Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1891 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1891Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1891

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.21 MB)

Scans (96.69 MB)

ebook (28.42 MB)

XML (2.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1891

(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Oostersche tooverkunst.
Een uitstapje op het gebied der moderne magie.

Ongetwijfeld zijn de meesten onzer lezers reeds eens in de gelegenheid geweest om de voorstellingen van een ‘modernen magiër’ bij te wonen en zich met de tooverkunsten van een Basch, Mellini, Charles Arbré, Bellachini of anderen te vermaken. En dan zal het wel iedereen in 't oog gevallen zijn, dat al de bovengenoemde goochelaars bij hunne verrichtingen zekere eenvormigheid ten toon spreiden, althans wat het uiterlijke der voorstelling betreft. Zij treden b.v. uitsluitend in zwarten rok en witte das op, gebruiken allen doorgaans dezelfde scènerie ten opzichte der tafels en decoratiën, en vertoonen eindelijk bijna allen dezelfde toeren. Maar de tegenwoordige tijd, met zijn rusteloos worstelen en streven naar wat nieuws, heeft ook hierin reeds verandering aangebracht. 't Zal nu een jaar of wat geleden zijn, dat ik mij door een met schrille kleuren opgesmukt reclame-biljet liet overhalen om een voorstelling van den ‘Magiër’ Ben Ibrahim Jussuf bij te wonen. Al werd er ook in het biljet gesproken van ‘nog nooit vertoonde kunststukken buiten alle concurrentie,’ was ik toch met dat soort van opvijzelingen reeds voldoende bekend en had ik mijne verwachting dus niet al te hoog gespannen. Maar ik had mij ditmaal vergist: de beloften van het aanplakbiljet waren niet overdreven.

Het smalle einde der zaal, waar de voorstelling plaats zou hebben, werd ingenomen door het tooneel, welks gordijn door een van fantastische palmen gevormd proscenium omringd was. Onder het spelen van eene eigenaardige, naar het mij toescheen voor deze Oostersche kunsten opzettelijk gecomponeerde muziek, ging het gordijn zacht en onhoorbaar omhoog en kreeg men een geheel in 't zwart gestoffeerd tooneel te zien: coulissen, achtergrond, vloer - alles was zwart. Dit tooneel werd verlicht door een groote gaskroon, die aan het plafond der zaal, boven de plaats waar de toeschouwers zaten, dicht voor het gordijn hing. Op het tooneel zag men slechts twee kleine tafeltjes, die ieder uit een houten bakje of schaaltje bestonden, dat op drie kruiselings verbonden koperen staven rustte.

Eensklaps weerklinkt er een zilverheldere klokslag, en - langzaam en met plechtigen ernst betreedt de magiër Ben Ibrahim Jussuf de plaats van zijn geheimzinnigen werkkring. Zijn gewaad bestond uit een witzijden talaar, om het midden bijeengehouden door een gouden gordel met fonkelende steenen; de wijde mouwen laten bij elke wisseling van gebaren de armen zien, die met gouden banden gesierd zijn; en een tulband, kwistig met zijde geborduurd, benevens een paar roodlederen sandalen, voltooien het costuum van den toovenaar, die thans verder naar voren treedt en met over de borst gekruiste armen eene hoofsche buiging maakt.

‘Voor uwe blikken,’ zoo begint hij, ‘zullen zich binnen weinige oogenblikken een reeks van verrassende en onverklaarbare voorvallen ontwikkelen; gij zult u in het tooverland van de duizend en één nacht verplaatst wanen, wanneer ik u dingen te zien geef, die, hoewel men ze met eigen oogen ziet, toch onmogelijk schijnen. Want van den kant mijner onzichtbare geesten geniet ik veel medewerking, en wanneer ik die aanroep, valt geen enkele taak mij te zwaar. Allereerst heb ik een tooverstaf noodig, want zonder dezen ben ik tot niets in staat!’

Bij deze woorden van Ben Ibrahim bevindt er zich plotseling een glinsterende staf in zijne hand, maar niemand heeft gezien, hoe en vanwaar hij gekomen is. Eén wenk met dezen staf, en op elk der beide tafeltjes staat een sierlijke bokaal van ongeveer een halven meter hoogte; de toovenaar neemt beide vazen in de hand en begeeft er zich mede onder het publiek in de zaal, waar men er zich van overtuigt, dat ze uit massief hout gedraaid en van prachtig snijwerk voorzien zijn. Middelerwijl neemt Ben Ibrahim weder op het tooneel plaats en trekt een gordijn weg, dat tot dusver van het podium der scène tot aan den vloer der zaal hing. Hierdoor wordt nu de onder het tooneel aanwezige ruimte voor de wantrouwende blikken der toeschouwers opengesteld, en daar die ruimte door tal van gasvlammen verlicht wordt, heeft men de overtuiging, dat van beneden af den toovenaar niets toegestoken kan worden. Zoodra deze inspectie is afgeloopen, zet hij op ieder tafeltje weder een bokaal, verzoekt nu om een horloge met ketting, en laat dit langzaam in den beker op het tafeltje aan zijne rechterhand zakken. Dadelijk daarna gaat hij naar den anderen kant, haalt daar het horloge uit den tweeden bokaal te voorschijn, en stelt het weder aan den eigenaar ter hand.

Na eenige verdere toeren, die even aardig als belangwekkend zijn, volgt er een kostelijk tooneel met een koffieservies. Op een wenk van den toovenaar verschijnen er twee hooge metalen bekers. Beide zijn ledig. Nu doet de toovenaar in den eenen beker erwten, in den andere linzen. ‘Hiervan zal ik,’ zegt hij voorts, bij wijze van toelichting, ‘koffie en suiker maken, waartoe ik mij slechts van deze twee kleine metalen deksels bedien, die, zooals gij zien kunt, slechts een halven centimeter dik zijn. Ziezoo! - nu zet ik de beide vazen hier voor mij op den vloer, en middelerwijl verzoek ik vriendelijk om een koffieservies. Het zal hier op deze tafel verschijnen!’

Woord en werking zijn één, want reeds in het

[pagina 424]
[p. 424]

volgende oogenblik staan er op het tafeltje een dozijn kopjes en een gevulde melkkan. Is de verbazing van het publiek nu reeds groot, die verbazing stijgt straks ten top, wanneer de Oosterling de beide bovengenoemde dekseltjes van de vazen afneemt, die nu de een met dampende koffie, de ander met klontjes broodsuiker gevuld blijken. Ben Ibrahim zet het servies op den vloer van het tooneel en begint, op Oostersche manier neerhurkend, de kopjes te vullen, die daarna door een bediende als een welkome verversching aan het publiek gepresenteerd worden. Iedereen steekt er begeerig de hand naar uit, als de toovenaar plotseling droogjes opmerkt: ‘Ik ben anders een heel zindelijke kok, maar, geachte dames! er is mij dezen keer een klein ongeluk overkomen....’ Verder brengt hij het niet, want heel het aanwezige damespubliek valt hem met een uitroep van schrik en ontsteltenis in de rede, daar hij uit de zoo pas gevulde koffiekan een.... levend Guineesch biggetje te voorschijn haalt, dat op zijn kommando weer dadelijk spoorloos in de lucht verdwijnt. Algemeene verbazing, zich openbarend in een daverend applaudissement.

Nu volgt: ‘De mand van den Indischen Magiër.’ Voor de uitvoering van dezen toer wendt Ben Ibrahim zich tot het aanwezige publiek met de woorden: ‘Zou misschien een der hier tegenwoordige moeders wel zoo vriendelijk willen zijn, mij een kind toe te vertrouwen? Ik heb het maar enkele minuten noodig om.... het dood te steken!’

Natuurlijk is er geene enkele zóó ontaarde moeder te vinden, en dus moet onze toovenaar zich dan maar op eene andere wijze zien te behelpen. Hij zwaait zijn staf - en naast hem staat een allerliefst meisje, een aardig krullekopje van een jaar of tien. Waar dat kind met die bliksemsnelheid vandaan is gekomen, weet niemand; genoeg, het is er. Ben Ibrahim haalt nu een pakmand te voorschijn, waar het meisje instapt; daarna doet hij het deksel toe en bindt hij de mand met stevige touwen dicht. Vervolgens doorsteekt hij het vlechtwerk der mand kris en kras naar alle richtingen met tien of twaalf smalle, puntige zwaarden, die hij er daarna weder uittrekt. De mand wordt geopend, en - het kleine meisje stapt er lachend weer uit.

Ben Ibrahim neemt met een dankbare buiging de donderende bravo's van het publiek in ontvangst, en heft al groetend de hand op naar zijn tulband... maar zie - o wonder! - het publiek durft zijne eigene oogen niet meer vertrouwen - daar staat Ibrahim zonder hoofd! Het laatstgenoemde bevindt zich op eene ter zijde staande tafel en glimlacht van daar de aanwezigen groetend toe. Nog gelooft men aan misleiding, aan eene welgeslaagde imitatie in was, - maar neen! Het hoofd op de tafel spreekt met luider stem het verzoek uit, om door het meisje te worden weggenomen. De kleine voldoet aan dien wensch, waartoe zij het hoofd met een zijden doek bedekt en het zoo onder het publiek ronddraagt, alwaar zich na de wegneming van het omhulsel een.... elegante bloemkorf vertoont, welker inhoud door de draagster met een allerliefst glimlachje onder de verbaasde toeschouwers wordt rondgedeeld.

‘Hoe is het mogelijk,’ vraagt men zich af, ‘zulke dingen ten uitvoer te brengen?’ En op die vraag kan slechts één antwoord gegeven worden, en dat antwoord luidt: optisch bedrog!

Men herinnere zich slechts, hoe wij aanvingen met de mededeeling, dat het geheele tooneel volkomen zwart is, en juist dáárop berust het geheim. De magiër zelf draagt een wit gewaad, waardoor zijne gestalte scherp tegen den achtergrond afsteekt. En nu is er op het tooneel gedurende den geheelen avond een helper werkzaam, die, hoewel hij zich vrij en ongehinderd beweegt, door het publiek niet gezien kan worden. Hij is namelijk van top tot teen in zwart fluweel gekleed, en ook 's mans gezicht en handen zijn met dezelfde stof bedekt; ja zelfs zijne oogen zijn achter een zeer fijne, doorzichtige stof verborgen, zoodat zij niet kunnen glimmen.

Als er op het tooneel zelf licht aanwezig was, dan zou die zwarte gedaante wèl zichtbaar zijn; doch daar er nu enkel vóórlicht (afkomstig van de voor het tooneel hangende gaskroon) gebezigd wordt, smelten de omtrekken der gestalte van den assistent zoodanig met den achtergrond samen, dat men er niets van zien kan. Deze verklaring zal door de meeste lezers aanvankelijk in twijfel getrokken worden, maar toch kan zij door eene eenvoudige proefneming, die iedereen zeer gemakkelijk ten uitvoer kan brengen onmiddellijk en afdoende bewezen worden. Natuurlijk moet men er eenige groote lappen zwart fluweel voor bij de hand hebben. Men behange een muur, of een gedeelte daarvan, met deze zwarte stof, en plaatse op ongeveer een meter afstands er van een tafeltje, dat eveneens met zwart fluweel bedekt wordt. Op dit tafeltje zette men nu een wit voorwerp, b.v. een theepot, die eveneens onder een daar overheen gespreid stuk zwart fluweel verborgen is. Eenige schreden voor deze aldus ingerichte tafel plaatse men rechts en links een tafeltje, en voorzie dan elk dezer tafeltjes van een aantal brandende kaarsen. Laat men nu iemand de aldus voorbereide kamer binnentreden, en wel zóó, dat de tafel met de daarop geplaatste bedekte theepot zich tegenover den toeschouwer bevindt, dan zal deze, wanneer men op dezelfde tafel nog eenige zichtbare voorwerpen, b.v. een paar appelen, gelegd heeft, slechts deze laatsten zien, en zijne verbazing zal onbeschrijfelijk groot zijn, wanneer hij plotseling een theepot ontdekt, welker verschijning men daardoor bewerkt, dat aan het bedekkende fluweel een zwartzijden draad was bevestigd, die door eene aan den achtermuur genaaide zwarte lus ging en vandaar door een handlanger met een ruk wordt weggetrokken.

Uit het zooeven gezegde volgt nu, dat de ‘zwarte helper’ de beide groote houten bekers - met fluweelen foudralen bedekt, die van onderen open zijn - slechts op het tafeltje behoefde te zetten, om op het beslissende oogenblik de hulsels met een snellen ruk in de hoogte te trekken, waardoor de beide bokalen zich plotseling aan de oogen der toeschouwers vertoonen.

Ben Ibrahim verzoekt nu of men hem een horloge wil geven; op het oogenblik dat hij gereed staat dit in een der bekers te laten zakken, heeft de ‘onzichtbare’ ook reeds een soort van platte schaal - die natuurlijk geheel zwart is - aan een korten zwarten steel boven de opening van den bokaal ge-

[pagina 425]
[p. 425]
houden, en het horloge glijdt dus met ketting en al in de daartoe gereed gehouden schaal, die nu door den helper weder weggenomen en op de opening van den op het andere tafeltje staanden beker gelegd wordt, waaruit de goochelaar het nu kan wegnemen. Het kunststuk met het koffieservies gelijkt in beginsel volkomen op het boven beschrevene, alleen met dit

illustratie
zeepbellen. Naar A. Lins. (Zie blz. 426).


onderscheid, dat hier geen platte schalen of schotels, maar cilindervormige bakjes gebezigd worden, die allen van buiten dofzwart zijn.

Nadat de twee hooge metalen bekers (voor koffie en suiker) ledig vertoond zijn, laat de ‘onzichtbare’ gezwind in beiden een bakje zakken, en de dadelijk daarna door Ben Ibrahim er in uitgestorte erwten en linzen vallen nu niet in de bekers zelf, maar in de genoemde bakjes, die er terstond weder door den assistent uitgenomen en door twee andere cilindertjes vervangen worden, welke thans warme koffie en suiker bevatten. Nu kunnen de beide bekers met de daarbij behoorende platte dekseltjes gesloten worden.

Nadat later de Oosterling eenige kopjes van het zwarte brouwsel heeft rondgediend, maakt de helper van dat oogenblik gebruik om het bakje met warme koffie uit den daarmede voorzienen beker weg te nemen, en er een ander voor in de plaats te schuiven, dat een levend Guineesch biggetje bevat.

Bij den toer met ‘de Indische wondermand’ is de verschijning van het kleine meisje hoogst verrassend. Toch is dit gemakkelijk te begrijpen, wanneer

[pagina 426]
[p. 426]

men weet, dat het kind achter een soort van Spaanschen wand (die natuurlijk eveneens van zwart fluweel is) op het tooneel staat. Deze wand wordt door de tusschenkomst van den onzichtbaren helper bliksemsnel in tweeën gedeeld, en even gezwind staat de kleine voor onze oogen.

De daaropvolgende pakmand is van binnen geheel met zwarte stof bekleed; is het kind er nu ingestapt en heeft het zich nedergelegd, dan wordt het door een achter de mand staanden helper ijlings met een zak van zwart fluweel bedekt en uit de mand getild.

Om ongemerkt den hiertoe benoodigden tijd te verkrijgen, begeeft Ben Ibrahim zich met een verzameling zwaarden onder het publiek, om de scherpte dezer wapenen te doen onderzoeken. Nu kan de inmiddels ledig geworden mand dichtgebonden en met de zwaarden naar alle richtingen doorstoken worden. Wordt de mand weder geopend, dan zet de onzichtbare ‘zwarte’ het kind, met den fluweelen zak bedekt, snel weder in de mand neder, trekt het omhulsel weg, en het meisje kan nu tot algemeene verbazing uit hare gevangenis stappen.

Men moet toegeven, dat het beschreven slottooneel, waarbij de Magiër zoo plotseling zijn hoofd verliest, wel aan alles de kroon opzet; maar men mag niet vergeten, dat dit ‘kunststuk’ laat in den avond wordt ten uitvoer gebracht, als het publiek door de voorafgegane lange reeks van verrassingen reeds zóó vermoeid is, dat het de hoofdvoorwaarde, die bij het welslagen van dezen toer in 't spel is, geheel over 't hoofd ziet. Zooals wij zeiden, betuigde Ben Ibrahim met een gracieuse buiging zijn dank aan het publiek, en het gordijn valt, om overeenkomstig de bekende tooneelgewoonte nogmaals omhoog te gaan en daardoor den toovenaar andermaal aan het publiek te vertoonen. Juist in dat vallen van het gordijn ligt het geheim der geheele scène. Zoodra namelijk het gordijn nederdaalt, gaat Ben Ibrahim van zijne plaats weg, welke dan terstond wordt ingenomen door een helper, die tot in de allerkleinste bijzonderheden precies zoo gekleed is als de magiër. Alleen is het hoofd met een zwarten zak bedekt. Ben Ibrahim daarentegen, wien door een tweeden assistent gezwind een groote zwarte mantel is omgeworpen, knielt ijlings achter de tafel aan den anderen kant van het tooneel neder; een andere helper heeft in allerijl de als tafelblad dienst doende schaal weggenomen en vervangen door een andere, die eene halvemaanvormige inkeping heeft. In die opening steekt Ibrahim zijn hoofd, terwijl het knielende lichaam door den bovengenoemden zwarten mantel geheel bedekt blijft. Deze gansche tooneelverandering is het werk van slechts weinige seconden.

Gelijk men ziet, berust de uitvoering van al de kunststukken eenvoudig op gezichtsbedrog en - op de behendige samenwerking van den goochelaar en zijne assistenten.

Laatstgenoemden moeten namelijk steeds terdege zorg dragen om niet door eene onvoorzichtige beweging een hand of een ander deel huns lichaams voor de gestalte van den kunstenaar te brengen, daar die hand terstond zwart tegen zijn gewaad zou afsteken. Zij moeten veeleer bij hunne werkzaamheden steeds naast of achter den hoofdpersoon blijven.

Wat overigens het bedrog zeer begunstigt, is de omstandigheid dat de ruimte onder het tooneel door een groot aantal gasvlammen helder verlicht is, welker schijnsel het oog van den toeschouwer tot op zekere hoogte verblindt.

Deze Oostersche goocheltoeren worden tot dusver slechts door zeer weinig toovenaars ten uitvoer gebracht en leveren de aardigste verrassingen voor de toeschouwers op, daar men niet zoo gemakkelijk de daaraan ten grondslag liggende oorzaken weet te ontdekken, - waartoe onze lezers nu echter wèl in staat zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken