Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1891 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1891Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.21 MB)

Scans (96.69 MB)

ebook (28.42 MB)

XML (2.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1891

(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De steen der wijzen.

Wie zou gelooven dat er nog heden, op het einde der 19e eeuw, de eeuw van Stephenson en Pasteur, Koch en Faraday, J.B. Dumas en Eiffel, Liebig, Berthelot, Arago, Leverrièr, Edison enz. enz., aan het begin der 20e eeuw, wie zou dan gelooven, dat onder het schijnsel der electrische lampen, nog menschen gevonden worden bezeten door de zucht naar den Steen der wijzen, en die in vollen ernst hun tijd, hun oogen en hun hersens gebruiken om het middel te zoeken metalen te vermengen ten einde goud of ten minste edelgesteenten te maken?

Dit lijkt wel een fabel of een grapje, maar toch is het de ernstige, volle waarheid.

De alchimisten zijn de wereld nog niet uit; zij maken zelfs school - er bestaat ergens in een der voorsteden van Parijs een concierge, die, niet zonder recht, er roem op draagt dat hij hun erfgenaam in de rechte lijn en bezitter hunner verloren gewaande geheimen is - en het moderne Parijs bezit menige werkplaats, waarin men nog steeds den steen der wijzen zoekt. Het eenige verschil tusschen de moderne alchimisten en hun ouderwetsche collega's bestaat hierin, dat gene niet meer het onverstaanbare, geheimzinnige koeterwaalsch spreken van de beoefenaars der middeleeuwsche zwarte kunst, en dat zij het nu niet meer over duivelsche tooverijen hebben maar over wetenschap; het is de stellige, proefondervindelijke wetenschap, waarop zij hun hoop gronden en wier hulp zij vrijmoedig inroepen.

En waarlijk, wie hen hoort en hen bewijzen ziet aanvoeren voor hun beweringen, die kan niet blijven volhouden dat deze nieuwmodische toovenaars zoo geheel en al ongelijk hebben.

De moderne wetenschap tracht inderdaad ons het Kosmos - het Heelal - voor te stellen als een éénheid, en ons haar hoofdbestanddeel - het stof - af te schilderen als een enkele zelfstandigheid, die zich echter vertoont onder een menigte verschillende vormen, onder een oneindigheid van toestanden, die meer of minder vast en duurzaam zijn en waaraan wij in onze betrekkelijke onmacht om er meer van te weten, en voor het gemak bijzondere namen hebben gegeven, woorden die op slot van rekening slechts een conventioneele waarde bezitten.

Volgens deze stelling zou de stof zich slechts verdeelen over een zestigtal enkelvoudige lichamen, zooals de scheikunde aantoont. Zij zouden allen tot één enkel lichaam kunnen gebracht worden - waterstof volgens de eenen, koolzuur volgens de anderen - dat het grondbeginsel zou zijn van alles wat er bestaat, maar dat volgens verschillende toevallig voorkomende omstandigheden een menigte andere veranderingen en gedaantewisselingen kan ondergaan, waarna zij schijnbaar niet op te lossen zijn.

Een feit is het, dat vele lichamen, die na langen tijd voor enkelvoudig te hebben doorgegaan, als bijvoorbeeld de vroegere elementen - water of licht - eindelijk geanalyseerd werden, toen de wetenschap sterkere of fijner bewerkingen had uitgedacht, om ze te ontleden.

Het feit is dat er andere enkelvoudige lichamen zijn, waarvan men theoretisch het bestaan had geraden en zelfs berekend, maar die men slechts door langdurige, vernuftige pogingen vermocht op te lossen en te isoleeren.

Het feit is verder dat er geen lichaam, hoe dan ook, is, dat niet de eigenaardigheid bezit in een der drie verschillende toestanden voor te kunnen komen, den vloeibaren, den vasten en den gasvormigen staat, en dat de vaststelling van deze mogelijkheid voor sommige stoffen waarlijk geniale proeven vereischt hebben, die aan het wonderbare grensden.

Wat is er dus logischer dan te onderstellen dat met machtiger procédés, met nauwkeuriger of fijner instrumenten, doelmatiger methodes, men er in zou kunnen slagen nog meer lichamen, die ons nu enkelvoudig toeschijnen, nog eens op te lossen, en hen allen stuk voor stuk te herleiden tot een eerste

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie
haar debuut. Naar F. Flameng.


[pagina 38]
[p. 38]

lichaam, het ware beginsel, het merg of de kern van alle dingen, de zelfstandigheid der stof?

Dit is ten minste de theorie gevolgd door de onvermoeide zoekers naar den Steen der wijzen, het is ook de theorie van een der grootste geleerden uit onzen tijd, den Engelschman Norman Lockyer, die niet vreest de spectrale analyse in te roepen, om te bewijzen dat er niets anders op de wereld is dan waterstof, maar een veelvormige, kaleidoscopische waterstof, die in staat is een menigte moleculaire toestanden aan te nemen en vreemdsoortige vermommingen, en die zich nu eens vertoont onder den vorm van zuurstof of diamant, dan van ijzerchloraat, phosphor, jodium, kwikzilver of zilver.

Van dat oogenblik af bestaat er ook geen wetenschappelijke onmogelijkheid om langs kunstmatigen weg, door menschenvernuft, de meeste bekende stoffen in de natuur aanwezig, samen te stellen, hetzij deze samengesteld of eenvoudig zijn, het goud er onder begrepen, waarvan de schepping zoo langen tijd als een nachtmerrie de geesten vervuld heeft van mannen als Paracelsus, Nicolaas Flanel, enz. Het maken van goud houdt dus op een mythe een onmogelijkheid te zijn.

‘De natuur,’ zeide Bernard de Palissy, ‘blijft nooit werkeloos: wat in haar verteerd wordt, dit vernieuwt zij dadelijk en vervormt het langzamerhand; alles is altijd aan het werk om iets nieuws voort te brengen.’

Dus, wat de natuur doet, waarom zou de scheikundige ook niet trachten het na te volgen en waarom zou hij er niet in slagen? Op slot van rekening zou hij niets anders te doen hebben dan kunstmatig de methodes te beproeven, die de groote scheppingskracht gebruikt, een weinig meer een weinig minder warmte en drukking, electrische stroomen, scheikundige bewerkingen, ziedaar waarvan de oneindige verscheidenheid afhangt van de schijnbaar verschillende gedaanten, waaronder het Kosmos zich vertoont.

Dat alles kan berekend en beproefd worden op grooter of kleiner schaal. De heer Daubrié heeft rotsen kunnen samenstellen, die het geraamte en het gebeente der aarde zijn, Robert Koch heeft wel een verstandig geneesmiddel kunnen vinden, dat geheel alleen zijn weg en zijn bestemming kan vinden in het duistere doolhof van een ziekelijk organisme, en dat uit eigen beweging zich richt naar de tuberculeuse weefsels evenals de magneet zich naar het Noorden wendt.

Men heeft wel een bijzondere zelfstandigheid gevonden - het selenium - dat de geheimzinnige eigenschap bezit, om onmiddellijk het licht in electriciteit te veranderen, dat nu reeds in staat stelt stemmen in de zon te hooren en dat morgen zal maken dat men beelden - evenals thans reeds klanken - uit de verte kan nader brengen.

Waarom zou men het andere niet vinden?

‘Waarom,’ zooals de meester der meesters Berthelot zeide, ‘waarom zouden wij geen zwavel vormen van waterstof, of sélénium van tellurium met zwavel, door de noodige verdikkingen? Waarom zouden tellurium en selenium omgekeerd niet in zwavel kunnen veranderd worden en dit wederom in zuurstof?’

Niets is daartegen! en indien er niet meer algemeen gezocht wordt naar het geheim van het goudmaken, dan komt het zeker hier vandaan dat de inzet het spel niet waard is en het gemakkelijker is en goedkooper het goud daar vandaan te halen, waar de natuur het heeft neergelegd dan het door een menigte van kostbare scheikundige bewerkingen in de laboratoria het aanschijn te geven.

Het schijnt echter dat, zoo de fabricatie van het goud niet bestemd is weldra een nijverheidszaak te worden, dit het geval wel is met de edelgesteenten.

't Zal niet lang duren of de markt zal overstroomd worden door valsche steenen die even schoon zijn als de echte. De geschiedenis is het vertellen waard.

Vier of vijf jaar geleden werd de markt der edelgesteenten onverwacht overstroomd door een menigte pseudo-robijnen, zoo volmaakt dat de kunstigste beoordeelaars geloofden aan de onverwachte ontdekking eener nieuwe mijn. Nu eens in facetten, dan in rozen geslepen, hadden deze robijnen dezelfde dichtheid en dezelfde scheikundige samenstelling als de natuurlijke robijnen.

Zij sneden gemakkelijk de quartz en de topaas.

In verhitten toestand werden zij zwart, juist als de echte robijnen, en werden dan weer rozenrood, altijd als de echte robijnen, waarvan zij overigens ook de electrische en spectroscopische gevoeligheid, de doorzichtigheid en de hardheid hadden. Alleen bij de waarneming met een sterke microscoop vertoonden zich gasbellen besloten in de dikte der kristallen die niet veelhoekig waren zooals in de natuurlijke robijnen, maar peervormig en naar de zelfde richting gekeerd, wat men slechts in gesmolten stoffen waarneemt (Friedel Agenda van den Scheikundigen 1887).

Men besloot daaruit dat deze robijnen van kunstmatigen oorsprong waren en verkregen door smelting. Maar het waren toch echte robijnen dat wil zeggen gecristalliseerde corydon en aluminium.

Nooit hadden de scheikundigen van beroep er zulke volmaakte kunnen samenstellen en zij hadden er toch hun best genoeg op gedaan.

Sedert Ebelman - om niet hooger op te klimmen in de duisternissen der alchimie tot Stanislas Meunier, Parmentier - hadden de bekwaamsten zich het hoofd gebroken met dit vraagstuk.

Eenige resultaten, zelfs, betrekkelijk zeer merkwaardig, had men verkregen; de proeven daarvan wekten op de Wereldtentoonstelling van '78 welverdiende bewondering.

Hoe onvolmaakt echter waren deze zoogenaamde meesterstukken! Hun geringe dikte, hun brooze samenstelling, die weerstand bood aan het slijpen, maakten er eenvoudig merkwaardigheden van, waarvan juweliers en horlogekunst - die er eerst nog mede op hadden spoedig afzagen, partij te trekken.

In '88 deden de heeren Verneuil en Fremy een stap vooruit, een herculischen stap. Hun kunstmatige steenen waren van een onberispelijke zuiverheid en in alles aan de echte gelijk.

't Is hier de plaats niet om de gebruikte methode te beschrijven, bovendien zou deze technische beschrijving den leeken toch te droog en te lang toeschijnen.

Laat het voldoende zijn te zeggen, dat deze methode niet alleen de zuiver wetenschappelijke zijde van het

[pagina 39]
[p. 39]

vraagstuk oplost, maar ook, hoewel nog op te kleine schaal, in te bescheiden maat ondernomen, toch schitterende beloften geeft voor de toekomst.

Doch deze toekomst staat reeds zeer dicht voor de deur.

Inderdaad eenige weken geleden kondigde de Heer Frémy in de academie van wetenschappen aan, dat, dank de volmakingen aangebracht in de werktuigen, men voortaan in staat zou zijn te wedijveren met de onbekende toovenaars, wier kunstmatige robijnen reeds de markt overstroomden.

Door een alcalium (carbonaat van potasch) met aluminium te vermengen en deze bewerking gedurende eenige weken voort te zetten, door gasovens die beter de temperatuur kunnen regelen dan cokes-ovens, door de ovens te vergrooten, en door een menigte andere kunsten en handbewerkingen te doen, is het den Heer Frémy gelukt, robijnen voort te brengen van 2 à 3 kilogram zwaar.

De nieuwe kunstmatige robijnen hebben niets te benijden aan de andere; noch onder het oogpunt van zwaarte, van dikte of van regelmatigheid, evenmin als van de harmonie der vormen, of van het ‘water’ of van het vuur.

In het ‘Museum van Natuurlijke Historie’ te Parijs zijn deze wonderbare voortbrengselen tentoongesteld. De horlogemakers stellen zich reeds voor ze te gebruiken en zelfs de slijpers van edelgesteenten, die anders zoo moeilijk te voldoen zijn, hebben er niets op te zeggen. Mevrouw Frémy, de vrouw van den uitvinder, moet reeds een parure van deze kunstrobijnen dragen van onvergelijkelijke schoonheid.

Wat een gelukvogel die mijnheer Frémy!

Hij maakt ook saphieren en amethysten en het zal er niet bij blijven, 't is maar de eerste stap, die moeite kost.

De diamant zelf - die niet anders is op slot van rekening dan zuiver gekristalliseerd carbonnaat, die slechts van het anthraciet verschilt, waarmede men de nieuwmodische kachels vult, door het uiterlijk, de dikte en - den prijs - de diamant zelf zal aan de beurt komen.

Zonder twijfel hebben alle pogingen, die tot nu toe gedaan zijn, om langs scheikundigen weg dezen steen - der wijzen te maken - niet veel opgeleverd. De groote geleerden, die er hun best op deden, verkregen nooit, ondanks hun moeite, hun geduld, hun vernuft en hun natuurschap iets anders dan diamantstof een doffe, glanslooze, vluchtige, waardelooze stof, die men zich slechts voorstelt, schitterende op het ‘poezele albast’ der schouders onzer schoone dames.

Maar laten wij niet vergeten dat de vervaardiging der kunstrobijnen, granaten, smaragden en saphieren op dezelfde wijze begonnen is en langen tijd op hetzelfde schijnbaar onveranderlijke stadium bleef als thans de vorming van het diamant.

Zie echter wat daarmede gebeurde! Waarom zou hetzelfde niet kunnen geschieden met den diamant, waarvan de samenstelling en de vorming op slot van rekening nog veel eenvoudiger is dan die van zijn jongere broeders, met hun veelkleurige vlammen?

Laten wij niet wanhopen! Omdat de heer Frémy, gelijk aan een held uit de honderd-en-een-nacht, het purper der robijnen en het azuur der safieren onder zijn wonderdoende vingers heeft doen ontstaan, heeft de kunstmatige edelgesteentevorming haar laatste woord nog niet gezegd.

In de volgende eeuw mevrouw, zal men u diamanten maken uit steenkolen, uit verkalkte en gedistilleerde stoffen even gemakkelijk als thans stoppen van karaffen.

Men zou goud kunnen maken, als gij er lust in hadt en indien de onderneming de moeite beloonde, wat gij maar wilt.

Maakt men niet reeds uit het nederige klei van ons aardewerk, een nieuw metaal, lichter en van veel meer weerstandsvermogen dan het ijzer, even schoon als het zilver - het aluminium - dat men thans middel gevonden heeft te vervaardigen met medewerking, 't is waar van de electriciteit, tot den prijs van koper?

Men zal nog wel andere dingen doen, die vrij wat buitengewoner en kostbaarder zijn.

't Is waarlijk niet noodig den Steen der wijzen zoo ver te gaan zoeken, want de heeren scheikundigen hebben er reeds de hand op gelegd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken