Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1890 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1890Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.40 MB)

Scans (101.75 MB)

ebook (23.62 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1890

(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Engelsch tooneel in Shakespeare's tijd.

Het is een onaangename, een vochtige Februaridag, zóó mistig en ongezellig als zulke dagen slechts in Londen wezen kunnen, tegenwoordig evengoed als in vroeger dagen, toen de maagdelijke koningin Elisabeth roemrijk over Engeland regeerde (1558-1603). Door de hoofdstraten der groote stad - groot, al was zij omstreeks het jaar 1600 ook tienmaal kleiner dan thans - verdringt zich eene bedrijvige menigte; voertuigen van allerlei aard drukken hunne wielsporen in den doorweekten bodem der nog ongeplaveide straten; in plompgevormde karossen, op paarden, op muilezels, in draagstoelen, laten de aanzienlijken, de vrouwen, de magistraatspersonen, de advocaten en de overige lords en gentlemen zich tusschen den stroom der volksmenigte doordragen. Een rumoerig, maar van leven tintelend verkeer heerscht overal in het oude Londen met zijne kleine houten huizen, dat reeds meer en meer door de golven van den overzeeschen wereldhandel bespoeld wordt.

Een dichte drom van menschen vormt zich voor het vroegere klooster Blackfriars, bij den stadsmuur der City, waarin sedert 25 jaren door tooneelspelers gedurende de namiddaguren voorstellingen gegeven worden. Het is de eerste en de grootste schouwburg der stad, die er omstreeks dezen tijd (1600) elf bezit; het is de schouwburg waar Shakespeare sedert eenige jaren met zoo groot succes zijne tooneelstukken doet opvoeren, en waar hij zich ook als tooneelspeler bijval weet te verwerven. Hier speelt de troep van den Lord-Kamerheer graaf Leicester, want de acteurs stonden in den dienst van voorname heeren, die in het tooneel behagen vonden, in geval zij niet in vagebondeerende benden met verlof der hooge overheid op de binnenpleinen der logementen en voermansherbergen hunne stukken vertoonden. Voor de vaderen der goede stad Londen was dit trouwens een bijster onheilig drijven, en zij lieten het slechts tegen eene zware belasting voor de armenkas toe, en dan nog alléén wanneer de hooge heeren voor hunne tooneelspelende ‘dienaren’, die zij betaalden, een koninklijk patent konden vertoonen, krachtens welke vergunning zij dan ook openbare voorstellingen tegen entréegeld mochten geven. ‘Oude Bess’, zooals koningin Elisabeth in de volkstaal heette, begunstigde als eene bijzondere vriendin der dramatische kunst de schouwburgondernemingen buitengewoon, zoodat onder hare regeering het tooneel een ongemeene vlucht genomen had. Zij had niet alleen aan den troep van den Lord-Kamerheer veroorloofd om ‘in stad en Rijk tot vermaak en genoegen der koningin en tot verlustiging harer trouwe onderdanen te spelen,’ maar ook de tooneelspelers van den Lord-Admiraal bezaten een zoodanig privilegie in Londen en hadden een gevestigd tooneel in de ‘Roos’ en in de ‘Hoop’, onder de verstandige directie van den pandleener Henslow. Maar ontegenzeggelijk was Blackfriars de grootste en meestbezochte schouwburg van het toenmalige Londen; directeur er van was de voortreffelijke tooneelspeler James Burbadge, dezelfde die in 1594 het Globus-Theater gesticht had. Hier werd des zomers onder den blooten hemel en daarna des avonds bij licht gespeeld; in Blackfriars daarentegen vonden de voorstellingen gedurende den winter alleen des namiddags plaats, - ook verheugde het zich in de weelde van eene nagenoeg volledige bekapping met een strooien dak en in eene reeds meer volmaakte inrichting zoowel van de ruimte voor de toeschouwers als van het tooneel.

Van alle kanten verzamelt zich nu het publiek voor dezen populairen Muzentempel, waarop een roodzijden vlag wappert, ten teeken dat er eene voorstelling plaats zal vinden.

