op uit het olijvenbos.
En wij hoorden hoe de faunen Proteus gispten
bij de geur van hooi onder de olijven.
En hoe de kikkers zongen naar de faunen
| |
| | | |
Aantekeningen
Het wordt tijd dat men de discussies t.a.v. de persoon van Ezra Pound laat rusten en kennis neemt van zijn werk. Dit wordt bemoeilijkt door de betrekkelijke ontoegankelijkheid ervan, met name de Cantos zouden onleesbaar zijn. Bij nader inzien valt het allemaal wel mee en als men de moeite neemt zijn brieven en essays te lezen, komt men al gauw op het spoor van de verwijzigingen, die hij zonder aankondiging of aantekening in de Cantos geeft.
Dan is er nog de in Nederland niet aanwezige Annotated Index to the Cantos of Ezra Pound (University of California Press, 1959) waarin alle eigennamen, citaten en allusies, voorzover mogelijk, verklaard worden.
Eigenlijk is het tegen de bedoeling van Pound in, die wil dat de lezer zelf actief meeleest en meewerkt, aantekeningen bij zijn werk te geven, maar wat is op het ogenblik belangrijker: dat zijn Cantos gelezen worden of niet.
Daarom een aantal toelichtingen:
in de eerste plaats moet de lezer het ideogram, de noemer, van de Canto achterhalen. Hier zijn verschillende aspecten van het begrip metamorfose aan de orde: de kunstenaar zal uit een chaos van beelden zijn variant moeten destilleren en zo omlijnd mogelijk weergeven; met geweld is dat niet te bereiken, het beeld ontsnapt dan en neemt een andere gedaante aan.
Robert Browning, dichter van o.a. Sordello (1840)
Sordello, Italiaans troubadour, 12-13de eeuw, afkomstig uit Mantua (Mantovana)
So-shu karnde in de zee, volgens de Index een verwijzing naar Chinese dichters: Li Po of Chuang Tzu, van wie dit de Japanse versie zou zijn. Maar: een Indiase legende verhaalt van goden die in de zee karnen om godenspijs te verwerven; in India staat So-shu bekend als wegenbouwer; dit past beter in het ideogram: het streven naar ordening, het verdichten van de chaos.
Lir, een Keltische zeegod, wiens dochters zich o.a. in robben konden veranderen.
Ogen van Picasso, inderdaad een opvallend ‘attribuut’ van de schilder; Cummings b.v. was zeer onder de indruk van zijn glanzend bruine ogen.
Eleanor, Eleanore van Aquitanië, de 12de eeuwse beschermvrouwe van de troubadours, later echtgenote van Hendrik II van Engeland.
helenaus, heleptolis, bijnamen van Helena van Troje (Agamemnon van Aeschylos): vernietigster van schepen en steden.

Schoeney's dochters, Atalanta de dochter van Schoeneus (Ovidius Metamorfosen X 560-707); Pound gebruikt voor dit fragment de vertaling van Arthur Golding en neemt diens spelling over).
Tyro, nimf door Poseidon bemind; Pound geeft haar later de naam Ileuthyeria = vrijheid en vergelijkt haar met Dafne die verandert in een laurier, zoals zij in een koraal.
Het schip landde in Scios, hier begint het verhaal van Acoetes aan koning Pentheus, die hem gevangen heeft, verdacht van Bacchus-sympathieën. Acoetes vertelt hem hoe de kooplieden van zijn schip een dronken jongen wilden ontvoeren, ondanks zijn waarschuwingen. De jongen bleek Bacchus = Lyaeus te zijn, die als straf het schip veranderde in een wijnberg en de boosdoeners in vissen en wouddieren; twee der schurken worden genoemd: Lycabs en Medon; alleen Acoetes blijft gespaard. (Ovidius, Metamorfosen III)
Tiresias, onheilsprofeet verwant aan het vervloekte Thebaanse geslacht van Cadmus. Pentheus, kleinzoon van Cadmus - hij weigerde Dionysos te eren, wordt verscheurd door uitzinnige Bacchanten, onder wie zijn moeder.
Proteus, god van de gedaanteverwisseling (o.a. robben); hij onttrok zich aan zijn verantwoordelijkheden, n.l. als hij voorspellingen moest doen.
Faunen, zij verwijten Proteus zijn onverantwoordelijkheid.
Kikkers, het symbool van de waardevolle metamorfose.
Rein Bloem
|
|
|