werd gemaakt door de zangeres Cathy Berberian. Zij zong ten eerste vriendelijkimpressionistische liederen van Prokokjef. Dit was waarschijnlijk bedoeld als introductie van haar stem, een soort bewijs van dat ze ook ‘anders’ kon. Vervolgens zong ze twee liederen van John Cage met begeleiding door de uitmuntende pianist Louis Andriessen op de gesloten klep van de vleugel, een drietonig gezang dat voornamelijk aan melodieuze marktroepen deed denken. Weinig indrukwekkend.
Tot slot voor de pauze een derde ‘lied’ van Cage met begeleiding van een bandrecorder. De band bevatte geblubber, straatrumoer, zinloze herrie. De zang die Cathy Berberian hiertegen afzette was een mengelmoes van alweer straatroepen, een coloratuur studerende zangeres, een enkele regel uit een blues, een schreeuw, alles van een phantastische variatie en vitaliteit. De compositie van Cage is ongetwijfeld tinnef, maar hij heeft een bewonderenswaardig inzicht in theatermogelijkheden. Normaal zou zo'n compositie ‘Straat-Impressies’ in zijn geheel op de band kunnen zijn genomen. Maar het goede idee van Cage was om de verschillende menselijke uitroepen, zang, gefluister etc. door een levende zangeres te laten brengen. En voor een levende zangeres kon men nooit een beter iemand hebben gekozen dan Cathy Berberian. (Van Delden schreef in een schunnig stukje dat ze maar matig kon zingen, dat Cage alleen maar een grapje gemaakt had. Van Delden die zelf een compositie op het spoorboekje schreef moet die avond wel een zwart bordje voor de kop hebben gehad met Verboden Toegang erop.)
Na de pauze werd ten eerste een virtuoze compositie van Sylvano Bussotti gespeeld op de harp, door Francis Pierre. De harp eindelijk uit engelhand gerukt en tot op de graat op mogelijkheden beproefd. Meneer Pierre een phantastisch inquisiteur.
Tot slot nog twee composities van Luciano Berio, iemand waar ik wat op wed. Vooral de laatste compositie, op een vers van Cummings ‘Circles’, dat gepraeadapteerd lijkt voor de moderne compositietechnieken. Diego Masson en Jean Claude Casadesus, twee virtuoze slagwerkers, hadden bij dit lied, naast de harp, een belangrijke rol. Beide slag werkers zaten opgesloten in een kring van vreemde metalen en bevelde slagapparaten. Cathy Berberian, ditmaal in een ophitsend rode japon, zong en zei de verzen, joeg als een kat de slagwerkers tot razernij en daarmee tot vrolijk enthousiasme de zaal, waar Lex van Delden reeds bezig was om te klagen over het dictatoriale programma (zonder blozen, deze man die elke donderdagavond aanwezig is als het ‘schitterend instrument’ van het Concertgebouworkest bespeeld wordt door dode vingertjes).