Aan den ingang is de kas, d.w.z. een tooneelbeambte verzamelt hier in een grooten blikken bus de entréegelden, verschillend in bedrag naar gelang van den rang. Men kan reeds voor een penny, zegge voor vijf centen Nederlandsche munt, in de pit of het staanparket komen, waarmede de plaats bedoeld wordt waar het strooien dak der groote loods een einde neemt en de geharde naturen even ongevoelig voor een stortbui als voor een stormvlaag zijn. Voorts zijn er staanplaatsen op de zijgalerijen, tegen zes pence per stuk, en een aantal zitplaatsen vóór het gordijn, die een shilling oftewel zestig cents kosten.

In een ommezien is deze pit met zijne drie afdeelingen stampvol menschen. Vooraan de ‘onderstaanders’ of ‘grondelingen,’ hardhandige kunstenthousiasten en trouwe schouwburgbezoekers, die een soort van opperheerschappij over het publiek uitoefenen, rumoer maken wanneer het hun belieft, en stilte gebieden als het rumoer van anderen hun ongelegen komt. Zij geven het sein tot toejuiching of afkeuring gedurende den loop der voorstelling; zij spotten of lachen over een tooneelspeler, of zij overstelpen hem kwistig met hunne onstuimige huldeblijken. Achter hen dringen zich een massa leerjongens, matrozen, zakkendragers, beurzensnijders en gauwdieven van allerlei soort opeen, die hun best doen om door de ruwe ontboezemingen hunner gevoelens de ‘onderstaanders’ te overstemmen, maar toch over 't algemeen voor hunne vuisten en wellicht ook voor hunne hoogere kunstkennis eerbied blijven koesteren. Op de zijplaatsen der twee galerijen heeft meestal de rustige en eerzame burger met zijne vrouw post gevat; daartusschen zijn echter ook dubbel-

[pagina 48]
[p. 48]

zinnige sujetten zoowel van het mannelijk als van het vrouwelijk geslacht te bespeuren.

Een dikke tabakswalm vervult reeds meer en meer deze ruimte, want iedereen rookt in den schouwburg, ook de burgervrouw uit de City, ja zelfs de aristocratische Lady, die zich herwaarts begeven heeft. Onder de zijden en fluweelen halve maskers, welke de dames algemeen in den schouwburg dragen om onbekend te blijven, steekt bijna altijd de witte steenen kop van een klein eindje pijp buiten den mond uit. Het rook en is dan ook een nieuwe en met ongelooflijken hartstocht in alle standen gehuldigde mode. In de tabakswinkels der Londensche hoofdstraten komen de klanten niet alleen bijeen om over de gebeurtenissen van den dag te spreken, maar er worden daar ook werkelijke rookacademieën gehouden. Op een blok mazelenhout snijdt men hier de tabaksbladeren fijn, die men in zijn pijp stopt; met een zilveren tang legt men er daarna de kool op, en onderhoudt het vuur met jeneverboomhout. Volleerde rookers hebben zich de kunst eigen gemaakt, den rook uit de pijp in sierlijke kringen of in lange strepen van zich af te blazen, welk kunststuk nu in de schouwburgen aan de gewone rookers met trots vertoond wordt.

Het is reeds lang over drieën, op welk uur de voorstelling beginnen moet. Maar het gordijn beweegt zich nog niet, en het parterre, dat zich volstrekt geen dwang pleegt aan te doen, geeft zijn ongeduld te kennen. Men roept om het sein tot den aanvang, om muziek, om de proloog, waarmede elke voorstelling, en vooral die van een nieuw stuk, wordt ingeleid. Het tumult neemt de afmetingen en het karakter van een oproer aan. Er vliegen appelen, noten en koolstronken, ja zelfs kiezelsteenen tegen het gordijn, en onder woest gebrul slaan de grondelingen met hunne stokken de maat van een straatdeun op den vloer en tegen het houten beschot.

Eindelijk wordt het den schouwburgdirecteur toch te bar en laat hij het gordijn naar rechts en links uit elkaar schuiven. Een tooneelspeler in een zeer fraai costuum, waaraan over 't algemeen veel zorg besteed wordt, verschijnt op de planken onder den brullenden bijval van het parterre. Met moeite maakt hij zich verstaanbaar en deelt hij aan het geëerde publiek mede, dat de optredende koninginnen en prinsessen nog niet ge..... geschoren zijn, weshalve deemoedig verzocht wordt om eenige weinige minuten geduld. Men had namelijk toentertijd, evenals in de oudheid, nog geene tooneelspeelsters voor de uitvoering eener vrouwenrol. Deze werden altijd door jonge en duur betaalde mannen gespeeld. Het was dus voor het publiek in den Blackfriars-schouwburg volstrekt niets bijzonders, dat koningin Catharina of Porcia vóór haar optreden eerst geschoren moesten worden. Men klapte in de handen en lachte er om, onder het uitschreeuwen van allerlei vuile aardigheden; maar men oefende zich toch zonder morren in het gevraagde geduld. Buitendien bleef nu het gordijn geopend; de muzikanten achter op het tooneel, Italiaansche fluitspelers, violisten en trompetters, speelden er dapper op los, en daarmede ving er een scène aan, die hare nieuwe bekoring op de gezamenlijke schare toeschouwers uitoefende. Er begon een komedie vóór de komedie.

Beschrijven wij allereerst de inrichting van het oud-Engelsch tooneel, zooals het zich na het openschuiven van het gordijn aan het publiek vertoonde. Die inrichting was zelfs in den gevestigden schouwburg van Blackfriars nog geheel zooals zij bij de rondtrekkende tooneelspelerstroepen zonder veel moeite en kosten, op de binnenplaatsen der logementen, volgens de van oudsher gebruikelijke wijze placht gemaakt te worden. Op zulk een plaats, die tusschen de gebouwen met de daaraan aanwezige houten galerijen lag ingesloten, scheidde een lichte leuning de ruimte, voor de toeschouwers bestemd, van het verhoogde tooneel af. In Blackfriars was het een traliewerk. Ter rechter- en ter linkerzijde van het tooneel, waarover zich ook nog de door het publiek bezette zijgalerijen uitstrekten, hingen aan laatstgenoemden de tapijten, die de plaats van onze coulissen vervingen. Op den achtergrond van het tooneel, dat in verhouding tot zijne breedte een zeer geringe diepte bezat, zoodat alles zoo dicht mogelijk bij de toeschouwers geplaatst was, juist in het midden, liepen de galerijen in elkaar en vormden zij een balkon of vooruitspringend bordes, dat als het ware weder een klein tooneel op zich zelf was en voor een hoogere verdieping van de eigenlijke schouwplaats doorging. Twee pilaren droegen dit uitstek en rustten op twee breede, hooge treden, die naar eene omhulde binnenruimte (onder dit balkon, tusschen de zuilen) voerden, dat eveneens als bijtooneel dienst deed en met een afzonderlijk gordijn gesloten bleef tot op het oogenblik dat het in gebruik werd genomen. Zoo was de geheele localiteit, waarop de voorstelling plaats vond, in drie deelen verdeeld, allen van elkaar afgezonderd en toch in nauw verband met elkander. Het toenmalige tooneel was namelijk bedacht op eene practische opklimming en veelzijdigheid in de plaatselijke voorstelling der handeling, zoodat zich daaruit de onophoudelijk wisselende en dikwijls onvoorbereid plaats grijpende scènerie in de Shakespeareaansche drama's laat verklaren, die op onze moderne, niet van verdiepingen voorziene tooneelen een overmaat van veranderingen der decoratiën ten gevolge heeft. In Shakespeare's tijd was dit niet het geval. De bovenbedoelde middelste voorsprong op het tooneel beteekende b.v. al naar het noodig was een muur of een balkon, zooals in ‘Romeo en Julia’, of een werkelijk tooneel, zooals in ‘Hamlet’, of een huis, zooals in ‘Othello.’ In het onderste achtertooneel werd somwijlen tegelijkertijd eene andere scène afgespeeld, en evenzoo op de vrije voorruimte van het podium; zoo kon men dus, als de omstandigheden het vereischten, op eenmaal drie scènes in de drie afdeelingen voor den toeschouwer opvoeren. In zoo verre was de toenmalige tooneelinrichting nog feitelijk op de leest der oud-Grieksche, middeneeuwsche en geestelijke schouwspelen, de zoogenaamde mysteriën, geschoeid. De veelzijdigheid van de gelijktijdig gespeelde scènes bracht het zelfbedrog der phantaisie teweeg. In dezen vorm voert men ook thans nog de ‘Passionsspiele’ te Oberammergau op, terwijl toch voor het overige ons tooneel alle hulpmiddelen aanbiedt, om den toeschouwer als 't ware te verplaatsen in de werkelijkheid van datgene, wat hem voor oogen gevoerd wordt.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken