|
| |
| | | |
Een Deense dichter
Andreas Burnier
De eerste keer dat Henrik Nordbrandt, 21 jaar, in Griekenland kwam, reisde hij met een Deense studentengroep naar Rhódos. Er ontstond een conflict in zijn hotel, hij huurde een scooter om snel zelf zijn bagage te vervoeren. Nog nooit had hij op een scooter gereden, en zijn vrienden waarschuwden hem.
Hij reed weg, viel zich een hersenschudding, en was vier maanden zijn geheugen kwijt. Sindsdien kan hij zich niet meer lang achtereen concentreren, is gauw moe, en nerveus. De vierde dag van de reis, waar hij zich veel van had voorgesteld, werd hij al voor ISIS-rekening naar Denemarken teruggestuurd.
Een paar maanden later was hij beter, en ging opnieuw naar Griekenland, naar het eiland Zákynthos, voor de westkust van de Pelopónnesos. Na twee weken was hij in Athene, waar hij een droom had waarin hij zijn hele leven, twintig jaar, voor zich zag uitgerold. Hij had ook nachtmerries, en wat er precies gebeurde weet hij niet, maar hij werd in een Griekse psychiatrische inrichting als ‘schizofreen’ gediagnosticeerd, en opnieuw naar huis teruggestuurd.
Nu is hij voor de derde keer in Griekenland, op Rhódos, en op weg naar Kreta, waar hij met zijn vriendin Mischa (studente Chinees aan de universiteit van Kopenhagen, 19 jaar) voor een half jaar een huisje (f 25 per maand) in een klein dorp wil huren.
Op 21 maart 1945 werd hij te Kopenhagen geboren tijdens een bombardement. Zijn moeder, een advocate, gehuwd met een Deense marine-officier, zag vanuit het kraambed de bommen inslaan.
Henrik volgde de ‘moderne’ richting van de middelbare school: moderne talen en Latijn, geen Grieks, geen wiskunde, en zat nog een half jaar op een kunstacademie.
In 1965 begon hij serieus te schrijven. Een paar gedichten werden opgenomen in het schreef een tweede bundel (Miniaturer), die aanstaande herfst uitkomt.
Ik leerde hem kennen in de autobus die de toeristen van Líndos' Akropolis naar Rhódos terugreed. Mischa en hij waren in een gretig gesprek met de buschauffeur, maar konden niet op het onmisbare woord voor ‘moeilijk’ komen. Diskolo, zei ik impulsief over mijn linkerschouder, en enkele minuten later hoorde ik dat hij een jong Deens auteur was, op reis van een literair stipendium van de Deense staat (60.000 kronen voor drie jaar, dat is f 10.000 per jaar) en dat in de herfst zijn tweede boek uitkomt.
De ontmoeting was te merkwaardig om hem niet mijn analoge situatie te vertellen: stipendium, deze herfst tweede boek. We schreven onze namen, boektitels en uitgevers achterin elkaars reislectuur, en maakten een afspraak voor diezelfde avond. Verder praten in de hotsende bus was niet goed mogelijk. Ook begon de chauffeur te flirten met Mischa zodra Henrik met mij praatte.
wacht daarbinnen, de verwachte
's Avonds zaten Mischa, Henrik en ik in een taverne in de oude stad van Rhódos. We bestelden grote garnalen, octopus, witte wijn, en een enorme bak met koolsla en olijven voor ons drieën.
Al gauw begonnen twee van de aanwezige mannen tegen ons te zingen. De één was klein, droeg een oranjerode blouse en een strooien hoed. De ander was een magere arbeider, die er waarschijnlijk nog ouder uitzag dan hij was. Hun schor, dronken lied werd aangemoedigd door de andere mannen, die in hun handen klapten en niet zonder ironie Oraia! Oraia! (Mooi! Mooi!) riepen. Het gezang, een steeds onverhulder serenade aan de vreemdelingen, werd nu luider en geïnspireerder. Het leek ons voor een groot Deense tijdschrift Vindrosen. In 1966 verscheen zijn forse bundel tamelijk lange gedichten, Digte (uitgever Gyldendal, Kopenhagen). Hij kreeg enthousiaste kritieken en
| | | | deel geïmproviseerd, en misschien niet helemaal netjes.
Onder dit spektakel trachtte Henrik Nordbrandt opnieuw iets over zichzelf, zijn poëzie en de literaire situatie in Denemarken te vertellen. Er zijn in Denemarken twee literaire stromingen, de ‘modernen’ (begonnen in 1956 en te vergelijken met onze Vijftigers) en sinds kort de ‘nieuwe stijl’ oftewel ‘concrete poëzie’-adepten. De laatsten zijn meer ontwikkeld, maar schrijven slecht, zegt hij. Er is onophoudelijk hevige ruzie tussen de groepen, en dan is er nog het vijandige publiek dat de schrijvers hun recente forse stipendia misgunt.
Wat hemzelf betreft: zijn eerste opmerking van de avond was: ‘Ik kan niet werken in de hotelkamer, het is verschrikkelijk’. (Mischa en hij hebben een kamer met douchecel en balkon in Delphini, een riant en gloednieuw tweedeklas hotel). ‘We zijn al een week op reis, en ik heb nog niet één keer kunnen schrijven’, zegt hij nu weer.
Mischa begint hem te stompen. Ik raad het verband, en zeg dat ik ook altijd iedereen uitkaffer als ik het gevoel heb belemmerd te worden om te schrijven. In ons Engels: ‘I am always inculpating (?) everybody around me, when I can't work’.
We voelen ons nu zeer herkend en verbroederd. De schim van Hemingway zit aan, denk ik. In A Moveable Feast schrijft Papa, hoe hij reeds als jong auteur immuun raakte voor verwijten en gepraat: noise.
Later, espresso drinkend op hun hotelkamer, Mischa ligt in bed en slaapt al half, zeg ik na een hernieuwde klacht van Henrik, dat je wel kunt werken in een café vol mensen en desnoods muziek, maar niet in een doodstille kamer met één mens die je kent achter je rug. ‘A writer has to be alone a lot, and be a terrible egotist’.
‘Hoor je dat Mischa, hoor je dat’, zegt hij, en tegen mij: ‘Zeg het nog eens’.
In de taverne heb ik Henrik's Digte met zijn zakmes opengesneden. Nu leest hij twee gedichten voor, die hij zelf het beste vindt: Du ligner en film (Je ziet er uit als een film) en Drom (Droom). De muzikaliteit van het Deens, nog versterkt door zijn manier van voorlezen, is verrassend.
We nemen slaperig en vermoeid afscheid, nadat Nordbrandt in de hall nog een Hemingway-Gertrude Stein anecdote heeft verteld. (‘A bitch is a bitch is a bitch’). We spreken af dat ik hem de volgende middag om half vijf in ons Hotel des Roses zal interviewen.
Vijf minuten te vroeg zit Henrik in de hall, een bloem achter het oor onder het lange blonde haar. Ik neem hem mee naar boven, en hij is erg van streek, want een Deens schandaalkrantje van het type Haagse Post (Extra Bladet) heeft een vuil stuk over het hem (een 21-jarige!) toegekende stipendium geschreven. Nadat hij het stuk vertalend heeft voorgelezen, neemt P. foto's van hem op het balcon, ik laat koffie en sinaasappelsap komen en we gaan aan het werk.
a.b.: |
Hoe zijn de staatssubsidies voor literatuur in Denemarken geregeld? |
h.n.: |
Het verandert nog ieder jaar. Dit jaar hebben ongeveer zeven mensen een stipendium van 60.000 kronen voor drie jaar gekregen. |
a.b.: |
Kennen jullie ook een additoneel honorarium? |
h.n.: |
Ja. Dat is 10.000 kronen (f 5000) voor een paar geselecteerde publikaties. Op tijdschriftartikelen wordt geen subsidie gegeven. Je krijgt 60 kronen (f 30) per pagina poëzie in een literair tijdschrift. Het beschikbare staatsgeld is een fractie van de zeer hoge belasting die in Denemarken op boeken wordt gelegd. Een belachelijke belasting. |
a.b.: |
Hoe groot zijn jullie oplagen als een boek geen bestseller is, en wat is jullie honorarium? |
h.n.: |
Voor een poëziedebuut is een oplage van 500 gebruikelijk. Mijn Digte kregen uitzonderlijk goede recensies. De oplage daarvan is 600. De eerste oplage van een roman is meestal 2000 exemplaren. Je krijgt 15%, en bij een pocketboekje 7½%. |
a.b.: |
Hoe is de belangstelling voor literatuur in Denemarken? |
h.n.: |
Bij ons wordt veel minder gelezen dan in Zweden. Hoe dat komt weet ik niet. Wij hebben een bevolking van 4 miljoen, Zweden van 7 miljoen. Maar boeken die bij ons een oplage van 2000 zouden hebben, daar verkopen ze er in Zweden zeker 10.000 van. De Zweden kopen ook wel Deense boeken, en wij publiceren in elkaars tijdschriften. |
a.b.: |
Hoeveel literaire tijdschriften hebben jullie? |
h.n.: |
Het beste en grootste blad, waar ik een stuk of vijf gedichten in heb voorgepubliceerd, is Vindrosen (Windroos). Ik denk dat het ongeveer 5000 lezers heeft. Hugo Claus' gedichten hebben er een jaar of drie geleden in Deense vertaling in gestaan. Het is ook een politiek blad. Het laatste nummer bv. ging over Vietnam. Er |
| | | | | | | |
|
hebben ook stukken in gestaan over jullie Cobra-groep. Het blad is van de ‘modernistische’ richting (cf. onze Vijftigers, A.B.), maar ze hebben ook een nummer gewijd aan de Nieuwe Stijl (‘concrete poëzie’), hoewel ze daar een hekel aan hebben.
Een ander blad, dat net opgehouden is, heette Perspektiv, het was een slechtere nabootsing van Vindrosen, ook half-politiek (maar bijna alle Denen zijn socialist op de een of andere manier, dus het is niet erg interessant) en ik denk met 3000 lezers. Dan is er nog een nieuw slecht blaadje, tenminste dat vind ik, van de Nieuwe Stijlgroep: Ta. En er is een tijdschrift voor beginners vooral: Hvedekorn, met een oplage van ongeveer 2000. Daar hebben vertaalde gedichten in gestaan van Claus Andreus, o ja, Hans Andreus. Andreus heeft ook direct in het Deens geschreven, maar dat vond ik niet erg goed. |
a.b.: |
Waar leven jullie schrijvers van? |
h.n.: |
In 1956 begon bij ons het ‘modernisme’. Eigenlijk al in 1943, met Ole Sarvig, een soort Hugo Claus van ons, zou je kunnen zeggen. Die is nu 45, maar ze vinden hem een oude man, en hij is vergeten. Ik vind hem de allerbeste van allemaal. Zijn epigonen zijn slecht. Maar hij had pech doordat hij begon te schrijven in een tijd toen de Denen zich nog niet voor literatuur interesseerden. Hij is vertaald in het Duits, maar hij is arm. Ze hebben hem gepasseerd met het toekennen van de staatsprijs van de Deense Academie. Die heeft een jongere en veel bekendere dichter gekregen, Klaus Rifbjaerg, die in 1956 debuteerde. Ik denk dat hij nu miljoniar is.
De meeste schrijvers doen journalistiek werk ernaast of iets bij de radio. Er zijn er maar weinig die een universitaire graad hebben, de meesten zijn niet erg ontwikkeld. Ze moeten in de krant of bij de radio steeds iets zeggen over dingen waar ze eigenlijk geen verstand van hebben. Ik geloof dat dat erg slecht is voor hun werk. Ze werken free-lance. |
a.b.: |
Zie je voor jezelf een redelijke toekomst als dichter? |
h.n.: |
Het is erg gemakkelijk als je een beetje naam hebt om journalistiek werk te krijgen. Daar kun je van leven. |
a.b.: |
Zijn er nog dichters van de oude, klassieke school? |
h.n.: |
Ja, een paar. Maar ze hebben geen tijdschrift. Ze publiceren af en toe een bundel bij Gyldendal, of bij de andere grote Deense uitgever: Borgen. Maar het stelt helemaal niets voor. |
a.b.: |
Denk je dat het nog mogelijk is een ouderwets, goed gedicht te schrijven? |
h.n.: |
(lachend) Ik zou wel eens een goed nieuw sonnet willen lezen. Maar ik geloof dat er na Shakespeare nooit meer één geschreven is. Dat kan ook niet, denk ik. |
a.b.: |
Wie zijn jouw literaire voorgangers? |
h.n.: |
Invloed op mijn gedichten heeft geloof ik alleen Wallace Stevens gehad. Ik houd erg van Georg Trakl, St John Perse en Ezra Pound. In het algemeen houd ik het meest van Amerikaanse literatuur. Een Deense 19e eeuwse schrijver die ik bewonder is Jens Peter Jacobsen. Hij is vertaald door Stefan George en door Rilke. En Freud las zijn romans.
Karen Blixen's Gotische verhalen vind ik schitterend, misschien omdat ik Deens ben. Volgens Hemingway heeft zij het beste boek over Afrika geschreven. (Hij vertelt ingewikkelde literaire anecdotes over Karen Blixen, die hij knap speelt, en tekent een snelportret van haar). Van de klassieken bewonder ik Dante. Ik word door hem gefascineerd. |
a.b.: |
Wie nog meer? |
h.n.: |
Ik houd erg veel van Kafka. Ook van Joyce. Ik heb Ulysses gelezen en probeer Finnegans Wake te lezen. Proust heb ik gelezen, in het Deens vertaald. Wij krijgen wel Frans op school, maar niet één Deen kent behoorlijk Frans als hij van school komt. Ik probeer wel het Frans ernaast te lezen. |
a.b.: |
Heb je ook literaire antipathieën? |
h.n.: |
Ik houd niet van Ibsen. En ik heb een hekel aan Sartre. |
a.b.: |
Vind je Sartre te cerebraal? |
h.n.: |
Ja, te intellectualistisch en te droog. Ik ben zelf na mijn eerste bundel bewuster gaan schrijven. Maar ik probeer niet filosofisch te reflecteren, alleen maar taalkundig. |
a.b.: |
Vind je dat je zelf meer in een Scandinavische of in een Europese traditie schrijft? |
h.n.: |
Europees. Ik ben pas kort geleden echt begonnen met schrijven, op mijn negentiende jaar ongeveer. Eerst gebruikte ik veel metaforen. Nu probeer ik het hele gedicht als één metafoor te zien. Het zijn ook mystieke gedichten. Je zou mij een religieuze dichter kunnen noemen. Uit mijn tweede bundel, |
| | | |

|
Miniaturer, verschijnt in april een bibliofiel uitgegeven selectie van tien gedichten, met tekeningen erbij. Het is een privé-uitgave. De Engelse titel ervan zou zijn The Song of the Enchanted Forest. De gedichten zijn langer, met minder metaforen. Het zijn een soort arabesken. Het zijn erg metafysische gedichten. |
a.b.: |
Wat bedoelde je met ‘een religieus dichter’? |
h.n.: |
Ik hoor niet bij een kerk. In Denemarken zouden ze mij een atheïst vinden, denk ik. Maar ik interesseer mij erg voor mysterie-godsdiensten, vooral de vroeg-christelijke, met oosterse elementen erin. Ik ga daar ook over schrijven. |
a.b.: |
Bedoel je zoiets als het Manichaeïsme, of de Mithrasgodsdienst, of de gnostiek? |
h.n.: |
Ja, dat ook wel, maar ik weet er eigenlijk nog niet zoveel van af. Ik heb boeken gelezen over het Buddhisme (niet het Zen-Buddhisme hoor, ik ben geen Beatnik). En ik interesseer mij erg voor Byzantijnse dingen. |
a.b.: |
Ook voor de vroeg-christelijke ketterstromingen? |
h.n.: |
Ja, dat ook. |
a.b.: |
En wat vind je van de oud-Griekse mysteriën? |
h.n.: |
Dat boeit mij minder. Ik geloof dat je dat allemaal in de vroeg-christelijke mysteriën terug kunt vinden. |
a.b.: |
Als je in Holland ernstig, als een adept iets over mysteriën zou schrijven, zou je door de modieuze schrijvers belachelijk worden gemaakt. Hoe is dat in Denemarken? |
h.n.: |
Dat is daar hetzelfde. Ik wil er een artikel over schrijven, maar ik kan er niet te enthousiast over schrijven. |
a.b.: |
Wat vind je van het Deens als poëzietaal? |
h.n.: |
Wij vinden dat het Zweeds muzikaler is. Maar Deens heeft het voordeel dat het een erg onprecieze taal is. Heel veel woorden hebben vage, dubbelzinnige betekenissen. En je kunt zinnen omdraaien, zonder dat het gekunsteld of ouderwets is. |
a.b.: |
Vind je dat prettig? |
h.n.: |
Ja. Ik schrijf graag polyvalent. Bijvoorbeeld Du ligner en film, daarin gebruik ik heel archaïsche, middeleeuwse woorden, zoals dydsiret (‘volmaakt deugdzaam’). Dat is tegelijk een ironisch en een serieus effect. Dat kan het beste in het Deens. Engels bv. heeft voor ieder begrip één exact woord. En in het Frans kun je met de syntaxis alles vastnagelen. Deens is een heel losse taal. |
a.b.: |
De slotregel van Du ligner en film hangt syntactisch niet samen met het voorgaande. Wat beoog je daarmee? |
h.n.: |
Hè, ja, wat? (Wordt zenuwachtig, en gaat dan aan zijn baard trekken). Wat bedoel je? Misschien kunnen we daar straks op terugkomen. |
a.b.: |
Geloof je dat poëzie vertaald kan worden? |
h.n.: |
Nee. En voor zover het kan is het een kwestie van beheersing van je moedertaal, niet speciaal van de taal waaruit je vertaalt. |
a.b.: |
Hoe werk je? |
h.n.: |
Het liefst 's nachts. Maar Mischa is een dagmens. Tegenwoordig werk ik meer aan mijn gedichten, ik denk er meer over na. Mijn gedichten worden ook langer. Als ik een week niet kan schrijven, explodeer ik. |
De hierbij gevoegde gedichten heb ik trachten te vertalen uit het Deens dat ik niet ken, via een woordelijke Engelse ‘tussenvertaling’ die Nordbrandt en ik samen maakten. De oorspronkelijke tekst, die muzikaal gelezen moet worden, staat er naast om een indruk te geven van het origineel. De vertalingen kunnen niet anders dan erg slecht zijn, en bevatten misschien fouten.
| |
| | | |
Du ligner en film
fra tyverne disse hoplaglade
vipper fremstillet med stort kunst
hvorfra fremtidssmerten drypper
altmodische koketterier modeluner
ti års lavendler og en helt
og dog må jeg elske dine øjnes
hvorunder vi taet adskilte
| |
Drøm
gik jeg over en lang line
i festens smukkeste kjole
og da jeg trådte ud på gaden
og drejede der stenskruen
det var din kjoles første sne
jeg sagde: jeg elsker dig
og mente: din kjole og sneen
er et billede der vil tales
jeg mente: dine øjne er grønne
før de bliver til ord er spelje
når jeg kisser dem med ordene
| |
Je lijkt op een film
uit de twintiger jaren die
hopla-blije uitgebrande fluweelogen
met kunstig aangebrachte wimpers
waaruit de toekomstpijn drupt
moeder van mijn gedichten
ouderwetse koketterie grillen
tien jaren lavendel en een heel
wonderbaarlijke poederdoos
een hoogst volmaakt deugdzame
dikwijls gedefloreerde maagd
en toch moet ik houden van de
je twee bloesemende morfinebomen
waaronder wij nabij afscheid namen
| |
Droom
ging ik over een lang koord
in de mooiste jurk van het feest
en toen ik de straat op ging
viel jij van het koord af
de kelder van mijn droom in
en je draaide de steenboor
het was de eerste sneeuw van je jurk
en bedoelde: je jurk en de sneeuw
is een beeld dat gezegd wil worden
ik bedoelde: je ogen zijn groen
zoals de woorden in mijn mond
voor het woorden zijn, zijn het spiegels
waaruit het gedicht opklinkt
als ik ze met woorden kus
in het mooiste gedicht van het feest
| |
| | | |
Trappesang
braendende grammofonplade
du ordnede entreens dufte
anbragte med omhu dine instrumenter
resonerede med dit ansigt
| |
Dødsikon
som at gaa saa dybt ind i en skov
venter derinde, den ventede
som drikker af hemmelige grave.
af sammenfiltret grenvaerk
har jeg set. der var mørkt
der ikke kunne finde rundt
af trae lagt i sølv. af blod
| |
Trappenlied
brandende grammofoonplaat
je ordende de geuren van de gang
plaatste met zorg je instrumenten
in de stemvork van het licht
met je gezicht resoneerde
| |
Doods-ikoon
zoals zo diep in een woud gaan
wacht daarbinnen, de verwachte
die drinkt van heimelijke graven.
van wildwoekerende knekels
en van verstrengeld latwerk
heb ik gekeken. het was donker
suizen van barstend weefsel
dat niet terug kan stromen
van hout in zilver ingelegd. van bloed
ingelegd in beelden van stof.
totdat wij geopend zullen worden.
|
|
|