Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1890 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1890Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.40 MB)

Scans (101.75 MB)

ebook (23.62 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1890

(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De voorlooper onzer piano's.

Tot de alleroudste soorten van muziekinstrumenten behoort ongetwijfeld het orgel, waarvan de uitvinding wordt toegeschreven aan den beroemdsten natuurkundige der oudheid, namelijk aan Archimedes, die in het jaar 287 vóór Christus geboren werd. De syrinx, de fluit van den herdersgod Pan, heeft zeer waarschijnlijk het eerste denkbeeld tot den bouw van het orgel doen ontstaan, want de pijpen van dit toonwerktuig zijn oorspronkelijk niet anders dan vergroote herdersfluiten, waaraan door middel van kunstmatig voortgebrachten wind de tonen ontlokt worden. Het spreekt van zelf, dat zulk een ontzaglijk instrument, als tegenwoordig de kerkgebouwen en muziekzalen met bruisende accoorden vervult, velerlei veranderingen heeft moeten ondergaan, eer het den thans bereikten graad van volkomenheid verkreeg; en de eerste beginselen waren dan ook werkelijk van zóó primitieven aard, dat de hedendaagsche inrichting er nog slechts in de verste verte aan herinnert. De voorganger der thans algemeen in gebruik gekomen windorgels was het waterorgel, waarbij voor de regeling van den luchtdruk werd gebruik gemaakt van water; doch de bij het water onvermijdelijke schommelingen en golvingen, en vooral het verdampen en bevriezen, maakten het waterorgel - ondanks het gering aantal pijpen - tot een hoogst onbetrouwbaar instrument.

Zonderling klinkt het, dat de stoom, de natuurkracht die thans de gansche wereld in beweging brengt, reeds in den aanvang der middeleeuwen als een mechanisch hulpmiddel werd toegepast, en wel bij het orgel. In het jaar 757 gaf Constantijn Kapronymos, een der invloedrijkste Keizers die ooit op den troon van Byzantië gezeteld hebben, aan Koning Pepin van Frankrijk een orgel ten geschenke, het eerste dat in het westen van Europa verscheen en door

[pagina 368]
[p. 368]

middel van stoom bespeeld werd. In een reservoir werd kokend water onder de orgelpijpen aangebracht; de opstijgende stoom opende de kleppen, en wanneer de toetsen nedergedrukt werden en de stoom de pijpen binnenstroomde, bracht hij daar een toon voort. Intusschen was ook deze constructie hoogst onvoldoende; men gaf zich niet eens de moeite om er verbeteringen aan te brengen, zoodat zelfs het geheim van de wijze waarop zij gebouwd waren, geheel verloren is gegaan. Men nam ter vervanging van den stoom zijn toevlucht tot den wind, en de daartoe aangebrachte blaasbalgen dreven hem in het binnengedeelte van het orgel. Deze verbetering, waardoor de grond gelegd werd tot het tegenwoordige systeem van orgelbouw, vond evenwel eerst in den aanvang der veertiende eeuw algemeene toepassing, nadat tot dusver het waterorgel overal de voorkeur had gehad, want het gebruik van waterdamp was nooit op uitgebreide schaal voor dit doel in toepassing gebracht.

De aanwending van het orgel voor godsdienstige doeleinden schijnt omstreeks de negende eeuw in de Westersche landen in zwang te zijn gekomen. De beslissende stoot hiertoe werd zeer waarschijnlijk gegeven door Karel den Groote, die in het jaar 812 een orgel voor den Dom te Aken liet bouwen; want de bewering van sommige muziekschrijvers, dat Paus Vitilianus I, die reeds in het jaar 672 stierf, het orgel in de kerk zou hebben ingevoerd, kan uit niets bewezen worden. Eerst door de toepassing der blaasbalgen werd dit heerlijke instrument op den weg tot zijne eigenlijke bestemming geleid; het was de grondslag eener nieuwe, krachtig opbloeiende kunstindustrie, die allereerst, ondersteund en begunstigd door de Pausen, in de hoofdstad der Christenheid, in Rome, haren zetel opsloeg en zich vandaar langzamerhand over Italië en het Westen verspreidde. De gewichtige werking van het pedaal schijnt tegelijkertijd met de aanwending der blaasbalgen te zijn uitgevonden, - zooveel is intusschen zeker, dat er zich reeds omstreeks het einde der veertiende eeuw aan vele orgels pedalen bevonden. Algemeene toepassing vonden zij echter eerst nadat Bernhardt de Duitscher, de beroemdste organist van zijn tijd, in het jaar 1497 het pedaal naar Venetië had overgebracht.

Ondanks deze aanmerkelijke verbetering, liet het orgel aan toon en bespeling nog veel te wenschen over, en voor de scheppende gaven van het muzikaal en het mechanisch genie ontsloot zich hier een uitgestrekt veld van dankbare werkzaamheid. Er moeten geweldige krachtsinspanningen noodig geweest zijn om het instrument tonen te ontlokken, want de vijf tot zes duim breede en een halven duim van elkander verwijderde toetsen der klaviatuur moesten wel een voet diep naar beneden gedrukt worden. Daarvan is dan ook de thans nog in Duitschland gebruikelijke uitdrukking ‘orgel slaan’ afkomstig, die echter tegenwoordig, nu de toetsen met het grootste gemak door een kind in beweging zijn te brengen, niet meer met de waarheid overeenkomt.

Een wonderlijk soort van orgel schijnt het geweest te zijn, dat in de Westminster-abdij te Londen werd geplaatst. Het mechanisme van dit instrument was zeer ingewikkeld, want voor de 400 pijpen, waarmede de tonen gevormd werden, had men niet minder dan 25 blaasbalgen aangebracht, die door een even groot aantal van de sterkste mannen slechts met de grootste moeite in beweging konden gebracht worden. De toetsen hadden een breedte van zes duim en waren zóó zwaar, dat zij door de spelers met de voeten getrapt moesten worden.

In de zestiende en de zeventiende eeuw werd eindelijk het orgel door de volhardende pogingen en scherpzinnige combinatiën van bekwame deskundigen gaandeweg tot de hoogte van zijne tegenwoordige volkomenheid gebracht, en zijn er op het gebied dezer instrumenten ware wonderwerken vervaardigd. Zoo had het instrument, dat de orgelmaker Glaber te Reigensburg in het jaar 1750 voor de abdij Weingarten samenstelde, 66 registers, met 6666 verschillende tonen.

De beroemdste meesters in de kunst van den orgelbouw zijn: Buchholz, Förner, Friedrici, Ladegast en Mende, doch boven alle anderen staat de familie Silbermann, die verschillende uitstekende vertegenwoordigers dezer kunst opleverde. De voornaamste onder hen is Gottfried Silbermann, den 14den Januari 1683 in een dorp bij Freiberg in Saksen geboren. Hij heeft in het geheel 42 orgels gemaakt, waarvan dat in den Dom te Freiberg, in de Vrouwenkerk te Dresden, maar vooral in de Katholieke kerk aldaar de grootsten en best geslaagden zijn. Zijne orgels onderscheiden zich door smaak, nauwkeurigheid en uitwendige schoonheid van vorm. Een ander lid dezer familie, Andreas Silbermann, vervaardigde niet minder dan 54 orgels, waartoe o.a. het beroemde instrument in den Dom te Straatsburg behoort. Gottfried Silbermann was het ook, die in het jaar 1726 te Freiberg de eerste pianoforte in Duitschland vervaardigde, en daardoor den grondslag eener tot den grootsten bloei ontwikkelde industrie legde.

Van het tijdstip af, toen de aanwending van den door blaasbalgen voortgebrachten wind niet alleen eene meerdere volheid, maar ook eene grootere menigvuldigheid van tonen bewerkte, begon het orgel een plaats te beslaan in de rijen van die instrumenten, welker met meer of minder virtuositeit uitgevoerde bespeling de studie en het ideaal van bepaalde specialiteiten op het gebied der kunst werd. Reeds in de veertiende eeuw, dus in een tijd toen het orgel zich nog in een zeer onvolkomen toestand bevond, verwierf zekere Laudino zich een groote vaardigheid in het spel op dit instrument; beroemder werden een eeuw later de bovengenoemde Bernhardt de Duitscher en diens tijdgenooten Paul Hoffheimber en Konrad Paumann. In de zeventiende eeuw vond men reeds een groote menigte voortreffelijke orgelspelers, want het hoe langer hoe vollediger gemaakte instrument gaf den virtuozen gelegenheid tot ontwikkeling eener belangrijke technische vingervlugheid en tot toepassing der in den generalen bas verworven kundigheden.

Dit ééne is echter onloochenbaar: dat het denkbeeld om de orgels in onze bedehuizen in te voeren, werkelijk hoogst gelukkig was, onverschillig of dit denkbeeld dan van den Katholieken Kerkvorst Vitilianus I of van den Duitschen Keizer Karel den Groote is uitgegaan. Wanneer de plechtige sonore, klanken van het orgel, nu eens loeiend als een onweers-

[pagina 369]
[p. 369]

vlaag, dan weer zacht en liefelijk als de tonen van engelenharpen, door de gewijde ruimte zweven, dan wordt zelfs de onverschilligste mensch met eerbied vervuld en paart hij onwillekeurig zijne stem met het lofgezang der gemeente, dat als een melodieus gebed naar den troon des Eeuwigen opstijgt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken