Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1892 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1892Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (25.09 MB)

Scans (85.32 MB)

ebook (26.95 MB)

XML (2.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1892

(1892)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Vanderbilt's.

Cornelis Vanderbilt was weleer in Amerika de koning der stoomschepen, en er ontbrak weinig aan, of deze voorlooper van Jay Gould had eenmaal in zijne handen het dubbele monopolie van de zeevaart en de spoorwegen vereenigd. Toen de dood hem op 3 Augustus 1876, op twee en tachtigjarigen leeftijd, wegnam, was de commodore, zooals men hem sinds meer dan vijftig jaren noemde, niet alleen de rijkste en merkwaardigste man van de Vereenigde Staten, maar de president en de beheerscher van de belangrijkste lijnen der Unie.

Geboren den 24 Mei 1794 uit eene Nederlandsche familie, die zich omstreeks tachtig jaren vroeger in de Vereenigde Staten gevestigd had, was hij de tweede van een negental kinderen. Zijn vader, een eenvoudig pachter in den staat New-York, had moeite om in de behoeften van zijn talrijk gezin te voorzien. Van kindsbeen af moest Cornelis Vanderbilt voor zich zelven zorgen. De ouderlijke hoeve was gelegen op den oever van den Hudson; een schuit diende voor het transport der producten. Op zijn verzoek vertrouwde

[pagina 260]
[p. 260]

zijn vader hem het beheer over dit vaartuig toe. Alzoo begon hij zijn loopbaan met passagiers van den eenen oever naar den anderen over te brengen. Groot van gestalte, van een krachtigen lichaamsbouw en een geoefend zeeman, onderscheidde hij zich door zijne vermetelheid, zoodat de militaire autoriteit van New-York, gedurende den oorlog van 1812, hem de taak toevertrouwde, om het zestal forten, dat de stad beschermde, van levensmiddelen te voorzien. Hij volbracht die taak met ijver en tot zijn voordeel, zoodat hij zich op zijn negentiende jaar voor voldoende gegoed hield, om aan een huwelijk te denken.

Op zijn drie en twintigste jaar bezat hij 9000 dollars en verscheidene kleine zeilvaartuigen, toen eensklaps op de wateren van den Hudson de eerste stoomschepen van Falton en Livingstone verschenen. Dit bracht hem tot nadenken. Spoedig begreep hij

illustratie
een paradijs voor rheumatieklijders: gezicht op annecy. (Zie blz. 258.)


een concessie, en nog wel een monopolie, te verleenen met betrekking tot een tusschengelegen rivier. Tot in 1829 streed Vanderbilt zonder ophouden, verminderde de vrachtprijzen en vermeerderde zoowel zijn vermogen, als het aantal zijner schepen, wier qualiteit hij bovendien steeds verbeterde.

In 1846 vinden wij hem te New-York gevestigd. Zijne zaken zijn vooruitgegaan, want op de lijst der aanzienlijkste inwoners dezer stad, die destijds eene bevolking van 400.000 zielen telde, treffen we bij zijn naam de volgende aanwijzing: ‘Cornelis Vanderbilt, van Hollandsche afkomst, 750.000 dollars.’ New-York bezat destijds niet meer dan zestien personen wier vermogen een millioen dollars te boven ging, maar wie herinnert zich thans de bescheiden millionairs van dien tijd, de Brandgree's, de Browne's, de Barclay's en anderen?

Hij had dertien kinderen, waaronder negen dochters. Van zijne vier zonen stierf er een, Francis, in de voortreffelijkheid der nieuwe beweegkracht. Hij verkocht zijn zeilscheepjes en bood zijne diensten aan zekeren Gibbons, eigenaar van een steamer, waarmee deze trachtte het hoofd te bieden aan het monopolie, door den staat New-York aan Falton en zijn vennoot geschonken.

Indien later Cornelis Vanderbilt de feitelijke monopoliën op hoogen prijs stelde en ze goed wist te gebruiken, zoo was hij daarom destijds een niet minder heftig tegenstander van de wettelijke monopoliën. Gibbons vond in hem dan ook een man vol geestkracht, dien hij noodig had om zijne rechten te handhaven en zijne onderneming tot bloei te brengen. Een der oevers van den Hudson behoorde tot het rechtsgebied van New-York, de andere tot dat van New-Jersey, en de wetgeving van dezen staat kende den naburigen staat het recht niet toe om zijne vroege jeugd. Hij gaf hun eene harde opvoeding, zooals hij zelf er eene had gehad. Teederheid was nu juist geen hoofdtrek van zijn karakter. Despotisch van aard, bestuurde hij zijn huishouden met ijzeren hand. Hij had toen nog weinig op met zijn oudsten zoon, William Henry, en een bepaalden afkeer van den tweeden, Cornelis Jeremias, die aan toevallen leed, zich aan het spel overgaf, prikkelbaar, somber, traag en onverschillig van aard was, en wiens zwakke gezondheid eene scherpe tegenstelling vormde met des vaders krachtig gestel. Het scheen dat de jongste, George, zijn lieveling was. Niettemin aarzelde hij niet zich van hem te scheiden en hem naar de school te Westpoint te zenden.

