|
| |
| | | |
K.L. Poll
Parkwandeling
Engeland is vol winterrozen.
Teer geruis van sneeuw in Sussex.
over tien takken tot achter een stam.
het sneeuwt bij hem binnen.
Schapen kijken toe, zonder herinnering
zonder verzet, zonder zelfs
met hun ogen te knipperen.
| |
Aan de achterkant
punt, loodrecht op aarde,
rent de slinger van de tuinklok
staat dansend de vriendin
| |
Verkouden
ik moest er alsmaar doorheen hoesten.
trekken zich terug in de holen
tussen voorhoofd en bovenwang.
slierten haren als camouflagetakken
aan de blikken te onttrekken
van grote ongelovige praters
die er alsmaar doorheen leven.
Vooruit, zij hoeft niet naar school.
| |
| | | |
Bestemmen
Wat doen wij met de kerken
als alle gelovigen het merken?
duivel ook god met zijn genade
verdwijnt uit ieders hoofd?
Wanneer de laatste kaars gedoofd
doden zijn, onder steen en zoden?
Schemerruimten voor verbeelding.
Winterverblijven voor dieren, met kasbomen.
Ateliers, een schilder per parochie.
Oefenhallen voor organisten
die af en toe, wanneer het buiten regent,
publiek trekken, zoals ook nu al.
Kinderspeelplaatsen met torenhoge
schommels, klimrekken, glijbanen.
Wat doen wij met de christenen
staan, met de schimmen om zich heen
van vroeger, zonder spookleer.
| |
Winter
in de avond. De wereld is klein daar.
zacht heer en meester in de lege straat,
van een man twee huizen verder.
| |
Wiston House
met één been op de grond,
lezen kranten in de bibliotheek,
Boven hen hangt olijf met rood en bruin
het portret van een jongeling,
smal gezicht, grote neus,
eigenaar, tot rozen vergaan,
van het huis waarin zij lezen.
|
|
|