Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1891 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1891Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.21 MB)

Scans (96.69 MB)

ebook (28.42 MB)

XML (2.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1891

(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een hond van beteekenis.
(De brak of pointer.)

Reeds in lang vervlogen eeuwen werd bij de uitoefening der jacht gebruik gemaakt van brakken. Doch de eerste honden van dit ras werden op andere wijze afgericht dan de tegenwoordige brakken. Naar men weet, bezigt men den brak thans als ‘staande hond’ (pointer, zeggen de Engelschen) of chien d' arrêt. Daartoe wordt hem geleerd, met opgeheven poot te blijven staan, als hij een stuk wild heeft opgejaagd, waardoor de jager gelegenheid krijgt tot schieten, zonder den hond te raken. Oudtijds, toen men met den kruisboog schoot, en zelfs het vuursteengeweer nog niet uitgevonden was, werd den hond daarentegen geleerd, op den grond te gaan liggen als hij een stuk wild ontdekte, en toen droeg de brak dan ook den naam van chien couchant of setter. Zijn hollandsche naam ‘brak’ komt van het woord briquet of brachet, zooals dit ras in de zestiende eeuw door de Franschen genoemd werd. Doch de Engelsche benaming van pointer voor den brak is nu gangbaar door de geheele wereld, en ook ten onzent onder de liefhebbers en vakmannen de technische naam geworden. Let maar eens op, als ge een hondententoonstelling bezoekt.

Al de rassen van jachthonden, die onder den naam van ‘brakken’ worden samengevat, hebben een gevlekte kleur. Bij den bengaalschen brak, dien men als het type van het zuiverste ras beschouwt, zijn deze vlekken al ongemeen klein, meestal roetzwart op een witten grond. Bij dit ras zijn de ooren kleiner dan bij de andere brakken, en meestal kan men ze niet eens goed onderscheiden, daar zij, volgens de overal heerschende barbaarsche mode, kort worden afgesneden. In de middeneeuwen reeds heeft men dit schoone ras over Egypte naar Venetië en Dalmatië gebracht, en het vervolgens gaandeweg door heel Europa verspreid. Maar in Bengalen vindt men den brak het menigvuldigst.

Het is ons natuurlijk om meer dan één reden niet mogelijk, hier een opsomming en beschrijving te geven van al de brakken, die in Frankrijk, Engeland, Duitschland en andere landen van Europa worden aangetroffen en op de jacht gebruikt. De beste soort is de spaansche brak: geen hond ter wereld is zoo fijn van reuk en zoo schrander van oordeel en is daarbij zoo volkomen gehoorzaam. Hij heeft een grooten kop, een breeden schedel en een dikken neus, hetgeen voor de kenmerken van het echte ras gehouden wordt. De engelsche brak is voortgekomen uit de kruising van den ‘fox-hound’ met den hazenwind. Deze brak loopt op de jacht altijd met den neus op den grond, terwijl de spaansche den kop omhoog houdt, den wind opsnuift en niet het spoor op den grond volgt. In vroeger tijd behoorde de ‘steenbrak’ tot de zeer gezochte soorten; maar ofschoon hij een goede speurhond is, wordt hij tegenwoordig toch weinig gebruikt. Voor drijfjachten is

[pagina 76]
[p. 76]

hij niet vlug en krachtig genoeg, maar op de hazenjacht kan hij zeer goede diensten bewijzen.



illustratie
pointer ‘maxim’.


Pointer en setter, staande en liggende hond, zijn dus volgens de Engelsche terminologie de benamingen voor den brak. Van al de jachthonden, die wij tegenwoordig bezitten, is de pointer het oudste zuivere ras; de vele variëteiten van setters zijn voortgekomen uit verschillende kruisingen. Men beweert, dat hij in den loop der zeventiende eeuw uit Spanje in Engeland is geïmporteerd; maar hij verspreidde zich ook in Frankrijk, in Duitschland, tot zelfs in Rusland toe.

illustratie
pointer ‘bravo’.


Engeland deed meer ter verbetering van het ras dan een der andere landen, zoodat dit soort thans dan ook in den regel de engelsche pointer genoemd wordt. De oorspronkelijke schotsche brak was een plompe, trage hond, met slaperig uitzicht en zeer loggen gang. Bij de eerste pogingen ter verbetering werd hij, zooals wij boven zeiden, ontwijfelbaar gekruist met den fox-hound, en door oordeelkundige kweeking heeft hij den hoogen trap van voortreffelijkheid bereikt, waarop hij zich thans bevindt. In Duitschland heeft hij meer van zijn oud spaansch type behouden. Naar Amerika werd hij het eerst overgebracht uit Engeland, en zelfs nu wordt hij daar nog altijd geimporteerd; maar deze rassen - in Amerika, dit land van eerste-klasse exemplaren, niet veel verschillend van geïmporteerde ouders - staan zelfs boven hetgeen in den laatsten tijd naar Amerika gezonden werd en waarvan men zeide, dat het in Engeland als eerste klasse werd beschouwd. Voor rondgaand veldwerk is de pointer beter geschikt dan de setter, en wanneer hij eenmaal gedresseerd is, blijft hij altijd gedresseerd, daar hij zijne africhting nooit weer verliest, ook al stelt men hem eens een enkel jachtseizoen op nonactiviteit.

Op de tentoonstellingen in Amerika worden de pointers verdeeld in twee soorten: de lichte weegt vijf en vijftig pond en minder, en de zware weegt boven de vijf en vijftig pond. Voor algemeen veldgebruik is de kleine pointer verreweg de beste, daar hij meer inspanning kan doorstaan dan de grootere soort. De kleine honden worden gemakkelijker medegenomen en vervoerd in reiswagens of in spoortreinen, en buiten het jachtveld zien de dieren er netter uit, als men er zich mede in het publiek vertoont. Een kenner getuigt er van: ‘Ik heb het nog nooit een grooten hond zien uithouden tegen een van gemiddelde afmeting; een poos lang bleven beiden elkander gelijk, maar de kleineren zijn over het algemeen vol geestdrift tot aan het einde van een langen jachttijd. Volgens mijne ervaring weegt de beste hond tusschen de vijftig en acht en vijftig pond, heeft hij een goede, diepe borst, niet te lang gekoppeld, afloopende schouders, voeten als van een

[pagina 77]
[p. 77]
kat, en sterke achterpooten. De achterpooten geven eigenlijk aan het dier de voortstuwende kracht, en de afloopende

illustratie
pointer ‘meteor’.


schouders helpen hem in zijn vrijen, gemakkelijken galop.

‘Een hond met een breede borst, als van een bull-dog, is nooit een goed looper en kan nooit lang achtereen werken. Indien de achterdeelen niet goed zijn, heeft de hond ook niet de bevallige beweging, die zoo aangenaam is voor het oog van een jager.

Wat de kleur aangaat, heeft het haar van den pointer minder verscheidenheid dan dat van den setter. Meestal is hij leverkleurig en wit, citroengeel en wit, geheel leverkleurig, en geheel zwart. Soms ziet men er, die zwart en wit zijn, maar niet dikwijls. De neus en de oogen van een pointer moeten in harmonie zijn met de kleur van zijne vlekken, d.w.z. een leverkleurige en witte hond moet een

illustratie
pointer “bang bang”.


leverkleurigen neus hebben, benevens oogen van zooveel mogelijk hetzelfde bruin. Een citroengele en witte hond moet een vleeschkleurigen neus en lichte oogen hebben. Een citroengele en witte brak mag geen zwarten neus of zwarte oogen hebben. Daar ik hiermede de voornaamste kenmerken van den brak heb aangegeven, zal ik niet in verdere bijzonderheden treden, maar alleen nog de aandacht vestigen op den staart, die in een scherpe punt moet uitloopen, stijf en gelijk gehouden met den rug, of een weinigje hooger, maar niet rechtop in de lucht.’

En een Amerikaansch deskundige, de heer John S. Wise, zegt er van:

‘Ongeveer dertig jaar lang ben ik nu reeds eigenaar van pointers en setters, en van tijd tot tijd bepaalde zich mijn voorkeur nu eens tot deze en dan weer tot gene soort; maar ten slotte geloof ik toch,

[pagina 78]
[p. 78]

dat er zich een besliste voorliefde voor den pointer bij mij gevestigd heeft. Het is een algemeen verspreide meening, dat de setter veel trouwer, scherpzinniger en huiselijker van aard is; maar ik twijfel of die meening wel door de ervaring bevestigd wordt. Onder de vele honden, die ik in eigendom gehad heb, vertoonden de opmerkelijkste blijken van scherpzinnigheid en gehechtheid, voor zoover ik ze heb kunnen waarnemen, zich bij de pointers.

Mijne bestudeering van de beide soorten heeft mij geleid tot de gevolgtrekking, dat pointers, als klasse beschouwd, een fijnen neus hebben, meer hartstocht voor de jacht, en meer volharding dan setters. Onze beste jachttijd is in de warme, zonnige dagen omstreeks het laatst van October en tot het midden van November. In dat seizoen worden de setters, met hunne zware vachten, veel spoediger moede dan de kortharige pointer. Er is nog iets anders, dat ik als een groot voordeel van den pointer beschouw. Het jachtinstinct is bij hem veel krachtiger ontwikkeld dan bij den setter, en eenmaal gedresseerd zijnde, blijft het er bij hem beter inzitten. De setter is afkomstig van den jachthond en - evenals deze - is hij van nature geneigd, bij het ontdekken van het wild haastig toe te snellen, het te achtervolgen en zelfs aan te blaffen. Hier heb ik niets tegen. Integendeel, de jonge honden, waar ik het meest behagen in vind, zijn dezulken, die, in plaats van stil te blijven staan, te gaan liggen en aan te slaan, hals over kop voortvliegen, hier of daar tegen aanbonzen en als een razende gaan loopen wanneer zij hun eerste wild snappen. Die jeugdige brooddronkenheid is louter een bewijs van den overweldigenden hartstocht voor de jacht, die den goeden hond kenmerkt. Maar deze neiging, voortgesproten uit het patrijshonden-instinct om te achtervolgen en rumoer te maken, veroorzaakt bij vele setters jaarlijks het verlies van een groot aantal der beste dagen van het jachtseizoen, doordien zij hen af doet wijken van de strenge voorschriften der dressuur; terwijl daarentegen de pointer, uit den aard geneigd tot een strammere houding, geschikt is om, wanneer hij eenmaal is afgericht, aan die africhting levenslang getrouw te blijven en bij de jacht dezelfde diensten te bewijzen op den openingsdag van het seizoen, als wanneer wij ons afscheidsschot lossen in de koude Januari-winden.

Velen roemen de ongemeene schoonheid van den setter. Een welgebouwde setter, met zijdeachtig haar en golvende lijnen, is zeer aantrekkelijk; maar een pointer met sierlijke leden, stevige spieren en fraaigeronde ribben is een type van schoonheid, waaraan door duizenden de voorkeur geschonken wordt boven het andere. In mijn oog geeft niets zulk een krachtige uitdrukking van schoonheid als die stoere, fijne omtrekken van den schedel af tot de punt van den staart, van het schouderblad tot de gewelfde tenen, bij den slanken, stevigen pointer, aan wien elke lijn en iedere spier u zegt, waarvoor hij geschapen is en wat hij doen kan. Als hij daar voor u staat, getuigt hij van kracht en wil en forschheid en inspanning, als een smid die op zijn voorhamer leunt bij het vuur van den smeltoven; en geen zijden setter kan die uitdrukking overtreffen, evenmin als een heer in gekleed toilet indrukwekkender verpersoonlijking van kracht is dan de forsche, groezelige smid.’

En een andere autoriteit op dit gebied, de heer John W. Munson, verklaart on voorwaardelijk van den pointer:

‘Geen andere hond is bij hem te vergelijken, wat betreft het edele en sierlijke voorkomen, waardoor hij zich onderscheidt; en toch is geen enkele hond in staat om zwaarder werk te doen. Een pointer van het echte ras - en daarmede bedoel ik een hond, bij wien zorgvuldig voor het ras gewaakt is - is moedig en volhardend. Wanneer zijn dagwerk is afgeloopen en hij zijn avondeten gehad heeft, is hij bereid om zonder grommen zich ter rust te leggen, en de volgende morgen vindt hem weer frisch voor nieuwe velden. Hij heeft geen anderen hond boven zich ten opzichte van al de eigenschappen, om welke de jager hem zoo gaarne tot zijn metgezel kiest.’ En dan stelt de heer Munson zich voor, hoe door zorgvuldige kruising en kweeking het ras der pointers in het vervolg nog gestadig zal verbeteren. ‘De pointer der toekomst,’ profeteert hij als met zienersblik, ‘zal vijftig à zestig pond wegen, hoe dichter bij de vijf en vijftig pond, hoe beter. Hij zal een scherp belijnden, beenigen kop hebben, met een ruime hersenkas, maar zonder het uitstekende, opstaande achterhoofdsbeen, dat men zoo lang bewonderd heeft, doch dat nergens toe dient en ook waarlijk geen sieraad is. Zijn kop zal staan op een nek, even glad en fraai gekromd als die van een paard, zonder overbodige dikten aan den hals, en met lichte krommingen. Zijne schouders, die zwaar van spieren en zwaar van beenderen moeten zijn, zullen dicht bij de borst liggen en aan den bovenkant smal zijn. Zijne pooten vooral zullen deugdelijk van beenderen en spieren zijn - maar zoo kantig als messen. Zijne voeten zullen rond, stevig en aaneengesloten zijn. Zijn borst zal diep en vol wezen. Geen breede, dik borstige pointer kon of kan ooit vlug en volhardend zijn. Zijn rug en zijne lendenen zullen krachtig zijn en langzaam uitloopen in breede, sterke, glooiende heupen. Zijne dijen zullen goed gebogen en goed gespierd zijn, en er niet uitzien als die van een os; zijne knieschijven en schenkels goed gerond, zijne hielen scherp en kantig. Zijn staart recht en stijf, en gaandeweg spits toeloopend naar het eind, maar niet te fijn, alsof het een rattenstaart was. Zijn uiterlijk zal over het geheel goed geëvenredigd en al de deelen met elkaar in harmonie zijn. Geen slecht geproportioneerde hond zal dan meer geduld worden.’

Met verwijzing naar de hier bijgevoegde afbeeldingen - portretten naar het leven - van eenige bijzonder fraaie en zuivere brakken, noodigen wij ten slotte den lezer uit, te beoordeelen in hoever deze nu reeds beantwoorden aan het hierboven omschreven ideaal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken