Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1890 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1890Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.40 MB)

Scans (101.75 MB)

ebook (23.62 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1890

(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het arbeidscongres.

Het behoort tot de zeer gunstige karaktertrekken van onzen tijd, dat men meer en meer de aandacht vestigt op den toestand der zoogenaamd ‘lagere’ volksklassen en op de middelen om haar lot te verbeteren. Wordt ieder weldenkend staatsburger daartoe reeds opgewekt door de zucht om zijne minder bevoorrechte natuurgenooten voort te helpen, - een helder inzicht in de samenstelling der maatschappij en de behoefte harer ontwikkeling werkt krachtig mede, om de belangstelling in dat onderwerp te verhoogen. In alle landen toch, ook de meest beschaafde en welvarende, bestaat verreweg het grootste gedeelte der bevolking uit dezulken, die met handenarbeid hun brood verdienen en van hun dagloon leven moeten. Tengevolge hunner inspanning wordt de maatschappij voortdurend voorzien van alle stoffelijke voorwerpen, die zij noodig heeft, van levensmiddelen, kleederen, woningen, huisraad, artikelen van gemak en weelde, enz. Door al datgene te verrichten wat vermoeiend en tijdroovend is, stellen zij de meer gegoede standen in de gelegenheid om zich te wijden aan de beschaving en veredeling van hunnen geest, aan de opsporing der waarheid en het verspreiden van kennis, aan het handhaven van recht en orde in den Staat, en het stichten van al wat dienen kan om het algemeen welzijn te bevorderen. Zij vormen als het ware de onderste en breedste lagen, den grondslag der maatschappij, zooals Domela Nieuwenhuis c.s. met volkomen recht en volkomen juistheid beweren kunnen; maar het kan die maatschappij alleen dàn goed gaan, wanneer bij de arbeiders gezondheid en degelijkheid, een krachtige arm en een helder hoofd, energie en gezond verstand worden aangetroffen. Al wordt er door de hoogere standen nog zooveel rijkdom en weelde ten toon gespreid, de maatschappij mag nog niet op welvaart bogen, zoolang die niet tot de lagere standen is doorgedrongen.

En in dit opzicht is het overal - in nagenoeg alle landen en gewesten van Europa - nog bitter slecht gesteld. De toestand der arbeidende volksklassen laat nog zeer, zeer veel te wenschen. De meeste werklieden moeten reeds tevreden zijn, wanneer zij, door van den vroegen morgen tot den laten avond te arbeiden, zooveel verdienen, dat zij hun gezin van het allernoodigste kunnen voorzien. Aan vrouw en kinderen gemak en genoegen te bezorgen, daaraan is in den regel niet te denken, veel minder om zooveel van het dagloon over te leggen, als noodig zou zijn om de tijden van ziekte of den onvermijdelijken ouden dag onbezorgd tegemoet te kunnen gaan. En die toestand schijnt eer erger dan beter te worden. De vreeselijke kwaal der ‘overproductie’ grijpt in de laatste jaren hoe langer hoe meer om zich heen; de arbeidsmarkt wordt overvoerd met werkkrachten, en al zijn het, om een oud spreekwoord te bezigen, ook hier niet allen koks, die lange messen dragen, zij bevestigen toch, helaas! maar al te zeer de waarheid van het andere spreekwoord: dat veel varkens de spoeling dun maken.

Wat is er te doen, om den verderen achteruitgang der arbeidende klassen te voorkomen, om haar in welvaart en daardoor in zedelijkheid en beschaving te doen vorderen? Er zijn natuurlijk maar twee wegen, langs welke dat doel bereikt kan worden. Het loon moet hooger worden, of er moeten middelen gevonden worden om van het loon meer partij te trekken. Nu is het een waarheid, die bij den eersten oogopslag zeer vreemd klinkt, maar die toch meer en meer door de ondervinding bevestigd en algemeen erkend wordt, dat het hoofdzakelijk van de werklieden zelven afhangt om die wegen in te slaan, en dat geen macht ter wereld, geen regeeringsdwang hoe krachtig ook, geen liefdadigheid hoe groot en onvermoeid ook, in staat is om hun toestand op den duur te verbeteren, zoolang zij zelven de handen niet aan het werk slaan.

Doch dan moeten zij niet beginnen met de handen er àf te trekken, door het werk te staken. Tegen dit maatschappelijk Holloway-geneesmiddel van onzen tijd kan niet krachtig en niet ernstig genoeg gewaarschuwd worden. Maar evenzeer kan er niet te nadrukkelijk aangedrongen worden op de wegneming van al die wanverhoudingen en onrechtvaardige

[pagina 131]
[p. 131]

vaardige toestanden, die de arbeiders soms tot werkstaking schijnen te dwingen. Zoolang alleen de quaestie van vraag en aanbod de betrekking tusschen den patroon en zijn arbeiderspersoneel blijft regelen, schiet er vaak voor de werklieden geen ander redmiddel over, dan bij voorkomende conflicten hunne tijdelijke overmacht te doen gevoelen en zoodoende te zegevieren over het onrecht van den sterkste. Alleen wettelijke regeling van den arbeid, voornamelijk voor vrouwen en jeugdige arbeiders, met duidelijke omschrijving van de wederzijdsche belangen dergenen, die het werk geven en het werk verrichten, kan hier in den nood voorzien. En dan weer kan alleen eene internationale eenstemmigheid van die wettelijke regeling de zaak op afdoenden, blijvenden voet regelen.

Aan den jongen, ondernemenden en voortvarenden Keizer Wilhelm II van Duitschland, komt ontegenzeggelijk den lof toe, deze waarheid niet enkel te hebben ingezien en begrepen, maar ook den beslissenden stoot tot hare toepassing te hebben gegeven. Als zoodanig toch mogen wij zijn initiatief tot bijeenroeping der Berlijnsche Arbeidsconferentie beschouwen: een samenspreking over de regeling der ‘sociale quaestie’, waartoe afgevaardigden van bijna alle Europeesche landen zijn uitgenoodigd. Te midden van reusachtige werkstakingen in Engeland en elders, komen in de Duitsche hoofdstad zaakkundige mannen uit verschillende Rijken bijeen, om te beraadslagen over de middelen die er toe zullen kunnen leiden, dat de arbeiders niet langer genoodzaakt zullen zijn om telkens tot het tweesnijdend zwaard der werkstaking hun toevlucht te nemen. Zaterdag 15 Maart is dit even merkwaardige als belangrijke Congres in Prins Bismark's paleis te Berlijn geopend; op het oogenblik dat wij dit schrijven, is het nog vergaderd, en waarschijnlijk zullen de zittingen tot den 29sten of 30sten Maart voortduren. Op onze plaat ziet men de komst der buitenlandsche afgevaardigden, die in open hofrijtuigen van het station zijn afgehaald en weldra de gasten van den sedert afgetreden Rijkskanselier zullen zijn. Ons land zond als zijne vertegenwoordigers naar de Berlijnsche Arbeidsconferentie de heeren Jhr. Van der Hoeven gezant te Berlijn, Mr. Snijder van Wissenkerke, referendaris aan het Departement van Justitie, en Struve, inspecteur van den arbeid. Oorspronkelijk schijnt het de wensch des Keizers geweest te zijn, dat de Rijkskanselier het Voorzitterschap der Conferentie zou bekleeden; Prins von Bismark moet dit echter geweigerd hebben, op grond dat het Congres dan te zeer een diplomatisch karakter zou dragen, - een weigering die thans almede als een der oorzaken van zijn aftreden beschouwd kan worden.

De Duitsche Minister van koophandel, de heer Von Berlepsch, heette de heeren in de Congreszaal van het paleis welkom met eene in het Fransch uitgesproken rede. Terecht wees hij er op, dat het arbeidsvraagstuk de opmerkzaamheid van alle beschaafde natiën eischt, nu de vrede tusschen de verschillende klassen der bevolking door den onderlingen wedijver der nijverheid schijnt bedreigd te worden. Naar de oplossing van dat vraagstuk te zoeken, is - zeide de heer Von Berlepsch zeer juist - thans niet alleen een plicht der menschenliefde, maar ook van staatkundige wijsheid, die ons gebiedt voor het welzijn van alle burgers te zorgen en gelijktijdig het onschatbare goed eener eeuwenoude beschaving te behouden. Want, zooals hij herinnerde, alle Europeesche Staten bevinden zich tegenover deze zaak in denzelfden of gelijken toestand; dit reeds rechtvaardigt de poging om tusschen de regeeringen overeenstemming te bewerken, ten einde de gemeenschappelijke gevaren door het nemen van voorzorgsmaatregelen gezamenlijk tegen te gaan. Ten slotte sprak hij als zijne overtuiging uit, dat de werkzaamheden der in Congres vereenigde afgevaardigden een weldadigen invloed in Europa zullen uitoefenen.

Het programma, dat tot grondslag der technische beraadslagingen zou strekken, was te voren met groot beleid en veel zaakkennis vastgesteld en strekt zich uit over alle vertakkingen van den arbeid in industrieele ondernemingen en mijnen. De vraagpunten loopen o.a. over het verbod tegen werken onder den grond voor vrouwen en kinderen; over eene internationale regeling der steenkoolproductie; over regeling van den Zondagsarbeid, met juiste omschrijving der gevallen waarin van ‘nood’ sprake kan zijn; over de regeling van den kinderarbeid in werkplaatsen, fabrieken en mijnen, en het in dienst nemen van jonge personen, die den leeftijd van 12 jaar te boven zijn; over de regeling van den arbeid van vrouwelijke personen; en ten slotte over de uitvoering der vastgestelde voorschriften.

Met algemeene en onverdeelde belangstelling worden de beraadslagingen dezer Arbeidsconferentie gevolgd. Moge zij een eerste stap zijn tot verkrijging van de zoo lang gewenschte internationale wetgeving in zake de wederzijdsche belangen van patroons en arbeiders! De behoefte aan zulk een Congres werd in den laatsten tijd van verschillende kanten gevoeld en uitgesproken; Zwitserland nam zelfs reeds voorbereidende maatregelen tot verwezenlijking van het denkbeeld; maar aan Keizer Wilhelm komt in ieder geval dank en eer toe voor zijn doortastend, beslissend optreden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken