Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1890 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1890Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.40 MB)

Scans (101.75 MB)

ebook (23.62 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1890

(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 393]
[p. 393]

De geschiedenis eener wals.

Ik was aan 't zoeken, - niet naar een volkslied, ook niet naar eene bravour-aria voor volleerde zangers, en evenmin naar eene eigenaardige melodie, - neen, de wals die mij zoo bijzonder interesseerde, hadden mijne moeder en mijne zuster mij als wiegelied, wanneer zij mij in slaap wilden maken; voorgezongen.

Ik kon er mij niets meer van te binnen brengen dan de eerste acht maten; en deze acht maten vervolgden mij als een onverbiddelijk schuldeischer, die mij als 't ware al de lieflijke herinneringen mijner jeugd een voor een wilde ontrooven.

Diezelfde acht maten echter werkten aan den anderen kant ook weer als een toovenaar, die mij met onweerstaanbare kracht het tehuis mijner kindsheid, de stemmen dergenen die ik liefhad, en wier afwezigheid ik diep betreurde, in het geheugen terugriep.

Terwijl ik mij zoo geheel alleen in Parijs bevond, waar ik door het bespelen van de violoncel in de Opera Comique, op een leeftijd als andere knapen nog naar school gaan, in mijn levensonderhoud voorzag, werd ik dikwijls gekweld door de eenzaamheid; en deze wals, die overigens volstrekt niets buitengewoons was, had voor mij de beteekenis van een zeldzaam meesterstuk verkregen.

Zij was bijna als een gebed, dat ik van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bleef neuriën. Niet opdat het ten hemel zou opstijgen, - maar wanneer ik mij deze melodie te binnen bracht, kwam het mij voor, dat mijne dierbaren in het verre vaderland dichter bij mij waren en mij antwoord gaven.

O die wals! Wat zou ik er niet voor gegeven hebben, als ik haar geheel gekend had!

Dikwijls heb ik haar voltooid en het thema op mijne manier uitgewerkt; en hoewel ik de personen, die naar mij luisterden, er wel mede kon misleiden, kon ik er toch niet mijzelven door bedriegen.

Wat ik componeerde, kwam mij in 't eerst zeer bekoorlijk voor, maar later beviel het mij niet meer, daar het alleen op mijzelven betrekking had, niet op mijne dierbaren in de verte, en evenmin op de vroegere gelukkige dagen.

De tijd vloog heen. De acht maten waren niet vergeten, maar bleven onuitwischbaar in mijn geheugen geprent.

Wanneer men oud wordt, vergeet men òf verschillende voorvallen uit de blijde jaren der jeugd geheel en al, òf men blijft ze met zeldzame duidelijkheid voor zich zien. Ik behoor tot dezulken, die een goed geheugen hebben; en dit beschouw ik als een gelukkig voorrecht. Niets is aangenamer, dan de kille werkelijkheid van het tegenwoordige door eene terugtoovering van langvervlogen schoone droomen te ontvlieden.

Op zekeren dag besloot ik, mij opweg te begeven om mijn wals te zoeken. Ik wilde naar huis gaan en zien of mijne ouders mij daarbij op de eene of andere wijze de behulpzame hand konden bieden. Ik gaf hun van te voren geen kennis van mijne komst. Zij schreven mijn bezoek eenig en alleen aan mijne liefde voor hen toe, en ik beminde dan ook niemand hartelijker dan hen. Ik aarzelde echter om hun het eigenlijke doel mijner overkomst te onthullen: zij zouden gedacht hebben, dat ik mij eene aardigheid wilde veroorloven.

Op een avond noodigde mijn vader mij uit, hem iets voor te spelen; hij hoorde mij gaarne en was een streng, door en door bekwaam musicus, zoodat ik altijd met zekeren schroom tegen hem opzag. Dien avond echter behoefde hij mij niet lang aan te sporen. Als voorspel en om mijne vingers lenig te maken, begon ik met de weinige maten van mijn martelwals.

‘Wel!’ riep mijn vader eensklaps, ‘herinnert ge u die wals van Zimmer nog?’

‘Zimmer?’ vroeg ik verbaasd. ‘Is dit een wals van Zimmer? Zijt gij daar volkomen zeker van? Wie was of wie is die Zimmer?’

‘Het was een jong componist, die wel eenig succes had,’ antwoordde mijn vader. ‘Zijne eerste compositiën beloofden veel, hij werd populair, - maar plotseling verdween hij en heeft men nooit weder iets van hem gehoord.’

‘Kent gij die wals?’ vroeg ik in spanning.

‘Neen.’

‘Wat? gij hebt anders zulk een goed geheugen, en hebt gij nu die wals vergeten?’

‘Omdat ik haar nooit gekend heb. Uwe goede moeder placht u met die maten in slaap te zingen. Ook zij heeft er verder niets van onthouden.’

Den volgenden dag begon ik een ontdekkingstocht in al de muziekwinkels te ondernemen en vroeg ik daar om een wals van Zimmer. Den titel er van kon ik niet opgeven. Ik zong den aanvang der melodie, en zeide dan: ‘Zoo begint zij.’

Men zag mij glimlachend aan en antwoordde: ‘Dat hebben wij nooit gehoord, - dat kennen wij niet.’

In vrij neerslachtige stemming keerde ik naar Parijs terug. Jaren achtereen en op al mijne reizen kwam ik nooit in een muziekhandel, zonder naar die wals te vragen. Ik ontving steeds hetzelfde antwoord. Eindelijk gaf ik de hoop op, ooit het ontbrekende gedeelte te zullen vernemen, en stelde ik mij tevreden met de acht maten, die mij telkens en telkens weder in de gedachten kwamen.

Op zekeren morgen, juist toen ik mijne rekening met Brandus, mijnen uitgever, vereffende, zeide hij toevallig tot mij: ‘Ik heb mij zooeven door een armen drommel, die niet zonder talent is, iets laten voorspelen.’

‘Wilt gij het een of ander van hem in den handel brengen?’ vroeg ik.

‘Och, ik zou het met alle genoegen doen; maar hij is arm en heeft geen naam.’

‘Misschien krijgt hij er juist daardoor een.’

‘Hij beweert, in vroeger jaren nog al opgang gemaakt te hebben.’

‘Hoe heet hij?’

‘Zimmer.’

‘Zimmer? Zegt gij niet Zimmer? O, waar woont hij? Spreek dan toch, man!’

‘Ik weet het niet; hij zal morgen naar zijn manuscript komen hooren.’

‘Brandus, beste vriend, bewijs mij een dienst - een grooten dienst! Geef het manuscript uit; betaal hem voor mijne rekening de tienvoudige waarde, en zend dien man tot mij, - ik moet hem noodzakelijk spreken!’

Brandus nam er genoegen mede. Ik bleef den

[pagina 394]
[p. 394]

volgenden dag ongeduldig wachten, den daarna volgenden dag óók, - en zoo verliepen er maanden, en zelfs jaren. Zimmer kwam nooit of nimmer opdagen. Ik was aanvankelijk zeer teleurgesteld; doch daarna troostte ik mij met de gedachte, dat de rest der wals misschien de moeite van 't hooren niet waard was, en deed ik op die wijze mijn best om haar uit mijne gedachten te verbannen.

Toen ik in het jaar 1871 te Weenen vertoefde, om de repetitie van een mijner werken bij te wonen, en op zekeren dag met eenige vrienden uitreed, werden wij in de nabijheid van een ‘café-concert’, een verzamelplaats voor arbeiders, soldaten en voerlieden, door een grooten volkshoop tegengehouden. Wij zagen al spoedig, dat er een man op den grond lag, en men verhaalde ons, dat hij plotseling doodgebleven was.

Dokter Falkner, die zich in ons gezelschap bevond, sprong uit het rijtuig, drong door de menschenmassa heen, boog zich over den ongelukkige en verklaarde, dat de man niet dood was, maar van honger stierf.

Men schaarde zich om den lijder, goot hem wat wijn in en hield eene inzameling, waaraan wij zonder bedenken iets bijdroegen.

De dokter beloofde, den volgenden dag nog eens naar den beklagenswaardige te zullen komen zien, en vroeg daartoe naar zijn adres.

In antwoord daarop werd hem een kaartje, dat onderstaanden naam droeg, ter hand gesteld:

Rudolf Zimmer,
Muziek-onderwijzer.
Sterngasse, No. 33.

‘Zimmer!’ riep ik, ‘dien ken ik! Spoedig! gezwind! tilt hem in het rijtuig! Ik zal voor hem zorgen!’

Wij kwamen in de Sterngasse aan. Zimmers verblijf bevond zich op de derde verdieping, en een diepe weemoed maakte zich van ons meester, toen wij bij ons binnentreden niet een kamer, maar een hok, waarin de man woonde, bespeurden: - vier kale wanden, een weinig stroo, twee of drie armzalige meubelen, dat was alles!

Gelukkigerwijs waren er in het huis nog verscheidene kamers te huur; wij lieten het beste der beschikbare vertrekken voor den zieke inruimen, en dokter Falkner verzekerde mij, dat hij hem met de meest mogelijke zorgvuldigheid zou behandelen.

Acht of tien dagen later diende de kellner van mijn hotel den heer Rudolf Zimmer bij mij aan. Eindelijk zou ik dan toch mijn wals krijgen!

Ik keek op en zag een lang, oud man van een deftig voorkomen tegenover mij. Het ongeluk had diepe rimpels in zijn gelaat gegroefd, maar de uitdrukking van dat gelaat was zachtmoedig en onderworpen.

Lang, wit haar hing op zijn kaalgesleten maar uiterst zindelijke jas; zijn geheele voorkomen maakte een sympathieken en aangenamen indruk.

‘Ik kom u bedanken voor de mij bewezen vriendelijkheid,’ begon hij.

‘O neen,’ antwoordde ik; ‘ik volgde slechts het voorbeeld uwer vrienden.’

‘Ik heb geen enkelen vriend. Ik zal niet eens meer lang genoeg leven, om u geheel en ten volle mijne dankbaarheid te bewijzen; en ik kan niets anders doen dan u nogmaals mijne diepste erkentelijkheid betuigen.’

‘Eénmaal is genoeg,’ antwoordde ik droogjes. Ik vond - schoon ik niet kon zeggen waarom - dat de betuiging zijner dankbaarheid mij onaangenaam stemde.

‘Ik verzeker u, dat gij mij niets schuldig zijt,’ begon ik op nieuw. ‘Weet gij, wie ik ben?’

‘Jacques Offenbach.’

‘Ja - en onder collega's is wel het minste, wat men doen kan, elkander te steunen en te helpen.’

‘Collega's!’ mompelde Zimmer, op bitteren toon. ‘Gij zegt dat uit vriendelijkheid. Ach, ik ben een arme muziekmeester zonder lessen, zonder iets ter wereld!’

‘Maar gij hebt uwen tijd gehad, - gij hebt talent ontwikkeld.’

‘Hartelijk dank voor uwe beleefdheid!’

‘Dat is geen beleefdheid, dat is mijne innige overtuiging!’

‘Gij hebt er waarschijnlijk iets van gehoord, en gij herhaalt het nu misschien om de bitterheid van den aalmoes te verzoeten. Gij kent mij niet; gij hebt mij nooit gekend.’

‘Nu vergist gij u,’ antwoordde ik haastig; ‘en hier is het bewijs er voor.’

Ik zette mij aan de piano en speelde de acht maten, die ik zoo goed kende.

Bij de eerste noten had de oude man het hoofd opgeheven; hevige ontsteltenis en onbeschrijflijke vreugde waren op zijn gelaat te lezen. De kunstenaar hief zich in zijne volle lengte op.

Een straal van gelukkige blijdschap blonk door de tranen heen, die langs zijne vermagerde wangen gleden. Ik was getroffen, want zijne ontroering had mij diep geschokt. Ik stond op. Hij kwam haastig naar mij toe en drukte mij de hand.

‘O professor, dierbare professor!’ riep hij, ‘moge God u dat loonen! Gij hebt veel voor mij gedaan; gij hebt mijn leven, dat niets was, gered; gij hebt mij moed ingeboezemd om voort te leven, en dat is alles! Er is dus nog iemand, die mij begrijpen kan, en die man zijt gij; gij, die - gij, die - - O, hoe kan ik u voor die zoo groote, die zoo onverwachte blijdschap mijne dankbaarheid bewijzen!’

‘Zeer gemakkelijk, lieve vriend. Speel mij het overige van uwe wals eens voor.’

‘De rest, het vervolg van mijne wals?’ vroeg hij.

‘Ja, dat is inderdaad het grootste genoegen, dat gij mij verschaffen kunt. Als ik u zeg waarom, dan zult gij zien, dat niet gij verplichting aan mij hebt, maar dat ik uw schuldenaar ben.’

Zimmer nam aan de piano plaats en speelde, evenals ik gedaan had, de eerste acht maten, waarna hij ophield.

Ik hing vol spanning aan zijne vingertoppen, - ik klemde mij aan iedere noot vast.

De uitdrukking van opgetogenheid op zijn gelaat veranderde in diepen weemoed.

‘Ik kan het mij niet meer herinneren; ik ben niet in staat, mij het overige in het geheugen terug te roepen. O, mijn God! ik word er nog waanzinnig onder! Misschien is het slechts eene oogenblikkelijke zenuwachtigheid, omdat gij naar mij luistert, want nog dezen eigen morgen heb ik de wals gespeeld.

[pagina 395]
[p. 395]


illustratie
japansche worstelaars. (Zie blz. 396.)


[pagina 396]
[p. 396]

Deze wals, ziet ge, is de geschiedenis van mijn leven, en eene zeer treurige geschiedenis ook. Maar ik zal er aan denken; ik heb haar bij mij tehuis, - ik zal er even heengaan en haar voor u halen.’

‘Heel goed; doch ik zal u een beteren voorslag doen. Kom mij morgen aan het ontbijt bezoeken; gij kunt mij dan uwe wals voorspelen en uwe geschiedenis verhalen.’

Dienzelfden avond werd ik door een telegram naar Parijs teruggeroepen.

De volgende maand na mijne terugkomst deed ik bij dokter Falkner navraag naar Zimmer.

‘Zimmer is dood,’ antwoordde hij. ‘Hij heeft mij een pakje voor u gegeven; ik zal het u zenden.’

Met diepe ontroering opende ik het pakje. Het bevatte de wals, benevens een kleinen, met safieren getooiden ring, eene reeds tamelijk geel geworden enveloppe en de volgende weinige, met bevende hand geschreven regelen: ‘Waarde professor, - Aan u ben ik de éénige vreugde verschuldigd, die ik sedert 40 jaren gesmaakt heb. Sta mij toe, dat ik de drie dingen, die mij aan mijn vervlogen geluk herinneren, in uwe handen achterlaat. Ik beloofde u mijne geschiedenis. Hier is zij:

Ik was 25 jaar oud en sedert drie jaren verloofd. Ik had mijn meisje zielslief; ik werkte dag en nacht om beroemd te worden en haar gelukkig te maken.

Ik was trotsch op haar: zij was zoo schoon. Nog zijn er eenige menschen in leven, die zich haar herinneren en die u zeker zeggen zullen, dat zij even deugdzaam als schoon was.

Op een avond zeide hare moeder tot mij: “Clara is nu 20 jaar; mij dunkt dat het thans tijd voor haar is, om aan trouwen te denken.” Ik omhelsde de oude vrouw, en het was mij onmogelijk, mijne gevoelens in woorden uit te drukken. Weinige dagen later reisde ik naar Praag, om mijnen vader af te halen, en ik keerde weldra met hem terug.

Overgelukkig snelde ik naar haar huis. Juist toen ik wilde aankloppen, riep een buurman mij toe: “Klop niet, zij is dood!” - Het was maar al te waar. Bitterlijk weenend trof ik de oude moeder geheel alleen tehuis. Kan iemand zich met mogelijkheid eenig begrip vormen van de smart, die mijne ziel doorvlijmde? - Ware zij in eene ziekte langzamerhand verminderd, dan had ik haar ten minste mijne innige liefde geheel en ten volle kunnen betuigen. Maar zoo plotseling weggenomen, in een oogenblik, bijna alsof God zelf er niets van geweten had!... Het was vreeselijk.

Mijn vader weende, en terwijl hij mij wegleidde, fluisterde hij mij toe: “Wees sterk!” - Hij had haar nooit gekend.

Ondanks al mijne krachtsinspanning om weder te worden wat ik vroeger was, heb ik zonder hoop, zonder moed, in rouw en vergetenheid voortgeleefd. In eene enveloppe zult gij een haarlok mijner geliefde vinden. Toen ik mijn einde voelde naderen, wilde ik die lok verbranden; maar ik deed het niet, daar ik zonder dit herinneringsteeken, indien ik misschien nog herstellen mocht, niet zou kunnen leven. Verbrand, bid ik u, de lok, zonder de enveloppe te openen.

Dezen ring schonk ik Clara bij onze verloving. Hij kostte mij honderd gulden; en dikwijls had ik, terwijl ik hem aanzag, grooten honger. Ik laat u dien ring, opdat hij niet verkocht zal worden. Nog eenmaal dank ik u. God behoede u, en behoede allen, die u liefhebben!’

Ik verbrandde de enveloppe, zonder een blik op den inhoud te werpen. De ring zal niet in handen van een kooper komen. De wals was compleet, - en behoef ik nog wel te verzekeren, dat haar bezit een bron van voortdurend genot voor mij was?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken