Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollands Maandblad. Jaargang 5 (1963-1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollands Maandblad. Jaargang 5
Afbeelding van Hollands Maandblad. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Hollands Maandblad. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollands Maandblad. Jaargang 5

(1963-1964)– [tijdschrift] Hollands Maandblad–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Hollands Maandblad
tijdschrift voor literatuur en politiek
vijfde jaargang · nummer 199 · februari 1964

Partijdigheid in de sociale wetenschappen

Zal iemand nog willen betwisten dat het engagement, in de zin van aanvaarding van een moreel doel, in de sociale wetenschappen onmisbaar is? Het moet opgevat worden als een deel van hun belang, niet als een endemisch tekort. De vraag is hoe ver het engagement hoort te gaan, bij pogingen om de sociale causaliteit op te helderen: de sociale theorie; of bij pogingen om theorieën te staven of te weerleggen: het sociale onderzoek; of bij sociaal beleid en sociaal werk. Deze vraag is er dan alleen een van praktisch overleg, niet een kwestie van logika of wetenschappelijke methode. Het is niet reëel om te verlangen dat iedere partijdigheid in principe uitgeschakeld wordt. Wij kunnen ons daar beter geen zorgen over maken, en moeten niet toelaten dat de taal verwisseld wordt voor mathematische aanduidingen, de uiterste toevlucht van de geleerde die zich wil beveiligen tegen de mensen.

Er is een essay Human Nature in Politics van de grote Britse historicus Sir Lewis Namier, de hogepriester van de naakte feiten, waar hij wilde laten zien dat theorieën en idealen geen uitwerking hebben op de realiteit (hoewel hij in de praktijk aantoonde dat zij wel een uitwerking hebben, maar - naar zijn mening - een rampzalige). Hij schreef: ‘Ik herinner mij hoe jaren geleden een vriend van mij, een man van grote wijsheid, antwoordde op een uitstekend argument dat hem werd voorgelegd ter ondersteuning van een politieke these: “Ik zou erdoor overtuigd worden als ik niet wist hoeveel passie er achter stak”.’ Namier prees deze voorzichtigheid, maar nam vervolgens zijn lof weer voor een deel terug door te zeggen dat de herkenning van een passie ‘niet noodzakelijkerwijs aangeeft dat de these verkeerd moet zijn’. Als wij het eigenbelang of de hartstocht ontdekken achter een these, of achter een argument in enige vorm, zijn wij niet dadelijk overtuigd van de ongeldigheid ervan, als wij met

wijsheid te werk gaan; wij bezien alleen de bewijsvoering kritischer. Het heeft veel meer zin om ons zorgen te maken of wij wel theorieën en stellingen hebben die voor kritisch onderzoek in aanmerking komen, dan om ons af te vragen hoe wij eraan gekomen zijn, uit hartstocht of op een kuise wetenschappelijke manier. Op dezelfde manier kunnen wij ons beter afvragen of ons sociale werk resultaten afwerpt dan of het wel precies overeenkomt met de instructies van het boekje, of van het oude collegedictaat.

‘De aandacht voor wetenschappelijke methode’, heeft iemand gezegd, ‘is een voortdurende voorbereiding op een reis die nooit ondernomen wordt’. Het is niet helemaal waar: er worden wel reizen ondernomen, maar niet nadat er eerst betere kaarten gemaakt zijn. Als wij een nieuw punt al bereikt hebben, in de sociale theorie of sociaal werk, bestuderen wij de methode waarmee dergelijke reizen in de toekomst eenvoudiger gemaakt kunnen worden, en nauwkeuriger beschreven. Het is wel nodig dat dit gezegd wordt door een akademikus nu zoveel leken en praktische mensen met goed recht verveeld of geërgerd worden door de neiging van talrijke akademici om de studie van methode aan te bieden in plaats van theorieën, of om hun toevlucht te zoeken in de geschiedenis van de theorieen, of anders om eindeloos feiten te verzamelen, het geeft niet waarover als ze maar op kaarten vastgelegd kunnen worden en door een computer verwerkt.

Een groot deel van de wijdvertakte controverse over ‘is er een wetenschappelijke methode?’ en ‘zijn de sociale wetenschappen wetenschappelijk (te wetenschappelijk, of niet wetenschappelijk genoeg)?’ zal nooit enige vrucht afwerpen. Er is geen enkele reden waarom op een praktisch niveau sociale werkers hun werk minderwaardig zouden gaan vinden omdat het niet alleen geen beroep is maar ook geen wetenschap, of tenminste technologie. Het ergste van al zijn de pogingen om er met behulp van pseudo-technisch jargon wetenschappelijker uit te gaan zien, zoals wanneer ‘verschillende opvattingen’ aangeduid worden als ‘een gedifferentieerd continuüm van ge-asocialiseerde houdingen’. Soms worden alle zorgen overboord gezet en wordt eenvoudig aangenomen dat het genoeg is om ‘louter praktisch’ te zijn - alsof er ooit een techniek bestaan had die niet ontleend was aan of bepaald door zekere theoretische uitgangspunten. John Maynard Keynes zei eens dat de mensen die ‘louter praktisch’ wilden zijn over ekonomische problemen

[pagina 3]
[p. 3]

zich gewoonlijk hielden aan de vergeten leerstellingen van een akademische frik van vijftig jaar geleden.

Efficiency experts bijvoorbeeld nemen gewoonlijk aan dat de hoogst mogelijke produktie een vanzelfsprekende wenselijkheid is. Als het fabricageproces gezien wordt in de ruimere context van het leven van de arbeiders en van de sociale en psychologische eisen die sommige produktietechnieken stellen, dan is die wenselijkheid nog niet zo duidelijk - al zijn de opvattingen van de experts technisch geldig. De experts hoeven zich met verdere vragen niet bezig te houden als zij hun technieken willen verbeteren; zij moeten aan de andere kant niet verwachten dat hun ideeën als ‘wetenschappelijk’ beschouwd zullen worden en daarom boven kritiek verheven.

Het zou langzamerhand wel duidelijk moeten zijn, na jaren van stelling en tegenstelling, dat zulke vragen naar wetenschappelijke methode ons niet veel verder brengen. Zij zijn een overblijfsel van het Victoriaanse rationalisme en van de jeugd van de sociale wetenschappen. ‘Wetenschap’ was toen een strijdkreet die alle hervormers bij elkaar bracht wier bekwaamheden of kennis versmaad werden door het natuurlijk conservatisme van de overheid en de universiteiten. Zulke wetenschap, waar het wetenschappelijke socialisme, de wetenschappelijke bedrijfsleiding en de wetenschappelijke geboortebeperking telgen van zijn, heeft met de ware wetenschap niet veel te maken. De term geeft alleen blijk van de wens om het schijnbaar dieper liggende probleem op te lossen - dat van partijdigheid of subjektiviteit of keuze of oogmerk, of zoals Max Weber het zei, van de mogelijkheid van een wertfreie sociologie. Dat is dan nog een probleem dat zich alleen opdringt aan degenen die niet tevreden zijn met het besef van gewicht dat hun voorkeuren ze zouden moeten geven, maar er zekerheid bij willen hebben. Wetenschappelijk-zijn wordt gewoonlijk geacht daar het antwoord op te verschaffen, maar ik zou liever eenvoudig stellen dat het hele probleem slecht gefundeerd is: voorkeuren en keuze, een zekere mate van engagement, is onvermijdelijk en noodzakelijk zowel aan de praktische als aan de theoretische kant van de sociale wetenschappen. Dat is juist het goede en interessante aan ze.

Maar laat ons eerst zien waarom er niet een wetenschap is die als model kan dienen voor een of de sociale wetenschap. Het concept ‘wetenschap’ is aan de ene kant te nauw verbonden met de mathematische fysika waardoor wij wanhopig worden over de mogelijkheid om ooit exacte kennis te verkrijgen van de maatschappij; aan de andere kant wordt het zo algemeen geformuleerd dat het geen enkele uitspraak of aktiviteit uitsluit die zichzelf empirisch kan legitimeren. Die ruimere definitie is minder schadelijk. Er worden minder terreinen van onze aandacht afgesloten als wij zeggen, zoals geloof ik professor Karl Popper deed, dat wij wetenschappelijk moeten zijn, en dat de methode van de natuurwetenschappen meer lijkt op die van de sociale wetenschappen dan wel eens gedacht werd; maar als we dan alle gedisciplineerde kennis ‘wetenschap’ noemen zoals in Duitsland, gaat de onderscheiding dadelijk weer verloren. Het doet er ook weinig toe of wij iets een wetenschap noemen of niet, behalve om het prestige dat de term verleent.

Erger nog, de poging om partijdigheid en eenzijdigheid in de sociale wetenschappen te voorkomen door ze ‘wetenschappelijk’ te maken leidt tot dubbelzinnigheid. De principiële beslissing zelf rust al dadelijk op een morele of politieke voorkeur. Er zou heel aannemelijk betoogd kunnen worden dat de sociologie, het sociale beleid, de psychologie enz. wetenschappelijk behandeld kunnen worden, maar dat het beter is om het niet te doen ter wille van de vrijheid, de individualiteit enz. Tegelijk zijn er veel mensen die het beter zouden vinden om het juist wel te doen, en die klagen over de koppige dwarsheid van leken, vooral van politici, met hun irrationele verzet. Afgezien daarvan, de term ‘wetenschappelijk’ kan drie heel verschillende dingen betekenen. Het kan zijn dat wij een verzameling wetten op het oog hebben die de gelegenheid scheppen voor meetbare voorspellingen - het is een goede definitie, maar waar zijn zulke wetten in de sociale wetenschappen? Wij kunnen ook bedoelen een methode die algemeen gevolgd wordt bij het uitbreiden van onze kennis, met of zonder wetten - maar welke fysikus gelooft nog in een methode? Tenslotte kan het zijn dat wij denken aan een systeem van verificatie, met als principe dat de wetenschap alle ware kennis omvat en dat de waarheid alleen is wat wij door experiment of directe waarneming kunnen vaststellen - maar wat hebben wij aan verificatie als onze theorieën de aard veranderen van de gebeurtenissen die wij waarnemen?

Er is niettemin geen reden voor vertwijfeling als wij zien dat het probleem van de subjektiviteit er alleen een is van overleg, niet van logika; en dat het geloof in een wetenschappelijke methode zeker geen oplossing verschaft. Iedere sociale theorie

[pagina 4]
[p. 4]

bevat een waardebepalend en een feitelijk element; probeert tegelijk een probleem te belichten en onze kennis te vermeerderen; is onvermijdelijkerwijs zowel voorschrift als beschrijving. De onderscheiding tussen feiten en waarden is niet absoluut, maar alleen een nuttige abstractie die wij gebruiken als wij de gegevens voor een theorie beschouwen. Vervolgens beantwoordt de theorie aan een probleem dat nooit alleen een zaak van waarden of van feiten is, en zij kan ook zelf nooit louter feitelijk zijn. Bij iedere eenvoudige theorie is het redelijk en passend om de vraag te stellen: wil ik dat het waar is of blijft? ‘Het aantal auto's dat iedere dag New York binnen komt gaat steeds verder omhoog’ - mooi dat zoveel mensen auto's hebben; jammer dat zij ze zo gebruiken. ‘De hoogte van het inkomen is van afnemend belang voor het klassegevoel’ - zo makkelijk worden ze voor de gek gehouden; de mensen zijn subtieler dan Marx dacht. Zijn dit primitieve reacties? Toch waarschijnlijk veel voorkomend. Alles kan op twee manieren opgevat worden en niets hoeft aanvaard te worden als meer dan waar op een bepaald ogenblik. De waarde van de theorieën is niet dat zij zulke reacties uitlokken of er uit voortkomen, en nog minder is het dat zij zelf dienen om kwesties van sociaal beleid te regelen, maar eenvoudig dat zij aanwijsbaar waar of onwaar zijn. Als zij waar zijn, dan vormen zij gegevens die in aanmerking genomen moeten worden bij rationele beslissingen. Als wij dus zeggen dat er een ethisch of politiek element is in iedere theorie of generalisatie in de sociale wetenschappen, betekent het niet dat zij daarom willekeurig of irrationeel zijn. Aannemelijke generalisaties zullen ontleend zijn aan gegevens die in ruimere kring ter zake geacht worden. Op zichzelf zullen die niet aangeven wat er gedaan moet worden, maar het kan nooit rationeel genoemd worden om te handelen zonder de gegevens te overwegen die beschikbaar zijn of kunnen zijn (hoewel het soms nodig is om te handelen op grond van heel weinig gegevens, omdat het leven kort is, de middelen beperkt zijn en de ontwikkeling snel gaat).

De man van de sociale wetenschap kan zichzelf beter beschouwen als een advocaat voor de rechtbank dan als een onderzoeker in een laboratorium. Hij stelt zijn betoog samen uit juridische en feitelijke punten en hij pleit voor een bepaalde opvatting - anders hoeft hij er niet te zijn (al heeft hij natuurlijk collega's die zich tot geen enkel engagement geroepen voelen, en die alleen toevallig in hun baan terecht gekomen zijn; maar ik wil betogen dat zij gewoonlijk minder geschikt zijn voor hun werk dan de anderen). De advocaat moet zijn zaak op zo'n manier bepleiten dat de rechter of de jury erdoor overtuigd wordt. Hij kan zich van retoriek bedienen, soms de vermomde retoriek van droge akademische zakelijkheid, maar hij weet dat hij faalt als hij geen bewijzen kan aanbieden die tegen kritiek bestand zijn. Zijn taak is niet om onpartijdig te zijn, maar helder: schuldig of niet schuldig. De onpartijdigheid is de zaak van de rechtbank, die van de advokaat niet verwacht dat hij ongesorteerde feiten zal aanbieden en zeggen ‘dit zijn de gegevens, zie maar wat u ervan vindt’. Hij bepleit een zaak met behulp van de gegevens die ter zake zijn.

De sociale wetenschappen zullen het best gediend worden als wij inzien dat het belangrijker is om helder te zijn dan onpartijdig. De man die altijd beide kanten van een kwestie wil zien heeft gewoonlijk niet een vraag te stellen die de moeite waard is. De ware wetenschapsman wil iets zeggen dat betekenis heeft, zoals de praktische werker wil weten dat zijn werk ergens toe dient (zo worden wij bijvoorbeeld geacht allang niet meer te denken dat gevangenissen en weeshuizen alleen tot taak hebben om de tijd te vullen); maar dat wordt gedaan met gegevens waarvan de waarheid erkend wordt ook door degenen die de interpretatie afwijzen. De vraag of het recidivisme verschilt voor verschillende typen gevangenis zal de belangstelling hebben zowel van hen die vinden dat gevangenissen er zijn voor straf als van hen die er humanitaire zorg van verwachten. Wie twijfelt er nog aan dat de grootste vorderingen in de sociale wetenschappen te danken zijn aan mensen die zich sterk geëngageerd voelden? (of dat de obsessie met methode vaak de toevlucht is van tweederangers?).

Het is nuttig om te bedenken dat er zelfs in politieke ideeën een belangrijk element van wetenschappelijke waarneming verwerkt wordt: iedere uiting van conservatisme, socialisme, liberalisme vertolkt een zekere opvatting van hoe de maatschappij werkt, meestal niet zozeer vals als wel onvolledig en van een twijfelachtige toepasselijkheid in verschillende situaties. Aan de andere kant moeten wij zien dat ook de meest wetenschappelijk klinkende sociale theorie een voorkeur uitdrukt, of verbergt of veronderstelt, voor de behandeling van de wereld die wij tegelijk bewonen en bestuderen.

Objektiviteit moet niet verward worden met neutraliteit, die trouwens over de hoofdproblemen van onze tijd onmogelijk is.

[pagina 5]
[p. 5]

De man van de sociale wetenschap moet begrijpen dat zijn bijdrage gelegen is in het objektief hanteren van de gegevens (deels een kwestie van techniek, deels van temperament, maar vooral van doelbewust zichzelf blootstellen aan kritiek op ieder onderdeel van zijn werk), niet in zijn meningen. Het is niet verstandig van hem om te vaak op podiums te verschijnen; hoe meer hij zijn gezag besteedt aan de zaken van de dag, hoe meer hij gevaar loopt dat hij het ondermijnt. Hij bezit een kennis, en een techniek van kennisverwerving, waarvan bijna overal beseft begint te worden dat zij van toepassing zijn op de sociale vraagstukken van onze tijd. Hij zal alleen minder goed worden voor de sociale wetenschap als hij zich laat leiden door jaloerse wedijver met de natuurwetenschap; want wij zijn, goddank, in de sociale wetenschappen onontwarbaar betrokken bij het lot van de niet-dingen die de mensen zijn die wij bestuderen.

 

Bernard Crick


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Bernard Crick

  • Dirkje Kuik

  • Jacob Hillenius

  • Jan van den Hemel