|
| |
Op weg naar Florida
Henk Romijn Meijer
‘Je klinkt zo Engels. Zo Engels,’ schetterde Mrs Bennet in de hoorn. ‘Ben je Engels? Kom je uit Engeland? Engeland? Zeg? Heb je dan wel ooit wel eens in Amerika auto gereden?’ Mollie legde de krant waarin de Bennets hun advertentie hadden geplaatst op het bed. The New Haven Register. ‘Vertrouwd, beslist ontwikkeld echtpaar gezocht om auto naar Miami te rijden. Vergoeding!’ Drie en een halve regel en een telefoonnummer. Mollie vertelde Mrs Bennet op haar beleefdst dat wij overal in Europa hadden gechauffeerd, berg op, berg af, door hitte, ijzel, bij tegenwind. Aan het andere eind bleef het een poosje stil.
‘Heb je in Europa wèl gereden?’ vroeg Mrs Bennet toen. Ze zuchtte en er knarste iets.
‘Ja,’ zei Mollie.
Mrs Bennet verbrak de verbinding en dagenlang hoorden wij niets van haar. Toen, op een zondagavond, na het eten en op het ogenblik dat wij wilden gaan schaatsenrijden op de kunstijsbaan van Yale, was ze er weer. Of wij die avond bij hun, de Bennets, konden komen. Wij verkleedden ons opnieuw, wachtten twintig minuten op een koude bus, reden eindeloos tegenover een mistroostige, bruinverpakte man die nu en dan zijn neus crescendo ophaalde, en bij de drugstore op de hoek die tevens laatste halte was, belden we de Bennets in een helverlichte cel, dat wij te halen waren, want ze woonden nog een mijl ofwat voorbij het laatste huis.
De auto stopte bij de telefooncel, schuin ervoor, een uitgestreken, gladgekamd model, groot en stil. Het raam schoof naar beneden. Mrs Bennet? Mrs Bennet bewoog haar hoofd op en neer. Ja. Ze glimlachte en het licht van de straatlantaarn deed de diamanten in haar brilmontuur schitteren alsof ze echt waren.
Ze liet de auto staan, hield het stuur met
| | | | beide handen vast, ze keek naar ons. De motor draaide, nauwlijks hoorbaar.
‘Kunnen we instappen?’ vroeg Mollie. Mrs Bennet knikte. Ik hield de deur voor Mollie open, liet haar plaatsnemen naast Mrs Bennets strakke zijdeachtige groene broek die op verrassende plaatsen met grillige zwarte plekken was versierd. Ik moest de deur wel twee maal naar mij toehalen voor hij in het slot viel.
Mrs Bennet keerde de auto stapvoets, zette onverwacht vaart en remde dadelijk hevig voor een stoplicht, rood, te laat gezien.
‘Whoops,’ riep ze schel. We schoten naar voren, tot op de punt van de bank.
‘Power brakes,’ zei Mrs Bennet met een schreef, geheimzinnig lachje. ‘Het is een Cadillac. Van 1957. Maar zò goed onderhouden, - bijna alles is vernieuwd. Er is geen onderdeel of het is niet wel eens vernieuwd.’ Het stoplicht wisselde van kleur en Mrs Bennet duwde het gaspedaal zo krachtig neer dat de auto met een ruk vooruit schoot.
‘Mijn man is ziek geweest. Whoops! Daarom mag hij - O!’
We remden. ‘Toch niet deze bocht, - het is hier zò donker. Nou! Hoe mijn man -’ We reden midden op de donkere smalle weg.
‘Toen hij die hartaanval kreeg, - Hij mag absoluut zelf niet meer rijden. Maar als ik hem zijn gang zou laten gaan dan zou hij zo het hele eind alleen rijden... in zijn toestand. Ik wil het absoluut niet hebben. Want de dokter zegt dat hij het absoluut niet mag doen... O!’
De auto verloor aanmerkelijk aan vaart.
‘We zijn er zo,’ zei Mrs Bennet. ‘Hij is al sinds november ziek, maar nu gaat het beter, alleen mag hij nog niets doen, absoluut niet rijden.
‘Hoe maakt u het? Of moet ik zeggen enchanté?’
Mr Bennet maakte een hoffelijk soort buiging.
‘George! George!’ riep Mrs Bennet vanuit de keuken. ‘George!’
Ze verscheen in de gang met haar tijgerjas over de arm. Buiten de auto was ze klein van stuk, druk, onzeker en minstens in de vijftig, waggelend op platte hakken, los en buikig van model.
‘Kom binnen kom binnen kom binnen,’ zei Mr Bennet.
Het was een groot huis met een plat dak, overal wit gepleisterd, de kamer waar wij stonden was neerdrukkend beige van kleur, groot, met weinig meubels, de meubels allerzotst gerangschikt op een rij. Een vast beige tapijt dempte elk geluid.
Mrs Bennet bleef rondlopen op de gang, Mr Bennet nam onze jassen aan en liep ermee naar achter. Je kon hem even met Mrs Bennet horen fluisteren. Achter elkaar kwamen ze de kamer in.
‘George!’ zei Mrs Bennet. Mr Bennet schudde ongeduldig zijn hoofd en omdat hij zag dat onze aandacht getrokken was door het portret van een jonge vrouw boven de schoorsteen, een lelijk gezicht in kleuren van El Greco dat schuin omhoog keek naar een punt buiten de lijst ontstak hij er een lampje boven.
Mrs Bennet zei:
‘Dat is mijn dochter, het is niet erg flatterend.’
‘Ze is getrouwd met een advocaat,’ zei Mr Bennet. Zijn kaken maalden onafgebroken en af en toe smakte hij luidruchtig. Wie waren wij, wat deden wij hier, in dit land, Amerika? Beurs? Yale? Een van de beste ‘schools’, vond hij interessant. Daar kwam zijn schoonzoon namelijk ook vandaan. Wat vonden wij van Amerika? Hadden wij ooit zoiets gezien? Mr Bennet lachte, bedwong een interruptie van Mrs Bennet. Zeer interessante universiteit, interessante ervaring - want wij wilden die grote auto naar Miami rijden. Mollie boog zich voorover om naar een oude bokser te kijken die in de gang lag te slapen. Ze riep hem, het dier keek op, maar verroerde zich niet. ‘Hij mag hier niet komen,’ zei Mr. Bennet, ‘dat weet hij.’
Mrs Bennet maakte thee en Mr Bennet vertelde van zijn hartkwaal die zijn wereldreizen onderbroken had. Indonesië! Mr Bennet kende daar een schilder die hij geregeld vanuit Amerika van materiaal voorzag, want daar was het niets, er was niets te krijgen daar en hun geld was ook niets waard. De schilder had de Bennets tot dank twee schilderijen geschonken. Twee plankjes, ze kwamen voor de dag, en Mrs Bennet liet haar stompe vinger de omtrek van een vogel in vlucht volgen. De meeste mensen konden helemaal niet zien dat het een vogel was, vertelde ze, en zij persoonlijk vond het andere schilderij mooier. Wij vonden de vogel mooier, Mr Bennet ook. De plankjes werden opzij gelegd en wij zaten elk met een fotoboek op schoot. Kleurenfoto's, hard groen afgedrukt, haar opgroeiende kleinzoon, een duivel met zwart haar, en dan opeens een onbesuisde sprong naar warmer streken. Meisjes en vrouwen liepen op Bali nog steeds tot hier toe bloot, ha ha.
‘En in Israel hadden wij een chaufleur, die was zo stom!’ zei Mrs Bennet. Mr Bennet knikte kauwend.
‘That's right,’ zei hij.
| | | |
‘Maar hij had een heel mooi lichaam. Alle meisjes zwijmelden de hele dag om hem heen. Een prachtig, heel groot en schitterend lichaam.’ Haar vuist tekende een gespierde Israeliet tegen de damp van de hete thee. Wij bladerden verder, de schoonzoon, met een vals glimlachje, de vrouw van het schilderij, -
‘Maar hij had totaal geen verstand. Hij was gewoon stom,’ zei Mrs Bennet. Ze perste haar lippen op elkaar en haar voorhoofd schoot vol overdwarse rimpels. Haar gezicht drukte viesheid, walging uit, maar ze schoot meteen in de lach.
‘Gewoon stom.’
‘Hé! Wat is Australië voor een land?’ smakte Mr Bennet. Een volgend ogenblik had Mrs Bennet ons in Italië gebracht, Rome, Venetië, steden vol kunst en schoonheid waar de Bennets bedrogen waren, of niet bedrogen: we konden haar niet duidelijk meer verstaan, want Mr Bennet voelde zich in de rede gevallen en zei kwaad:
‘Ze zijn niet hier gekomen om over Italië te praten, Rose.’
‘Nou!’ zei Mrs Bennet. Ze richtte haar diamanten bril op Mr Bennet. ‘Je zei toen zelf dat we bedrogen waren.’
De auto moest dus naar Miami worden gereden, waar de Bennets twee of drie maanden vacantie gingen houden. Voor Mr Bennet, geboren in New Yorks East Side, rijk geworden in onroerende goederen - ‘I own real estate businesses’ - was het een opknapvacantie. Hij hield niet van Miami, verzekerde hij ons een paar keer - ‘personally I don't care for it, as I said before’ - maar veel mensen dachten er anders over en het was in zekere zin uniek. Nergens zag je zoiets. Persoonlijk gaf hij de voorkeur aan sommige eilanden in de Caraibische zee, maar hij moest ergens zijn waar doktoren bij de hand waren in geval van nood, en er stonden drie ziekenhuizen in Miami.
‘Zijn er geen dokters op de eilanden in de Caraibische zee?’
Mr Bennet haalde ongeduldig zijn schouders op.
‘Daar is niets!’ zei Mrs Bennet. Ze schoof een onaangebroken doos bonbons in onze richting.
‘Maar het regent daar nooit,’ vertelde Mr Bennet. ‘In Florida kan het nog wel regenen, maar op die eilanden, - nooit.’
Mrs Bennet gaf de doos nog een duwtje.
‘Rose, kun je die bonbons niet ergens anders neerzetten?’ vroeg Mr Bennet nijdig.
‘Zij mogen ervan eten.’ Mrs Bennet keek verontwaardigd. ‘Neem er nog een. Toe maar. Neem er een paar.’
‘Maar ik mag ze niet eten! Moet je ze

persé vlak voor mijn smoel zetten?’ Hij gaf de doos een zet.
‘Nou,’ zei hij zakelijk. ‘Het is een Cadillac.’
‘Het is een Cadillac,’ herhaalde Mrs Bennet.
‘Ach, Rose, wil je, -’ Mr Bennet deed een uitval in haar richting. Toen begon hij jachtig en zonder hiaten te praten.
Een Cadillac dus, 1957, maar zo goed als nieuw. Donderdagavond konden wij hem krijgen, om vrijdag voor dag en dauw te kunnen vertrekken. Mr Bennet betaalde benzine en andere onkosten. Vonden wij dat redelijk?
Zo werd de dag besloten met een overeenkomst en een ruzie tussen Mr en Mrs Bennet.
‘Ik rijd ze wel even naar huis.’
‘Je gaat niet rijden.’
‘Rose? Don't be silly!’
‘Don't be silly! Kijk naar jezelf! Wat moeten zij van je denken! Je hebt in geen maanden gereden. En de dokter, - hij heeft in geen maanden gereden. En de dokter zegt, de dokter zegt zelf, en jij zei vanmorgen zelf en nou zou je ineens -’
‘Tien minuten. De dokter bedoelde de tocht. Hou je mond! Kom, ik rijd jullie wel even naar huis.’
‘Je gaat niet rijden. Je gaat niet rijden.’
Mr Bennet maalde ritmisch zijn kaken van links naar rechts en strekte een krachtige
| | | | hand naar ons uit. Aan de pink ervan droeg hij een kolossale ring.
Donderdagavond verscheen Mrs Bennet weer bij de telefooncel, twee dagen nadat we een proefrit hadden doorstaan: Mollie en ik om beurten aan het stuur naast een kauwende Mr Bennet die de auto eerst naar een punt had laten rijden waar Mrs Bennet juist niet heen wilde, dat wist hij toch, en die ons daarna onophoudelijk aanvuurde. ‘Het gaat best. Het gaat uitstekend. You're doing fine.’ ‘Voorzichtig. Take it easy now. Het gaat prachtig.’ En, toen Mrs Bennet, vanaf de achterbank ‘te hard’ riep: ‘Trek je van haar niks aan. Relax.’ ‘Relax, relax,’ ook als een van ons gewoon achterom keek, of opzij. ‘Relax. Relax. Relax,’ ook als we niets deden, terwijl Mr Bennet op de bank heen en weer schoof, smakte en geen raad wist met zijn benen en Mrs Bennet zich zat te verbijten.
Mrs Bennet legde aan Mollie uit dat de handrem aanstond wanneer het rode licht achter de letters brandde. BRAKE. Toen Mollie haar rijbeurt had legde ze het aan mij uit: BRAKE (dan staat de handrem aan).
‘Het gaat uitstekend. Het gaat prima,’ zei Mr Bennet wild.
Nu stapte Mrs Bennet uit.
‘Ik wil dat hij rijdt,’ zei ze tegen mij. Ze was flink van streek, ze wilde weer achter het stuur gaan zitten, maar ze bedacht zich en liep helemaal om de auto heen naar de andere deur.
‘En ik wil dat je alles van het begin af aan doet,’ zei ze beverig, toen we naast elkaar zaten. Ze draaide het contactsleuteltje om, zodat de motor tot rust kwam.
‘Eerst de rem, - nee, eerst de motor, het sleuteltje, wacht, eerst de rem, - BRAKE!’
De motor draaide weer en Mrs Bennet wees naar het rode licht. BRAKE.
‘De rem,’ zei ze. Ze leunde tegen me aan. Ik trok aan het handvat, de rem schoot met een knal los en het licht doofde.
‘Nu eerst in vooruit, eerst, nee, rechts, nee, -’
Ik reed door Mrs Bennets chaos naar het witte huis waar Mr Bennets beweeglijke kaken ons wachtten.
We vierden de laatste avond met thee, chocola, gepraat.
‘Onthou goed,’ zei Mr. Bennet. ‘Het vierkante sleuteltje is het contactsleuteltje. Het ronde is van de koffer. Het vierkante is contact, - Vergeet dat niet.’ Ik bekeek de sleutels een voor een.
‘Kon mee naar buiten, ik zal het je laten zien. Kom, kom.’
Ik liep achter Mr Bennet en achter mij waggelde Mrs Bennets groene broek.
‘Nou, Het vierkante sleuteltje is het contactsleuteltje, -’
‘De ronde is de contactsleutel,’ kijfde Mrs Bennet.
Mr Bennet keerde zich om.
‘Rose, wil je alsjeblieft maken dat je binnen komt!’ snauwde hij en Mrs Bennet stoof het huis in.
‘Nou. Het vierkante sleuteltje - Kun je dat onthouden? Moet ik het opschrijven? Kun je het onthouden?’
Mr Bennet rommelde in zijn binnenzak. ‘Ik wil dat je wat geld hebt onderweg. Hier. Wacht.’ Onrustig, kortademig, af en toe een blik op de voordeur, telde Mr Bennet bij het lichtje aan het plafond zestig dollar uit. Hij overhandigde ze mij, stapte uit en liep meteen met grote stappen naar de voordeur.
‘Als mijn vrouw ernaar vraagt, dan zeg je dat het vijftig was,’ zei Mr Bennet toen ik hem had ingehaald.
Bij het feestelijk en lawaaierig afscheid - Mrs Bennet had intussen het tv apparaat ingeschakeld - nam ik de vier bladen instructies die wij samen vier maal hadden doorgewerkt van de tafel en stopte ze veilig weg. Ergens midden op bladzij drie werden ze rauw onderbroken door een rood omlijnd SOS in een nog gemener handschrift:
‘Pik geen lifters op!!! Het is in strijd met de wetten van Amerika!!’
‘Dat heeft Rose daar neergekalkt,’ zei Mr Bennet. ‘Ik zou het zelf niet eens opgeschreven hebben. Ik zou het gezegd hebben. Maar er zijn vreselijke dingen gebeurd. Verschrikkelijke dingen. Hele families uitgeroeid, midden in de woestijn, door één man. Die man was ook krankzinnig, bleek later.’
We will be at Miami International Airport Mon. Feb. 4th 315 P.M. Eastern Fleigtt, las ik voor het laatst, maar als we het niet haalden was het ook goed, neem geen risico's, neem nog een bonbon.
Elk een vette.
|
|
|