Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1891 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1891Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.21 MB)

Scans (96.69 MB)

ebook (28.42 MB)

XML (2.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1891

(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Shakspere of Bacon?

In de laatste jaren is, vooral in Engeland en Amerika, het vraagstuk aan de orde van den dag of Shakspere wel werkelijk de schrijver is geweest van de wereldberoemde drama's, die de algemeene bewondering van alle volken en geslachten wisten op te wekken.

Heftig wordt de strijd van weerskanten gevoerd en men kan het niet ontkennen dat de voorstanders der zoogenaamde Bacon-theorie - volgens welke niet de tooneelspeler William Shakspere maar de kanselier Francis Bacon, de grootste dramatist van alle eeuwen zou geweest zijn - beduidend veld winnen.

Het is natuurlijk moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, voorloopig met zekerheid te bepalen aan welke zijde zich hier het recht bevindt; er zal nog veel moeten onderzocht, vergeleken en geschreven worden, vóór dat de geheimzinnige sluier, die den oorsprong van Shakespeare's drama's bedekt, geheel en al zal gelicht worden; maar het is toch zeker hoogst interessant de grondslagen, waarop de steeds grooter en talrijker wordende schaar der Bacon-vereerders hun beweringen bouwen, van meer nabij te bezien.

Zonder twijfel is de groote Engelsche dichter - wie hij ook zijn moge - een der machtigste geniën die er ooit geleefd heeft. Eeuwen ver is zijn geest den toenmaligen tijd vooruit gesneld, en wanneer men de omstandigheden nagaat, onder welke zij geschreven heeten te zijn, zal onze bewondering voor zulk een verheven geest nog meer stijgen. Deze omstandigheden zijn zoo ongunstig mogelijk: de afstand tusschen de persoonlijkheid van hem, die men eeuwen lang voor den dichter dezer diep geleerde, heerlijke werken hield en hun inhoud is zoo groot, dat zelfs het genie velen onmachtig toescheen dien te overbruggen.

Reeds uit de vorige eeuw dagteekent de strijd over het auteurschap der onder den naam van William Shakespeare in 1623 uitgegeven drama's; in de laatste 30 jaar heeft echter deze vraag steeds in belangrijkheid gewonnen en hebben meer personen zich met het gewichtige vraagstuk bezig gehouden.

De volgende feiten staan vast:

In 1623 kwam een volledige verzameling uit van de tot dusverre afzonderlijk verschenen drama's, waarvan de schrijver William Shakspere genoemd werd. De daarbij gevoegde kopergravure gaf het portret van den tooneelspeler Shakspere - men lette op de spelling - maar in de daaronder geplaatste versregels is weer van Shakespeare sprake. Nu is de vraag of de tooneelspeler William Shakspere er de vervaardiger van is, en of hij alzoo dezelfde is als Shakespeare?

Men heeft het geloofd en velen gelooven het nog, maar 't is desniettemin een feit dat de acteur William Shakspere uit Stratford zelfs niet de geringste ontwikkeling bezat, zelfs verzekert men dat Shakspere, evenmin als zijn dochter Judith, kon lezen of schrijven, want het is daadzakelijk bewezen geworden dat Judith Shakspere 27 jaar oud was geworden, zonder de edele kunst van het schrijven machtig te zijn.

‘Zeg mij met wien gij verkeert en ik zal u zeggen wie gij zijt!’ is een spreekwoord, dat een goeden raad geeft; wij zullen wel doen, dien op te volgen en eens te onderzoeken met wie Shakspere gewoon of liever gedwongen was om te gaan, dus van welk soort zijn collega's uit dien tijd waren. Dit zal de beste manier wezen om te kunnen vermoeden wat voor soort man hij zelf moet geweest zijn.

De tooneelverhoudingen waren in Engeland vóór omstreeks driehonderd jaren nog van een uiterst primitieven aard. Het Swan-Theatre dat door vele ronde buitenmuren omringd was, had geen ronden, maar een ovalen vorm en was daarenboven niet van een dak voorzien; alleen liep rondom de bovenste galerij een smal nooddak, dat nauwlijks aan de bovenste zitplaatsen een voldoende beschutting tegen regen of zon bood. De binnenruimte omgaven drie amphitheatersgewijze boven elkander gebouwde galerijen, die aan het boveneinde door het zoogenaamde ‘tooneelspelershuis’ werden onderbroken. Dit diende voor de kleederen der acteurs en andere tooneelrequisiten. Het dak reikte over de bovenste galerij en droeg het met een zwaan geteekend vaandel, waarnaar het gebouw genoemd werd. Onder de twee binnenste in den schouwburg aangebrachte vensters, sprong verder naar binnen een eveneens overdekt voorgebouw uit, dat terzelfder hoogte met de eerste galerij zes open bogen bevatte. Onder deze bogenrij voerden eindelijk twee groote poorten op het vóórtooneel, dat van zijn kant weer door twee zuilen van het eigenlijke tooneel gescheiden werd.

Het tooneel zelf rustte op stevige houtblokken en was, evenals de ruimte voor de toeschouwers, zonder dak. Het orkest schijnt ergens op zijde, een onder de eerste galerij gereserveerde plaats te hebben gehad. Deze Zwaan-Schouwburg kon 3000 toeschouwers bevatten.

De voorstellingen hadden over dag plaats. Op de bovenste galerij kostte een zitplaats slechts 1 penny, maar de luî, die zich daar ophielden, bezaten evenveel kunstzin als bij ons de engelen in de hoogere galerijen of het paradijs. Door een helsch getrappel

[pagina 52-53]
[p. 52-53]
met de voeten deden zij hun ongeduld blijken, als de beide poorten waardoor de acteurs voor den dag kwamen, zich niet gauw genoeg openden. Door

illustratie
tusschen twee vuren. Naar Leo. Dehaisne. (Zie blz. 56.)


sissen en fluiten gaven de heeren en dames hun ontevredenheid te kennen als er niets te lachen viel.

Een staanplaats in het parterre kostte mede een stuiver en hier ging het ook woest genoeg toe. In de gemeenste Tingeltangelkroeg onzer dagen gaat het fatsoenlijker toe dan in den schouwburg, waar William Shakspere medespeelde, want men at en dronk er niet alleen maar rookte en spuwde naar hartelust, gooide elkander met de overblijfselen van het maal, wierp de leege flesschen naar elkaar's hoofden, maakte schandaal met de in talrijke menigte aanwezige liederlijke wijven, vocht dikwijls met messen, zoodat het geen zeldzaamheid was, daar bloed te zien vloeien. Het geweld dat in zulk een ‘Muzentempel’ heerschte, werd een plaag voor de geheele buurt. Fatsoenlijke dames konden zich ten hoogste gemaskerd wagen op de twee onderste galerijen (prijs 6 stuivers) om een voorstelling bij te wonen, en een echte heer zocht zich een schuilplaats voor een shilling op het tooneel, in het orkest of in een der loges van het achtergebouw, om daar veilig te zijn voor de ruwheden van het grauw.

Coulissen en decoratiën kende men niet. Veranderingen van plaats en tooneel werden door plakaten aangegeven. Clowns waren de lievelingen van het op spektakel-stukken verzotte publiek. Werd er ooit een ernstig tooneelstuk of zelfs een tragedie opgevoerd, zoo moesten de tusschenactes des te rijker met grappige tooneelen worden gekruid. Van tooneelkunstenaars in de beteekenis onzer dagen was toentertijd in Engeland geen sprake. Nadat de mysteriespelen der middeleeuwen waren afgeschaft, voerde men in de schouwburgen slechts drama's op, die niet veel meer waren dan producten vol gemeene ruwheid; in het beste geval waren zij hier en daar met ongemotiveerde zedepreken vermengd.

Met hun stof daalden ook de voorstellers diep af; zij werden tot het schuim der maatschappij gerekend, men beschouwde hen als ‘oneerlijke menschen.’ Kwamen zij niet voort uit de heffe des volks dan hadden zij toch een zeer bevlekt verleden achter zich.

William Shakspere maakte volstrekt geen uitzondering, want met volkomen zekerheid is slechts het volgende van hem bekend:

Hij werd den 26sten April 1564 in het Engelsche landstadje Stratford aan den Avon geboren; verder zwijgt de geschiedenis totdat wij weer door het kerkregister vernemen dat William Shakspere den 28sten November 1582 in den ouderdom van 18½ jaar - dus niet te laat - de zeven jaar oudere Anna Hathaway trouwde, die hem al zeer spoedig een dochter Suzanna schonk, en twee jaar later een paar tweelingen, Hammet en Judith geheeten, waarvan het jongetje reeds in 1596 gestorven is. Nergens blijkt iets van studiën door hun vader gemaakt; alleen blijkt dat William niet lang de school van zijn geboorteplaats heeft bezocht, daar zijn vader hem het slagers handwerk liet leeren.

Een onaangename geschiedenis bracht een andere richting in zijn leven. Shakspere maakte zich schuldig aan wildstrooperij en moest, om de verdiende straf te ontkomen, haastig naar Londen vluchten. Wanneer, is niet nauwkeurig te bepalen; alleen vindt men in de rekening van den schatmeester der koninklijke kas een aanteekening, dat aan den tooneelspeler William Kempe, William Shakspere en Richard Burbage een som van 21 £ is uitbetaald voor twee tooneelspelen, die zij in tegenwoordigheid van koningin Elisabeth opvoerden. 't Is waarschijnlijk dat Shakspere reeds een paar jaar vroeger, in 1586, in Londen gekomen was, daar het ondenkbaar is dat de zoo pas ontvluchte strooper dadelijk geroepen zou worden voor Hare Majesteit op te treden.

Volgens sommigen moet Shakspere eerst souffleursmaat geweest zijn, wiens werk het was het teeken te geven als de acteurs moesten optreden. Anderen zeggen dat hij eerst den niet zeer aangenamen post vervulde, om gedurende de voorstellingen de paarden der voorname bezoekers tegen een

[pagina 54]
[p. 54]

drinkgeld vast te houden. Londen was toen reeds een wereldstad en Shakspere zal zijn brood overal hebben genomen, waar hij 't vond.

Den grond der gewaarborgde feiten betreden wij eerst weder bij het in dienst treden van Shakspere als knecht en later als tooneelspeler in den troep van den Opperkamerheer, waartoe ook zijn landsman Burbage behoorde. Toen bezat Londen vier groote schouwburgen; in het jaar 1590 werd, volgens het model van den ‘Zwaan’, het ‘Globe theatre’ gebouwd, waarin de meeste drama's van Shakespeare opgevoerd werden. Behalve deze ruwe troepen, onderhielden sommige deftige heeren eigen tooneelgezelschappen en daartoe behoorde ook Shakspere, nadat hij vroeger en ook later aan andere verbonden was geweest. Van de proeven zijner tooneelkunst is ons weinig bekend, behalve dat hij bij zijn collega's den bijnaam had van Fallstaff of Sir John. De lievelingsheld van het Londensche grauw was namelijk de dikke ridder Fallstaff, en het schijnt dat de gestalte van den voormaligen slagersknecht bijzonder voor deze rol geschikt was.

In het voorjaar van 1597 kocht de tooneelspeler Shakspere in zijn vaderstad een voor dien tijd kostbaar stuk grond van 60 pond, werd verder eigenaar van nog meer landerijen, waarover hij gaarne processen voerde, hield een brouwerij, trad op als geldschieter, en werd dus op een dezer manieren een vermogend man, iets wat bij komedianten zelden voorkomt.

In Januari 1616 maakte hij zijn testament, dat nu nog bestaat, en waarin met geen enkel woord melding gemaakt wordt van zijn toen reeds gedrukte dichtwerken. Er is wel sprake van zijn meubels, bedden enz., waarover uitvoerig wordt gehandeld, maar niets van zijn zoo hoogst belangrijke letterkundige bezitting.

De geheele handschriftelijke nalatenschap van den acteur Shakspere bestaat uit vijf in zijn testament aanwezige naamteekeningen. Een koortsaanval van den erflater stond den rechtskundigen bijstand niet toe, gelijk anders gebruikelijk is, het testament in het net over te schrijven; men vreesde gevaar en liet dus op drie verschillende plaatsen het document onderteekenen. Nauwelijks drie maanden later, den 23 April 1616, stierf William Shakspere; behalve deze vijf handteekeningen, die nog bovendien een in het schrijven weinig ervaren hand verraden, bezitten wij van hem geen enkel stuk geschrift, zelfs geen brief, en het blijkt ook niet dat de dichter der voortreffelijke drama's een enkel gedrukt boek zijn eigendom noemde.

Hoe kan deze man, vragen de voorstanders der Bacon-theorie, wiens leven onder de laagste lagen der maatschappij voorbijging, die zelfs onder haar paria's gerekend werd, dichtwerken hebben geschreven, die bij voorkeur in koninklijke paleizen spelen? Hoe kan hij zich den hoog-aristocratischen toon hebben eigen gemaakt, die in al zijn drama's heerscht? Hoe kan hij met alle gebruiken en manieren der hoogste kringen zoo vertrouwd zijn geweest? Meer nog, waar kon hij de philosophische wereldbeschouwing, den bewonderenswaardigen rijkdom van positieve kennis, waarvan zijn werken blijk geven, hebben verkregen, hij die de banken eener dorpsschool zoo spoedig met een slagerswerkplaats verwisselde?

De voorstanders van Shakspere kunnen hieraan slechts een uitlegging geven: ‘het genie is tot het hoogste in staat,’ maar toch kan het genie niet de kennis geven, welke iemand noodig heeft om zulke onderwerpen te behandelen op een wijze, die thans nog onze bewondering opwekt. Dichter en geleerde moest de schepper van een Hamlet, een Macbeth en King Lear zijn. Een aanhoudend leven van ernstige studie had zelf het genie noodig om de wetenschap machtig te worden, die tot het schrijven van deze drama's noodig was?

En zij wijzen op plaatsen in zijn drama's, die op een alles omvattende kennis wijzen, welke den tijd, waarin hij leefde, ver vooruit was. Zoo wordt er gesproken over den bloedsomloop in het menschelijke lichaam, door Dr. Harvey eerst in 1628 ontdekt. In ‘Troilus en Cressida’, dat in 1606 verscheen, verraadt de dichter zijn bekendheid met de zwaartewet, die eerst door den in 1642 geboren Engelschman Newton heet uitgevonden te zijn.

Verder gronden zij hun beweringen op het verschil van spelling der twee namen: Shakspere en Shakespeare zijn geheel verschillend en hebben niets met elkander uit te staan. De tooneelspeler van den eersten naam heeft zich nooit anders geteekend; de schrijver der drama's is een geheel andere persoonlijkheid, die zich onder dit pseudoniem verbergt; van hem weet geen officieel stuk, geen kerkregister iets te berichten.

Nu ging men aan het onderzoeken aan wie zijner tijdgenooten men het vaderschap dezer drama's kon toeschrijven, en na alles te hebben gewikt en gewogen, vond men dat er niemand beter voor in aanmerking kon komen dan de beroemde Engelsche wijsgeer en staatsman Francis Bacon.

Om toch in staat te zijn zulke werken te schrijven moest de vervaardiger een groot philosoof, een veelzijdig ontwikkeld geleerde, een jurist en eindelijk een volbloed aristocraat zijn. Niemand van al zijn tijdgenooten vervult aan al deze voorwaarden zoo goed als Bacon, gelijk wij uit het volgende zullen zien.

Francis Bacon was de zoon van den Grootzegelbewaarder der Koningin, dus van hooge afkomst; hij werd in 1561 te Londen geboren en onderscheidde zich reeds vroeg door zijn leergierigheid en talenten. Dertien jaar oud bezocht hij de hooge school van Cambridge, en toonde zich daar vooral een vurig voorstander der empirische methode in de natuurwetenschappen.

In 1577 vertrok hij naar Parijs als attaché van het Engelsche gezantschap en verkeerde daar natuurlijk in de hoogste kringen en met de voornaamste personen. In 1579 keerde hij, tengevolge van den dood zijns vaders naar Londen terug, en moest zich daar een beroep kiezen, daar het vaderlijke erfdeel zeer klein was uitgevallen. Hij koos de rechtsgeleerdheid en vestigde zich als advocaat te Londen. In 1584 werd hij lid van het Parlement en verkreeg weldra door zijn welsprekendheid grooten invloed. In 1586 nam hij plaats onder de rechters van de rechtbank Gray Inn; de jonge rechtsgeleerden van deze rechtbank voerden in de kerstvacantie allerlei tooneelstukken op. Van 1586 tot '89 woonde koningin Elisabeth de opvoering bij van het treurspel ‘The misfortune of Arthur’ en 't is van veel belang voor ons te weten

[pagina 55]
[p. 55]

dat Bacon de ziel dezer liefhebberij-comedies was niet alleen, maar dat hij ook in 1592 een feestspel dichtte, dat ook gespeeld werd. Men ziet het dus dat hij de hoofdvoorwaarden, aan Shakespeare gesteld, vervulde, hij was aristocraat, rechtsgeleerde en dichter. In 1595 werd de verjaardag der koningin alweer door een maskerade gevierd; Essex en Bacon organiseerden ze zelf en de laatste dichtte weder een feestspel, dat verkeerdelijk aan Essex werd toegeschreven, en waarvan nu nog eenige brokstukken bestaan.

In zijn vrijen tijd hield hij zich bezig met de studie der verschillende wetenschappen, en in 1597 verschenen zijn eerste wijsgeerige proeven, die hij later tot zijn beroemde ‘Essays’ verwerkte. Dus gaf hij ook bewijzen van zijn wijsgeerige kennis. Een donkere bladzijde in Bacon's leven begint met het jaar 1599. Toen Lord Essex wegens hoogverraad gevonnist werd, trad Bacon, op bevel der koningin, als de aanklager van zijn vriend en weldoener op. Hoe ondankbaar deze handelwijze ook schijnen moge, het is toch vermetel die te beoordeelen vóór dat men alle omstandigheden kent, welke hem daartoe dwongen.

Na Elisabeth's dood besteeg Jacobus I den troon en hoewel nu Essex' vrienden en aanhangers tot hooge eer geraakten, schijnt ook Bacon daarvan niet uitgesloten te zijn geweest; hij ontving ten minste daags na de kroning den ridderslag met nog driehonderd andere personen.

Van dit tijdstip is Bacon's ster steeds rijzende: hij werd reeds in 1617 Lord Keeper (Grootzegelbewaarder) en bewoonde toen het York-house, waar hij geboren was; nog geen jaar later werd hij Lord Kanselier en eenige maanden later lid van het Hoogerhuis onder den titel van Lord Verulam. Zijn letterkundige werkzaamheid kwam echter onder al deze eerbewijzingen niet te kort; tegenover zijn vriend Toby Matthew spreekt hij er van dat hij zijn hoofd vol had met dichterlijke denkbeelden. Ter zelfder tijd kwamen de Shakespeare-drama's uit en in het volgende jaar (1605) een groot wetenschappelijk werk over ‘den vooruitgang der wetenschap.’

Nog altijd trad hij op als regisseur bij hoftooneelspelen. Toen den 14 Februari 1613 de dochter van Jacobus, Elisabeth, met den keurvorst van den Pfalz (later bekend als Winterkoning van Bohemen) huwde, voerde men aan het hof, onder Bacon's leiding, ‘het Wintersprookje’ en ‘Othello’ op. Zelfs als Lord Kanselier woonde hij nog de maskeradespelen van Gray Inn bij, zoo groot was zijn liefde voor tooneelpoëzie.

Merkwaardig is verder een brief door Bacon aan zijn vriend, den reeds genoemden Toby Matthew geschreven, die, zoon van den Anglikaanschen bisschop van Durham, later tot den katholieken godsdienst overging. 't Schijnt dat hij dezen eenige geschriften ter beoordeeling zond, en hem verzocht de plaatsen aan te teekenen, die Matthew niet bevielen, waarbij hij ingesluimerd was of zijn geest een te vrijen loop gelaten had; ten slotte verzocht hij zijn vriend de schriften geheim te houden. Dit kon niet doelen op zijn philosophische werken, die hij niet aan Matthew maar aan den Anglikaanschen bisschop Andrew ter goedkeuring schonk; hoogst waarschijnlijk waren het dus de drama's, die hij onder het pseudoniem van William Shakespeare wilde uitgeven.

Bacon was bovendien een zeer verlicht, gematigd en verdraagzaam man; zijn vriendschap tot Matthew, welke, ondanks diens geloofsverandering steeds innig bleef, en een tot koningin Elisabeth gericht vrijmoedig memorandum ten gunste der katholieken, zijn er bewijzen voor.

Toen dus de Puriteinen den koning bedreigden omdat zij hun rechten verkort meenden, was het vooral tegen Bacon dat de volkswoede zich richtte. De zwakke koning besloot hem als offer voor zijn kroon te doen vallen; door een menigte intrigues werd hij ten val gebracht. Men beschuldigde hem dat hij zich door geschenken had laten omkoopen, en onbegrijpelijkerwijze onderteekende Bacon een schuldbekentenis, die door niets anders bewezen kon worden en die zoowel door den koning als door de nakomelingschap voor valsch gehouden werd, want na twee dagen gevangenschap werd hij weer vrijgelaten en de boete van 40000 pond hem geheel kwijtgescholden.

Wat heeft Bacon er toe gebracht deze bekentenis te doen? Men staat hier weder voor een pschycologisch vraagstuk, waarop het onmogelijk is een antwoord te geven, zonder alle omstandigheden, die er toe leidden, nauwkeurig te kennen.

Bacon verscheen spoedig weer aan het hof en de koning riep hem ook weldra opnieuw in het Hoogerhuis, maar hij kon er niet toe besluiten de zittingen daarvan als voorheen bij te wonen; zijn vrijen tijd wijdde hij aan zijn wetenschappelijke studiën, en onderteekende den 19 December 1625 zijn testament. Weinige maanden later vatte hij koude bij een natuurkundige proef - hij wilde trachten sneeuw te gebruiken tot bewaring van vleesch - en stierf den 9 April 1626.

Uit de voorgaande korte schets blijkt welk een universeel genie Bacon was; de proeven zijner dichtkunst en andere geschriften wijzen daarbij op een hoogst dichterlijken geest; in zijn Essays treft ons dezelfde schitterende beeldspaak, die in de drama's onze verbazing en bewondering afdwingt; zelfs zijn er plaatsen in overvloed aanwezig, waaruit blijkt dat Bacon en Shakespeare dezelfde studiën dreven en dezelfde boeken lazen, dezelfde wijsgeerige en godsdienstige overtuiging hadden, tot dezelfde politieke partij behoorden, dezelfde beelden gebruikten, zich van dezelfde citaten en ongebruikelijke woorden bedienden, terwijl ook hun stijl hetzelfde karakter draagt.

Waarom heeft echter Bacon zich niet openlijk als schrijver dezer onsterfelijke dichtwerken bekend gemaakt, waarom heeft hij ze daarentegen met de grootste zorg geheim gehouden? Men kan deze vragen niet beantwoorden dan door zich geheel in de eigenaardige maatschappelijke en staatkundige verhoudingen der 16de eeuw te verplaatsen.

Wij toonden reeds aan in welk gering aanzien het tooneel en zijn beoefenaars bij het publiek stonden; dezelfde minachting strekte zich tot de tooneelschrijvers uit; zij die de gemeene spectakelstukken, pantomimen enz., voor de schouwburgen leverden, behoefden volstrekt geen dichters te zijn. Veeleer werd er geen fatsoenlijk man gevonden, die zich daartoe

[pagina 56]
[p. 56]

zou willen verlagen; hoe zou dan de hoog-aristocratische Bacon daarvoor hebben willen bekend staan? Bovendien Shakespeare's tooneelstukken kunnen in twee groepen verdeeld worden, die voor de rumoerige volkstheaters en die voor het hof en voor zijn collega's bestemd waren. Tot de eerste behooren de ruwe stukken als ‘De vroolijke vrouwen van Windsor’, ‘de Feeks getemd’ enz., die eerst later in hun tegenwoordigen vorm verschenen, maar toen door de tooneelspelers naar den smaak van het publiek opgevoerd en met allerlei ongepaste, ruwe grappen vermeerderd werden om ze den toeschouwers aangenaam te maken. De tweede groep van drama's waartoe koning Lear, Hamlet, Macbeth enz. behooren, waren voor het hof bestemd, maar men voerde ze toch ook later in het Globe-theater op en moesten daar ook weder op de gebruikelijke wijze gekruid worden.

In deze drama's echter liet Shakespeare aan zijn gevoelens den vrijen loop; hij durfde de regeering bespotten en berispen door den mond zijner personen; hij wilde vrijheid hebben om de waarheid open en onverbloemd te zeggen, en hoe kon hij 't anders dan vermomd doen in deze tijden toen beul en pijnbank op ieder loerden, die al te vrijmoedig voor zijn meening durfde uitkomen? Dat Francis Bacon zijn hooge plaats lief had en er prijs op stelde, heeft hij bewezen door haar tot twee keer door een lafhartigheid te willen koopen, hoe zou hij dan door deze drama's, waarin hij alles bij den rechten naam durfde noemen, zijn betrekking op het spel hebben gezet! Voorzichtigheid en valsche schaamte dwongen hem dus, zich achter het masker van een pseudoniem te verbergen.

Hij koos den naam van William Shakespeare om de aandacht van hem af te leiden en die op den komediant te vestigen; wat iemand van zulk een lagen stand durfde zeggen, daarop werd nauwelijks acht geslagen; men lette er bijna niet op; hoe geheel anders zou het geweest zijn, indien men als dichter dier historische en politieke stukken een man had vermoed van Bacon's rang, stand en geleerdheid!

Niet beter kon hij zich dus verbergen dan achter een levend masker; door geld waarschijnlijk is het Bacon gelukt William Shakspere over te halen zich den roem te laten welgevallen, die hem onsterfelijk moest maken; dit geld was het waarschijnlijk dat den ex-komediant-slagersknecht in staat stelde zich in zijn vaderstad zoo ruim te bewegen.

Waarom echter moest de naam verschillend gespeld worden? Een bepaald antwoord kan hier nog niet op gegeven worden; het waarschijnlijkste is, dat men daardoor een achterdeurtje wilde open houden, voor het geval dat de tooneelspeler Shakspere geroepen werd zich voor het gerecht over zijn gewaagde uitspraken te verantwoorden. Hij kon dan altijd ontkennen de schrijver te zijn, daar hij zijn naam anders schreef.

In 1616 stierf de ex-komediant Shakspere; in 1623 verscheen de volledige uitgave van Shakespeare's drama's, waaronder achttien stukken die voor de eerste maal, dus zeven jaren na den dood des dichters gedrukt werden. Waar zijn ze in al deze jaren gebleven? Bovendien werden de andere drama's omgewerkt, vermeerderd en verbeterd. Door wien geschiedde dit?

De moeilijkheden vallen weg als men aanneemt dat niet de Stratforder tooneelspeler maar Francis Bacon de vervaardiger dezer stukken is. Na zijn val in 1621, wijdde hij zich geheel aan zijn letterkundige werkzaamheden en hij vond toen tijd om niet alleen aan zijn wijsgeerige geschriften maar ook aan zijn, onder het pseudoniem van William Shakespeare verschenen drama's, de laatste hand te leggen en hun volledige uitgave te bezorgen.

Natuurlijk is Bacon niet als uitgever dezer folio uitgave genoemd; het zijn twee tooneelspelers, Henninge en Condell, die de werken van hun vóór zeven jaar gestorven vriend aan het publiek voorstelden in een luimige voorrede; men heeft echter geen reden om deze twee komedianten een hoogeren graad van ontwikkeling toe te kennen, dan aan hun kameraden; 't is zelfs de vraag of zij behoorlijk lezen of schrijven konden.

Bovendien nemen zij de vrijheid dit werk op te dragen aan de Lords Pembroke en Montgomery. De uitdrukkingen echter van deze opdracht zijn volstrekt niet in den toon gesteld, welke menschen van hun soort verplicht zijn tegen zulke hooge personages te voeren. Slechts Bacon had het recht zoo te spreken tot vrienden van gelijken stand als hij, die zijn geheim kenden, maar het voor 't publiek eerbiedigden.

Van veel beteekenis zijn ook de in zijn testament voorkomende woorden: ‘Ik laat mijn naam en mijn nagedachtenis na aan de vreemde volkeren, want mijn landgenooten zullen mij eerst na eenigen tijd kennen.’

Wat is waarschijnlijker dan dat deze raadselachtige woorden betrekking hebben op zijn geheime werken, die hem recht geven op de bewondering en dankbaarheid van de geheele wereld, want, door wien dan ook geschreven, de drama's van Shakespeare zijn het eigendom van alle natiën geworden.

Men ziet het, op alles hebben de Bacon-vereerders een goed antwoord klaar; alles weten zij naar hun goedvinden uit te leggen, en men moet bekennen er valt vóór hun theorie wel wat te zeggen.

De toekomst zal leeren, of er ooit volledig licht over deze geheimzinnige zaak zal verspreid worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken