Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577) (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577)
Afbeelding van Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577)Toon afbeelding van titelpagina van Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollands Maandblad. Jaargang 1995 (566-577)

(1995)– [tijdschrift] Hollands Maandblad–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

Eerst zien, dan geloven
door B. Lemmering

‘Bij alles wat we tegenwoordig zien, moeten we ervan uitgaan dat er iets mis mee kan zijn. Dat is heel vermoeiend.’
j.p. glerum

Beslaat mijn bril of is het de scheerspiegel? Zwaar gedroomd vannacht. Wanneer ik reageer op het vakmanschap van D. Kraaijpoel wil ik wel stellen dat míjn passie in geen verhouding staat tot zijn hersengymnastiek. D. Kraaijpoel typeert zijn werk als zeer, zeer ernstig én romantisch. Dit moet toch te rijmen zijn met míjn zwaarmoedige romantiek? Maar niets is minder waar. Wat een subtiel verschil lijkt tussen ons, is een niet te overbruggen kloof.

In Vrij Nederland liet ik mij onlangs lelijk uit mijn tent lokken. Een ingezonden brief gestuurd. Bijna was het mij gelukt om de collectie in balans te krijgen. Een felbegeerde Amerikaan via de Duitse kunsthandel op zicht in mijn museum. Prompt gedonder alom. Zelfs D. Kraaijpoel in het museum gezien. Op teleurstellende wijze maakte hij Naumans Neukers tot een dijenkletser. Meteen de lachers op zijn hand. Wat is het toch met mij, B. Lemmering, in de wereld van de kunst door vriend en vijand gezien als Koning Eenoog in het land der blinden: zodra ik in beeld verschijn slaan overal de paarden op hol.

Met enige tegenzin zal ik mijn kunsthistorisch commentaar geven op het probleem waar de heer D. Kraaijpoel mee zit. Vakmanschap... Even heb ik overwogen om het niet te doen. Ik droom immers al jaren van een portret. Voor een vakman is het toch niet moeilijk om een portret te maken van iemand die graag gezien wil worden. En face: B. Lemmering, museumman.

En D. Kraaijpoel kent nog vaklui. Dus ik dacht, misschien zou hij mij kunnen introduceren bij bijvoorbeeld de fijnschilders van Groningen. Maar na mijn ingezonden brief (fundamentalist), bespaar ik mij die moeite.

Trouwens, mijn vriend Frans kreeg in die kringen ook al geen poot aan de grond. Vooral niet toen ze ontdekten dat hij voor zijn succesmuseum inspiratie opdeed in Disneyland. En dan laat ik nog maar buiten beschouwing dat zijn architect en idool Mendini ooit een wurgpaal heeft ontworpen. Progetto di Garroto, 1976.

In het handboekige betoog van D. Kraaijpoel mis ik weinig maar wel iets. Direct in de tweede alinea en na zijn eerste biertje (... vakmanschap is meesterschap) grijpt hij mijn vriend Jan bij zijn stropdas. Jan zou bij jonge kunstenaars de techniek eruit slaan. Typisch docenten onder elkaar. Misverstanden, niets dan misverstanden. Ik hoop hier nog op terug te komen, want geloof me Kraaij, Jan slaat nooit. Ondanks zijn mediterrane temperament.

D. Kraaijpoel weet donders goed dat ‘van techniek niets afweten’ voor de ware kunstenaar onmogelijk is. En laten we ons toch in godsnaam beperken tot die ware kunstenaar. Zelfs achter het knusse vetkrijt-krabbelen van Anton Heyboer gaat nog altijd de professional schuil. En Birza weet heus wel wat hij doet als hij een eitje klutst tot tempera. Als zo'n jonge jongen ‘schoonheid geweld wil aandoen’ dan denk ik, ach die krijgen we in het museum wel weer op zijn plaats. Met jonge kunstenaars is het net als met werkwillige honden. Die doen wat ik denk en niet wat ze zelf willen. En als ík mij vergis, verdampt die vergissing heus wel in de warmte van de werkelijkheid. Er is in het museum toch niemand die zo mooi op twee gedachten hinkt als B. Lemmering.

D. Kraaijpoel presenteert ons vol trots de ‘vakman met een manco’. Dat ik hierbij denk aan de kerstkaart van een voetschilder ligt voor de hand. Want als ik terugkeer tot de ware kunstenaar, hoe onweerstaanbaar is de onhandigheid van Bonnard? Hoe indringend is het werk van Marlene Dumas? De onbeholpen tekeningen van Goya geven de burger moed. En Bacon kon niet eens tekenen... Weliswaar zie ik in de veertiende eeuw Uccello struikelen over zijn perspectief, maar dat struikelen is dank zij mijn vriend Jan weer op zijn pootjes terecht gekomen. Als de dag van gisteren herinner ik mij zijn fraaie buiklanding over de perspectiefcorrecties. Over traditie gesproken. Er

[pagina 38]
[p. 38]

zijn zelfs vaklui zoals Dick Ket wiens schilderijen na jaren nog tranen met tuiten huilen om de slaolie waarmee ze geschilderd zijn. Mankement of meesterwerk? - Een recent restauratie-advies luidde: ‘periodiek baselitzen’.

D. Kraaijpoel gaat er in zijn scheppingsverhaal vanuit dat elk kunstwerk bestaat bij de gratie van inventie, stijl en materieel handwerk. In Über das Geistige in der Kunst wijst Kandinsky met grote nadruk op de ‘wetten van de innerlijke noodzaak’. En daar schiet D. Kraaijpoel met zijn voorwiel in een tramrail. Zonder innerlijke noodzaak, deze drijfveer van de kunstenaar, valt er niet veel te fietsen.

Met een punt van mijn badjas veeg ik de scheerzeep bij mijn oren weg. Mijn favoriete Gillettemesje spoel ik schoon in het lauwe water van de wasbak. Met geheven kin bekijk ik mezelf. Ik oefen voor de spiegel mijn lezing over de Museale Moraal. Het hoofdstuk ‘Een lied voor eigen oren’. Mijn uiterste best moet ik doen om de lezing niet zoals laatst in het kunstprogramma ‘De vlam in de pan’ te laten ontaarden in een vage conférence. Ik leun met beide handen op de wasbak, haal diep adem en adem rustig uit. In mij voel ik de bonkende kickbokser tot rust komen. ‘Hoe manipuleerbaar is de kunstenaar?’ begin ik retorisch. Onmiddellijk is het publiek muisstil. Rustig leg ik uit dat ik ook maar een openbare ambtenaar ben die alles zo goed mogelijk voor iedereen wil doen. Dat ik verlang, nee dat ik hunker naar traditie. De traditie die zo vaak verkeerd begrepen wordt. Hoewel ik als de dood ben voor applaus dat van de verkeerde kant komt besluit ik ook deze lezing met gevoel voor humor. Een eenvoudig meningsverschil vat ik kort en bondig samen: Ik, B. Lemmering fiets al jaren met een lekke band. De heer D. Kraaijpoel rijdt één keer zonder licht en hup, de sigaar, bekeuring.

Ik moet toegeven dat er meer dan míjn opportunisme voor nodig is om het toeval van de kunst in banen te leiden. Om een willekeur aan kunstwerken met elkaar in verband te brengen maak ik achter de schermen nog steeds dankbaar gebruik van Beuker, de loyale zaalwachter van het eerste uur, mijn steun en toeverlaat. ‘Eerst zien, dan geloven,’ zijn gevleugelde woorden van Beuker. Als er weer eens een aanwinst in luchtkussenfolie de prachtige trappen van mijn museum wordt opgedragen dan kan ik er de klok op gelijk zetten: ‘Eerst zien, dan geloven.’ Ook tijdens de hectische dagen voor de opening van mijn ‘37e Couplet’, een nieuwe tentoonstelling met als ondertitel ‘Van de hak op de tak’ staat Beuker zijn mannetje. Terwijl Beuker met zijn onnavolgbare gevoel voor humor het voltallige personeel aanzet tot het zingen van de schlager ‘Ik heb een potje met vet al op de tafel gezet’, geniet ik met volle teugen van mijn museale potpourri.

[pagina 39]
[p. 39]


illustratie

Ik ben dol op fietsen. Beukers grote passie is de Berini. Soms ben ik zo moe van het avontuur dat kunst heet dat ik dolblij ben als Beuker me mee naar buiten neemt. Op sleeptouw langs het IJsselmeer. Mijn wapperende Burberry naast Beuker die als een blok in zijn leren jas op de brommer zit. Ik snuif de benzinedampen op en laat me volkomen gaan. Zoals Beuker zegt: dan onttrekt hij zich gewoon aan alle aardse normen.

Alles hangt met alles samen. Daarom vertel ik aan Beuker, tegen de wind in, het verhaal van mijn vriend Jan van Gent. Net als ik een tentoonstellingsmaker voor wie het kunstenaarschap een gepasseerd station werd. Ook zijn jongensdroom was het om eens een beroemde kunstenaar te zijn. Totdat..., in de trein naar het Westvlaamse Adinkerke, vertrouwde hij me toe, op een willekeurige dag in de vroege jaren zestig, hij besloot ermee op te houden (met kunst maken, B.L.)... Toen ik in Adinkerke arriveerde moest ik tegenover mijzelf bekennen dat ik onderweg niets had ontdekt...

Beuker kent mij van haver tot gort. B. Lemmering, Museumman. Hij weet hoe graag ik na sluitingstijd door het museum loop met mijn favoriete schoeisel aan, mijn toneelschoenen. Niet links, niet rechts. Ik de Ziener, de Veroveraar. Ach, laat mij toch in godsnaam het geloof dat kunst bergen verzet. Gelukkig is er nog geen jonge generatie kunstcritici opgestaan die een polemiek aandurft met de heersende tentoonstellingsmakers.

Ter hoogte van Durgerdam, aan de brede schouder van Beuker en bij het sputteren van de Berini, denk ik ineens aan de lieftallige Valerie die ik op Schiphol de pers van het lijf moest houden. Valerie, helemaal uit de States gekomen om in haar dooie eentje Sonsbeek, '93 ten grave te dragen. Ik was er. Meer kon ik helaas niet voor haar betekenen.

Als we bij een veerhuis op de pont staan te wachten wijst Beuker me op een stuk karton waarop staat: ‘Hier zet men koffie en over.’ Beuker lachen. Maar ik wilde ineens maar één ding: naar huis. Ik bedacht hoe angstaanjagend het zou zijn als Deekraaijpoel met een bende fijnschilders hier langs het kanaal naar Amsterdam zou komen afzakken. Een nieuwe Nederlandse speelfilm? Maar Beuker stelde me gerust, vóór Broek in Waterland zijn ze de weg al kwijt.

O ja, vakmanschap, dat was het. Weet je, Kraaij, dat ver voor mijn Haagse tijd er al lange

[pagina 40]
[p. 40]

rijen bezoekers stonden te wachten voor het Gemeentemuseum om een glimp op te mogen vangen van het geitje van Jan Mankes. Dat waren nog eens tijden!

Ach Den Haag. Ik zal het nooit vergeten. Een tragisch misverstand. Natuurlijk was ik verantwoordelijk, maar niet schuldig. In Eindhoven waren ze al druk in de weer met het aftappen van mijn telefoon. En na die inkijkoperaties in Den Haag heb ik voor Amsterdam mijn les wel geleerd. Telefoneren doe ik alleen nog vanuit een publieke telefooncel en afspraken met sponsors maak ik via Beuker in parkeergarages en fietsenstallingen.

Het was de daadkracht van Beuker waardoor in Den Haag alles uit de hand liep. Een zekere Antonio versperde met zijn ijscokar de entree van het museum. Beuker verloor zijn geduld en zette die Italiaan tussen de waterplanten in de museumvijver. Tot zover het normale werk. Plotseling, voor ik het in de gaten had, stond er een toevallige voorbijgangster te bemiddelen. Bleek later een financieel expert bij een Canadese boerenleenbank te zijn geweest. Antonio beweert dat de klap die zij kreeg voor hém, Antonio, bedoeld was. Beuker ontkent alles. De dame in kwestie is er zelf heilig van overtuigd dat ze over een bananeschil is uitgegleden. Op mijn kosten heb ik haar bril laten repareren. Daar zit ik nòg mee, want toen ik de bril in cadeauverpakking kwam bezorgen, bleek ze te zijn verhuisd. De huidige bewoners beweren dat ze burgemeester van Bergen op Zoom is geworden.

Het koketteren met dilettantisme heeft de laatste jaren iets aandoenlijks gekregen. Dat doet het vooral goed in de media: ‘Kijk mij nou, maak ik me daar toch even een meesterwerk!’ Voor D. Kraaijpoel is dit een nachtmerrie: ‘Het grote dilettantisme is losgebarsten,’ verzucht hij. En dat op een moment dat de Duitser Polke verwend wordt met de Erasmusprijs. Polke die bijna bezwijkt onder vakmanschap en vaardigheid. Of geldt de klaagzang het jolige duo Gilbert & George dat in Keulen de mensheid verrijkt met ‘Flying shits’? Een dappere terugtocht van oude avant-gardisten die met hun onderbroek op de enkels de wet op de remmende voorsprong demonstreren.

D. Kraaijpoel ziet mist en mottigheid. Waarom toch, vanwaar die wanhoop? Leve de gedrevenheid van jonge kunstenaars. Jeugdmuziek is toekomstmuziek. Maar nee hoor, D. Kraaijpoel wijst aspirant-kunstenaars de weg naar Oost-Europa - wel zelf materiaal meenemen. Oost-Europa, waar zelfs het vaandelzwaaien op apegapen ligt. En als de jonge kunstenaar geen trek heeft in Siberië dan mag hij of zij van D. Kraaijpoel in Amerika een artistieke ziekte krijgen: Commercial Art.

Om in het kunstonderwijs iets te kunnen bereiken vindt D. Kraaijpoel dat een groot deel van de docenten vervangen moet worden. En met een joviaal gebaar naar zijn oud-collega's voegt de ex-docent D. Kraaijpoel hieraan toe: ‘Maar door wie?’ - Het gerucht dat D. Kraaijpoel zich nog heeft ingezet om de leerstoel Heraldiek in ere te herstellen schijnt uit de lucht te zijn gegrepen.

Heeft D. Kraaijpoel dan nog nooit gehoord van 's lands culturele goudmijnen? Onze postacademiale kunstinstellingen. Alle takkelingen, moeilijke nestverlaters van de reguliere kunstopleidingen kunnen hier terecht. Zo'n topkunstinstituut is als een veilige dierentuin. Waar parkvogels en siervissen groeien en bloeien. Niks doe-het-zelvers maar afgestudeerden van kunstacademies en autodidacten van bewezen niveau. Bijgestaan door het neusje van de zalm aan docenten hebben ze eigen ateliers in het instituut. In deze volière, dit prachtaquarium mogen ze gebruik maken van alle mogelijke faciliteiten.

Door mijn geloftuit verlies ik D. Kraaijpoel bijna uit het oog. Fladderend is Kraaij voortdurend op zoek naar een omheining rond de kunst. Maar in de wereld van de kunst hoeft niets onmogelijk te zijn. In onze tijd is de kunstenaar, doe-het-zelver of niet, meester van de mogelijkheden. Kraaij, laat je toch niet dwarsbomen door persoonlijke voorkeur. Niks malaise, mooie tijden!

Als het ongenoegen niet wijkt en er toch behoefte aan houvast blijft bestaan, wil ik D. Kraaijpoel met genoegen wijzen op de spelregels van Vasari. Opdat ook hij, D. Kraaijpoel, uiteindelijk ontstijgen kan aan de voorschriften. En de grazia, de genade van de volmaaktheid, deelachtig zal worden.

‘Onze’ kunstenaars is een panoramische blik vergund op de kunst van iedere cultuur uit alle tijden. Wat een luxe, wat een rijkdom!

Opgelucht staar ik uit het raam van mijn werkkamer de Paulus Potter in. Nooit geef ik mijn rotsvaste geloof prijs dat er kunstenaars zijn die onze kijk op de wereld verruimen. Misschien is de figuur van de kunstenaar te veel gemystificeerd. Zelfs ik, B. Lemmering, kan niet ontkennen dat het blauwe modderbadworstelen van Klein na al die jaren nog steeds tot mijn erotische

[pagina 41]
[p. 41]


illustratie

verbeelding spreekt. Voor mij is dat nìet het geval met het weerbarstige kopstoten uit de jaren tachtig. - Oh Diederik, de mooiste reizen maakt een kunstenaar toch als hij aan het werk is.

Buiten is het koud. Publiek verdwenen. De avond valt. Op zoek naar mijn zaktelefoon dwaalde ik met toneelschoenen aan door het depot. Ik rook het, er was iets mis. De brommer van Beuker stond nog in de goederenlift. En Beuker, daar lag Beuker! Ik kon mijn ogen niet geloven. Beuker, met het nieuwe meisje van de ansichtkaartenbalie. Boven op een berg luchtkussenfolie. Ritmisch en zonder op of om te kijken lag Beuker met zijn lompe kont een enorm varken en een drietal kleuters te beschadigen.

- Bij navraag bleek dat dit ensemble nog een aankoop is geweest van mijn vrolijke voorganger.

Hoewel het incasseringsvermogen van B. Lemmering legendarisch is, kwam dit heterdaadje, zoals die man van de beveiliging het gebeuren samenvatte, hard aan. Beuker heeft weer eens een gevoelige snaar geraakt. De inspiratie om tot een kunsthistorisch verantwoorde slotconclusie te komen glipt mij als zand tussen de vingers door. Nu eerst de zaak met Beuker onder tafel zien te krijgen.

Jammer. Meestal ben ik sterk in kunsthistorisch afscheid nemen. U kunt mij dan het best vergelijken met een ruiter uit de oudheid die een zogenaamd ‘Parthisch schot’ lost. Zo'n ruiter rent in een grote stofwolk op de vijand af, keert scherp en schiet achteruit bij het wegrennen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken