in Key West en ook iets in Mobile. Dit is de kans van mijn leven! Country & Western is weer hartstikke in tegenwoordig, vooral hier in het zuiden. Het zijn trends, snap je. Je moet er op inspelen, als zakenman, en ook als manager. Ik leg het je later allemaal wel uit, maar ik moet nu als de donder maken dat ik in Savannah kom.’
Ze aaide Danny even door zijn haren.
‘Dag, honey,’ zei ze. ‘Lief zijn, hoor.’
En weg was ze.
‘Nou,’ zei ik tegen het jongetje. ‘Jij wil zeker wel een ijsje.’
Ik kan nu goed met Danny opschieten, maar in het begin moest ik hem niet. Ik zag telkens die vader voor me. Jennifer was veel sneller over die vader heen dan ik. Danny is een heel stil jongetje. Ik dacht eerst dat hij iets zijn schild voerde, dat hij een gluiperd was, zoals die vader. Nu geloof ik dat hij gewoon niet zo slim is. Wat ze vroeger simpel noemden.
Toen ik een ijsje voor Danny-boy gevonden had bracht ik hem naar steiger B.
‘We hebben hier een zeekoe in de haven,’ zei ik. ‘Heb je wel eens een zeekoe gezien?’
Het jongetje schudde zijn hoofd.
‘Weet je wat een zeekoe is?’
Ook niet.
‘Het is een heel groot beest,’ zei ik, ‘maar hij doet niks. Hij heet Flip.’
‘Hoe weet je dat, grampa?’
Graig zat op het achterdek van zijn woonboot te schilderen. Ik bedoel, niet verven, maar schilderen, een kunstwerk. Hij heeft een opvouwbare ezel die hij soms ook in een klein bootje meeneemt het moeras en het rietland in. Graig doet de raarste dingen. Hij doet van alles, behalve werken.
‘Waar is Flip? Vroeg ik. ‘Ik wou hem aan mijn kleinzoon laten zien.’
‘Flip is er niet,’ zei Graig.
Danny-boy begon onmiddellijk te huilen.
‘Hij komt wel weer terug,’ zeiden Graig en ik snel. ‘Flip komt altijd terug.’
's Middags moest ik naar Claiborne, naar de bank en de ijzerwinkel. Ik vroeg aan Graig of hij een uurtje op Danny-boy wilde letten, maar Graig kon niet. Hij was helaas elders geëngageerd, zei hij.
‘Wat moet ik met Danny in het dorp?’ zei ik. ‘Dat is toch niets voor een klein kind.’
‘Neem hem mee naar het museum,’ zei Graig.
‘Een museum? In Claiborne?’
‘Jazeker, en een heel leuk museum ook. Erg geschikt voor kinderen.’
Ik had in Claiborne nog nooit een museum gezien, maar dat zegt niet veel. Ik ben in Miami geweest en in Washington en in Londen en daar heb ik ook geen museum gezien.
Het is twintig minuten rijden naar het dorp. Het is een mooie weg; een mooie rit, bedoel ik. Ik ben ervan gaan houden, hoewel dat tegen mijn gewoonte is. Er is niet veel te zien, eigenlijk alleen maar ruimte. Er staan geen huizen en het land is zo plat als een pannenkoek. Grote stukken zijn te drassig voor hoge bomen. Er groeien alleen mangroven en riet en bamboe. Hier en daar staan dode cipressen, met hun voeten in het water en gieren op hun kale takken. Ik zie er vaak alligators, maar toen ik met Danny-boy naar het dorp reed niet. Ik had hem gelukkig ook niets beloofd. Ik haal niet twee keer achter elkaar dezelfde stommiteit uit. Dat probeer ik althans. Als het me altijd was gelukt had mijn leven er anders uitgezien.
‘Grampa?’ zei Danny-boy toen we het dorp in reden.
Ik wachtte. Hij keek me van opzij aan, maar zei verder niets.
‘Ja, jongen,’ zei ik. ‘Zeg het maar.’