Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1892 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1892Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (25.09 MB)

Scans (85.32 MB)

ebook (26.95 MB)

XML (2.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1892

(1892)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

James Gordon Bennett.
Een koning der dagbladpers.

Onder de Amerikaansche millionairs bekleedt de bekende James Gordon Bennett, de uitgever van den ‘New-York Herald’ een der eerste plaatsen. Dit alom bekende en meest verspreide dagblad in Amerika werd in 1855 door James Gordon Bennett in het leven geroepen. De levensgeschiedenis van dezen man is niet minder merkwaardig dan die zijner onderneming. Zij is uitnemend geschikt om den geest van taaie volharding, van kloekmoedig zelfvertrouwen, verwonderlijke gebruikmaking van bestaande omstandigheden, die den grondslag der Amerikaansche fortuinen hebben gelegd, in het licht te stellen.

Toch was James Gordon Bennett geen Amerikaan van afkomst. Geboren in Schotland en katholiek, was hij door zijne ouders tot den geestelijken stand bestemd. Opgevoed in een seminarie, verliet hij zijn geboorteland en zag hij af van een loopbaan, waarvoor hij slechts eene twijfelachtige roeping gevoelde. Uitgeweken naar de Vereenigde Staten, verbond hij zich aan de dagbladpers. Tot dezen stap werd hij geleid door de ‘Autobiographie van Benjamin Franklin’, een der boeken, die destijds het meest in den smaak vielen van jongelieden van zijn leeftijd. Drie maanden later vertrok hij over Halifax en Portland naar Boston. ‘Ik stond geheel alleen,’ dus schreef hij, ‘maar ik was jong en vol geestdrift. Ik had het heerlijke boek, waarin Benjamin Franklin de geschiedenis van zijn leven verhaalt, verslonden. Boston, waar mijn held geleefd had, was voor mij de verblijfplaats van een vriend, die mij dierbaar was. Ik was vol bewondering voor de krijgsbedrijven van den vrijheidsoorlog. Op de hoogten van Dorchester dacht ik een gewijden grond te drukken; in de verte schitterden in de zon de torens van Boston, en schenen mij lichtbakens der vrijheid toe.’

Deze koortsachtige geestdrift duurde eenige weken, maar de bescheiden middelen van den toekomstigen millionair, die geheel vervuld was van zijne droomen, waren weldra uitgeput. Hij trad toen in dienst in eene drukkerij en vulde met het corrigeeren van drukproeven zijn ledige beurs weder een weinig aan. Vervolgens vertrok hij naar New-York, waar hij

[pagina 180]
[p. 180]


illustratie
de schouwburg.
(Internationale Tentoonstelling van tooneel en muziek te Weenen.)


ruimer veld voor zijn werkzaamheden hoopte te vinden. Hij beproefde van alles; nu eens was hij onderwijzer, dan weer hield hij voorlezingen over staathuishoudkunde en schreef hij boeken, die weinig aftrek vonden. Het journalisme was nog in zijne kindsheid. Het personeel van de weinige bladen in New-York bestond

illustratie
de oude hohenmarkt.
(Internationale Tentoonstelling van tooneel en muziek te Weenen.)


uit redacteur, uitgever en eigenaar, twee of drie slecht betaalde letterzetters en somtijds - maar zelden - een correspondent te Washington, gedurende den tijd, dat het Congres zitting hield, die zeer ongeregeld 5 of 8 dollars per week verdiende, waaronder alles was begrepen, zelfs de correspondentiekosten. Men was toen nog ver verwijderd van de 15 à 20000 dollars per jaar, die later aan de heeren G. Tonsend en J. Howard als speciale berichtgevers werden toegelegd. Bennett begaf zich naar Washington voor rekening van den New-York Enquirer.’

In de bibliotheek van het Congres trok bij toeval

[pagina 181]
[p. 181]


illustratie
kinderbegrafenis. Naar Werner Zehme. (Zie blz. 183.)


[pagina 182]
[p. 182]

een deel van de brieven van Horace Walpole zijn aandacht. De pikante anecdotes, de gemoedelijke beschrijvingen, de bijzonderheden van persoonlijken aard met betrekking tot zijne tijdgenooten, waarmee Walpole zijn correspondentie kruidde, bekoorden hem en gaven hem het denkbeeld aan de hand om aan zijne verslagen der zittingen meer gloed en kleur te geven. Het denkbeeld was voortreffelijk en kwam geheel ten bate van den ‘New-York Enquirer,’ die er naam door maakte. Doch de schrijver bleef onbekend, en al bekwaamde hij zich in zijn vak, hij kon er slechts ternauwernood van leven.

In 1835 was hij er echter in geslaagd om de voor hem belangrijke som van 250 dollars ter zijde te leggen. Na rijpe overwegingen begaf hij zich naar een jong opzichter eener drukkerij, die ook eenmaal een der meest gevierde dagbladschrijvers van New-York worden zou. Horace Greeley, de eigenaar van den ‘New-York Tribune’ heeft deze ontmoeting aldus beschreven: ‘Bennett kwam mij opzoeken; hij was met letterzetten bezig, hij stak de hand in zijn zak, haalde er een hand vol zilver uit, dat hij met een weinig goud en een biljet, van 50 dollars voor mijne oogen deed schitteren. Hij verzekerde mij, dat hij daar een som had van 2 à 300 dollars en bood mij aan om te zamen een dagblad te stichten, waarvan ik de drukker en hij de uitgever zou zijn. Ik betoogde hem, dat dit bedrag onvoldoende was. Zonder verder aan te houden verliet hij mij. Korten tijd later vernam ik, dat hij den “New-York Herald” in het leven had geroepen.’

Het bureau van dit later zoo verspreide blad was minder dan bescheiden. Een kelder in Nassaustreet; in dien kelder een houten stoel en twee ledige vaten, waarop een plank, die voor lessenaar diende; - dit alles maakte het geheele meubilair uit. Bennett zelf verkocht zijn blad voor één cent (f 0.025 Ned.). Uitgever, eigenaar, reporter, boekhouder, bode, bediende, verkooper, al deze baantjes vereenigde hij in zichzelven, terwijl hij bovendien de advertentiën opstelde voor zijne klanten, die niet konden schrijven. - De ontvangsten waren gering, en meermalen moest de eigenaar van den ‘New-York Herald’ zich afvragen of hij den volgenden Zaterdag wel genoeg zou hebben om de rekening van drukker en papierhandelaar te betalen, ja zelfs of het blad 's maandags wel zou kunnen verschijnen.

Hij zelf heeft verhaald dat hem, nadat al zijne rekeningen betaald waren, meermalen niet meer dan 25 cents (f 0.625 Ned.) overbleef en zulks niettegenstaande hij achttien uren per dag arbeidde. In zulke omstandigheden naderde hij de veertig. Weinig gezellig van aard, buitengewoon sober, ontbrak hem de kunst zich vrienden te maken en de genegenheid van anderen te winnen. Hij vervolgde zijn weg vol zelfvertrouwen, onvermoeid zoekende naar een steunpunt, naar een hefboom van Archimedes. Het toeval deed er hem een vinden.

Een zekere Brandreth, apotheker, had een geneesmiddel uitgevonden, een soort van panacée, dat hem inderdaad millioenen opleverde. Brandreth had een instinctmatig voorgevoel van de macht van het adverteeren, van de reclame. Hij zocht Bennett op en bood hem een vaste som voor de opneming zijner advertentiën in het blad. Elke week geregeld een vaste som te ontvangen, - dit was het wat Bennett te vergeefs had gezocht, een geregeld inkomen; het loon van drukker en papierverkooper verzekerd; de angstvolle zorgen voor den Zaterdag verdwenen. Het aanbod werd terstond aangenomen en de ‘New-York Herald’ was voor goed gegrondvest. Een jaar later was het formaat van het blad en de prijs er van verdubbeld, de oplage bedroeg 20000 exemplaren; zijn gelukkige eigenaar verdiende reeds 1000 dollars in de week.

Op 23 April 1838 wierp de eerste stoomboot, die uit Europa met bestemming naar de Vereenigde Staten was vertrokken, de ‘Sirius’ het anker in de haven van New-York. Met de ‘Great-Western’, die de ‘Sirius’ na eenige uren volgde, werd het tijdperk der snelle gemeenschapsmiddelen geopend. James Gordon Bennett scheepte zich op de ‘Sirius’ in, bezocht Frankrijk en Engeland en wist zich de medewerking van vaste correspondenten te verzekeren. In New-York teruggekeerd huurde hij een jacht, dat bestemd was om op zee de stoombooten, op weg naar New-York, op te vangen, en op deze wijze aan zijn dagblad de primeurs van de Europeesche nieuwstijdingen te verzekeren. Niets was hem te veel om zijne mededingers vóór te zijn. Geheel opgaande in zijne onderneming, gaf hij zonder bedenken geheele sommen uit, om enkele uren, ja soms enkele minuten te winnen. Dank zij zijn beheer, werd de ‘New-York Herald’ een macht in den staat en het nauwkeurigst ingelicht en meest gelezen dagblad van de Vereenigde Staten.

Beter dan ieder ander, had deze Schot, met zijn koel hoofd en vurige verbeelding, de practische, positieve zijde van het karakter zijner aangenomen landgenooten, hunne behoefte aan juist omschreven feiten, aan nauwkeurige en uitgewerkte berichten begrepen. De Amerikanen gelooven niet, dat zij eene meening hebben, omdat zij een dagbladartikel hebben gelezen. Zij eischen van hunne pers dat zij hun de grondstoffen verschaft, door middel waarvan zij zich eene eigen meening kunnen vormen. De ‘New-York Herald’ voldeed aan dien eisch.

Zijn geluk verbitterde zijne vijanden, en zijn uitgever had een harden strijd te voeren. Aan de hevige aanvallen, waaraan hij blootstond; aan den veldtocht, die in 1840 door negen van de voornaamste dagbladen van New-York tegen hem ondernomen werd; aan de beleedigingen, die zij hem naar het hoofd slingerden, antwoordde hij met cijfers, de gezamenlijke oplage zijner tegenstanders, die 36650 exemplaren per dag bedroeg, tegenover die van den ‘Herald’ stellende, die 51000 overtrof.

Hij dreef dus den spot met de machtelooze woede zijner vijanden en gaf openlijk zijn voornemen te kennen, eene omwenteling tot stand te brengen in de Amerikaansche dagbladpers.

En dit voornemen voerde hij uit. Geheel doordrongen van de Engelsche traditiën, volgde de Amerikaansche pers nog getrouw de dwalingen harer Britsche zuster. Hare zware, onverteerbare, massieve en betoogende artikelen, geteekend: Honestus, Scaevola, Americus, Publius, Scipio, schenen getrouwe copieën van die van Addison, Junius, Swift en Bolingbroke,

[pagina 183]
[p. 183]

wier wijze van bewerking en stijl zij navolgden. Terwijl Bennett daarentegen zich de Fransche pers ten voorbeeld stelde, ontleende hij aan haar de vlugge alinéa's, de beknopte, heldere volzinnen, de losse, handige polemiek, de korte artikelen, terwijl hij terzelfder tijd zijne kolommen openstelde voor commerciëele, financiëele, staatkundige en letterkundige berichten, alle uit de beste bronnen geput.

De advertentie, welker beteekenis hij volkomen begreep, krachtig door hem aangemoedigd en ontwikkeld, verzekerde aan zijn blad steeds toenemende inkomsten. Zijn uitgever had de gelukkige tusschenkomst van Brandreth niet vergeten. Sinds wijdde hij aan dezen belangrijken tak een geheel bijzondere aandacht, werkte het oorspronkelijk stelsel geheel om, organiseerde hij een eigenaardige classificatie, verminderde de prijzen en breidde den omvang van zijn blad in die mate uit, dat de ‘Herald’ van 13 April 1869 reeds zes-en-negentig kolommen bevatte, waarvan vijftig met advertentiën gevuld; het letterzetten kostte 600 dollars per dag en de oplage verslond meer dan 11 tonnen papier.

Het leggen van den onderzeeschen kabel, de secessieoorlog, de oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk, de Fransch-Duitsche oorlog droegen allen bij tot den voorspoed van den ‘New-York Herald.’ Gedurende den secessie-oorlog besteedde James Gordon Bennett tot 2½ millioen aan zijne speciale correspondenten. De rede van den koning van Pruisen, na Sadowa den vrede met Oostenrijk aankondigende, door den onderzeeschen kabel overgebracht, kostte hem 7000 dollars. Op bewonderenswaardige wijze gediend door mannen van groote bekwaamheid, onder aanvoering van zijn zoon James Gordon Bennett Junior, den tegenwoordigen eigenaar van den ‘Herald’ dien hij zich in 1866 toevoegde, was hij eerder op de hoogte van het ministerie, dan de ‘Times’ zelf, en deed het eerst aan het Engelsche gouvernement, dat er nog geheel onbekend mede was, mededeeling van de zege, door de Britsche troepen, onder den generaal Napier, in het hart van Afrika bevochten.

Men herinnert zich wel de merkwaardige ontmoeting, in October 1869 in het Grand Hôtel te Parijs tusschen James Gordon Bennett Junior en Stanley, reporter van het blad. Door een dépêche van zijn chef uit Madrid ontboden, komt Stanley in het midden van den nacht aan en begeeft zich terstond naar Bennett's kamer.

‘Wie is daar?’

‘Stanley.’

‘Oh ja! Ga zitten. Ik wensch u eene zending op te dragen.’ Daarna opstaande en zijn kamerjapon over den schouder werpende, vervolgde hij: ‘Waar denkt ge wel dat Livingstone zou zijn?’

‘Ik weet het waarlijk niet.’

‘Gelooft gij, dat hij dood is?’

‘Mogelijk wel, mogelijk niet.’

‘Ik voor mij houd het er voor dat hij leeft, en ik draag u op hem te gaan zoeken.’

‘Livingstone zoeken? Maar - in het hart van Afrika?’

‘Het kan wel zijn. Ik verlang, dat gij hem opspoort, waar hij zich ook ophoudt, en dat gij mij tijding van hem brengt. Maar wellicht heeft hij gebrek. Gij zult daarom alles meevoeren, wat hij noodig zou kunnen hebben. Neem uwe maatregelen, en spoor Livingstone op.’

‘Hebt ge wel over de kosten nagedacht?’

‘Hoeveel?’

‘Burton en Speke hebben resp. 15000 en 25000 dollars besteed, en ik geloof, dat wij wel op zijn minst op 13000 dollars moeten rekenen’

‘Zeer goed. Neem 5000 dollars; wanneer zij verteerd zijn neemt ge er weer 5000, en zoo nogmaals, en nogmaals, maar spoor Livingstone op.’

En Livingstone werd opgespoord, dank zij de volharding van den reporter van den New-York Herald, die een der voornaamste ontdekkers van het ‘Zwarte Werelddeel’ werd. En op denzelfden dag dat de New-York Herald het groote nieuws wereldkundig maakte, gaf Stanley aan Bennett bericht, dat hij op zijn eerewoord beloofd had, aan de familie van Livingstone de open brieven te doen toekomen, hem door den beroemden reiziger toevertrouwd, ten einde deze aan zijn gezin te overhandigen op den zelfden tijd dat zij in den ‘New-York Herald’ zouden verschijnen.

‘Telegrafeer ze door den kabel.’

‘Maar dit zou 10000 dollars kosten.

Het zij zoo. Wij zullen het woord houden, dat ge aan Livingstone hebt verpand.’

De grondlegger van den New-York Herald overleed den 1sten Juni 1872. Hij liet behalve een verbazend vermogen een dagblad na, waarvan de beroemde naam nog in luister won onder het beheer van zijn zoon. Toen Stanley hem eens vroeg of het gerucht waarheid bevatte, dat hij voornemens was zijn blad te verkoopen, antwoordde hij:

‘Neen, het is niet waar. In geheel New-York is geen geld genoeg om den “Herald” te betalen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken