|
| |
Leo Vroman
Februari
Het sneeuwt niet vaak in mijn verleden.
Soms, een paar seconden maar,
wordt er de Zoutmanstraat onzichtbaar
van witte krassen, van slordig gesneden
waaiend wit hangend haar;
dan is het ook meteen weer over
en hangt het zware zomerlover
weer onder de rolgordijnen door.
dat beide voorramen verduisterde
sleurt slechts mijn herinnering
van dikke fluisterende sneeuw naar buiten.
Daar, door de schemer groot en wild,
en flardig door de ijzelgeveerde ruiten
schuift de zwarte arreslee van mijnheer Schildt.
Altijd geruisloos, behalve de keer
toen ik op onze stoep mocht staan:
een zeer zacht sissen, en daar kwam het aan,
microscopisch gerinkel, kraakstappend leer,
een zwart paard van tien meter hoog,
en een zwart huis met gouden randen
dat een pruik van twintig handen
vertoonde en onafhankelijk bewoog.
Alles, nog maar enkele winters oud,
vertoonde zich toen nog van onderen;
maar toen was februari al te koud
|
|
|