Vroeg reeds plaatste hij zijn oudsten zoon als commies in eene bank. William had van zijn vader de volharding en den ijzeren wil geërfd. Met een jaarlijksch inkomen van 150 dollars begonnen, verdiende hij er drie jaren later 1000, werd toen verliefd op

[pagina 261]
[p. 261]


illustratie
verzonken geluk. Naar O. Lingner. (Zie blz. 259.)


[pagina 262]
[p. 262]

miss Louise Kissam en huwde haar in weerwil van de vermaningen zijns vaders.

‘Waarvan zult ge toch leven?’ vroeg hem de commodore, die reeds millioenen bezat.

‘Van de negentien dollars, die ik per week verdien.’

‘William, ik heb u reeds gezegd, dat ge een dwaas zijt, en nooit iets anders zijn zult. Ik herhaal het u nu.’

En daar bleef het bij, zoowel met betrekking tot den vaderlijken zegen, als tot de huwelijksgift. Toen William eenige jaren later door aanhoudenden, ingespannen arbeid ziek werd en zich in de onmogelijkheid zag gebracht, langer een kantoorleven te leiden, schonk hij hem toch eene kleine hoeve met de woorden: ‘Ik zie wel dat ik de eenige in mijne familie ben, die tot iets anders in staat is dan den grond om te spitten.’

In 1848 gaf de ontdekking der goudvelden op de oevers van de Sacramento, aanleiding tot eene belangrijke emigratie. De compagnie der Zuidzee, in het bezit van den verkeersweg over Panama, bracht reizigers over van New-York naar San Francisco voor 600 dollars. Vanderbilt nu zag terstond in, dat er fortuin was te maken door eene concurrentie over Nicaragua, voor de helft van dien prijs, in het leven te roepen. Hij bedroog zich niet, zijne maatregelen waren spoedig genomen, en gedurende vele jaren bracht deze nieuwe lijn hem 5 millioen per jaar op.

In 1853 kwam het denkbeeld bij hem op om Europa te bezoeken en wat van zijn kolossaal vermogen te genieten. Hij was toen zeker een van de rijksten der Vereenigde Staten; zijne inkomsten waren niet minder dan die van koningen, zonder dat hij eene enkele van de lasten der koninklijke waardigheid had. Hij deed het schoonste jacht, dat nog ooit van stapel was geloopen, de ‘Northstar’, van 2000 tonnen inhoud, bouwen en uitrusten. Hij richtte het in als een drijvend paleis en scheepte zich met zijn gezin in, om achtereenvolgens Engeland, Frankrijk, Italië, Rusland en Turkije te bezoeken. Hij verbaasde Europa door zijne weelde, maar vergat toch zijne nederige afkomst niet. Te New-York aangekomen, wierp hij het anker uit tegenover de hoeve waar zijne moeder, die hij aanbad, zich had teruggetrokken. Op zijn bevel salueerde men de oude woning, waar zij zich ophield, met een-en-twintig kanonschoten. De eerste dag na zijne terugkomst werd geheel besteed om haar zijne reizen te verhalen.

De secessieoorlog stelde enkele trekken van zijn karakter in het licht. Men weet, welke ontsteltenis er veroorzaakt werd door de plotselinge verschijning in de wateren der Unie van het schip der geconfedereerden, den ‘Merrimac.’ Binnen korten tijd had dit gepantserde en met een ram gewapend vaartuig de kusten der Vereenigde Staten schoongeveegd, de oorlogsschepen in den grond borende, de koopvaarders opbrengende, totdat de aankomst van den ‘Monitor’ het noodzaakte zich te verschuilen in een inham van de James-river; maar men was beducht dat de ‘Merrimac’, die vlugger liep, de waakzaamheid zijner tegenpartij zou verschalken en er in slagen zou weer zee te kiezen. In deze omstandigheden werd Vanderbilt bij den president Lincoln ontboden, die hem om zijne medewerking verzocht.

‘Hoeveel zoudt ge vragen om den “Merrimac” tot werkeloosheid te dwingen of hem den weg te versperren?’

‘Mijne medewerking is niet te koop en ik ben er de man niet naar om mijn voordeel te doen met de rampen van mijn vaderland.’

Het onderhoud was slecht begonnen. De president was verwonderd en verlegen. Eindelijk verbrak de commodore het stilzwijgen:

‘Ik bezit een schip, dat, naar mijne meening, in staat is dezen zeeroover het hoofd te bieden. Geef mij de noodige bemanning, dan zal ik het bevel op mij nemen, en belast ik mij verder met de zaak. Ik stel slechts deze voorwaarde, dat ik volkomen meester van mijne bewegingen zal zijn, en in geen enkel opzicht van de admiraliteit zal afhangen.’

De president putte zich uit in dankbetuigingen. Zes-en-dertig uren later stoomde de ‘Vanderbilt,’ het snelstvarende en stevigste vaartuig van zijne vloot, dat hij volgens zijne eigen plannen van de kostbaarste materialen had doen bouwen, onder de toejuichingen van het garnizoen van fort Monroe, de James-river binnen. De commodore, toen zeven-en-zestig jaren oud, bestuurde het zelf, en gaf den officier, die bij hem aan boord kwam vragen, waarmede hij hem van dienst kon zijn, met zijne gewone heftigheid ten antwoord:

‘Nergens mede; houd u maar stil en laat mij begaan.’

En hij manoeuvreerde zoo uitstekend, dat de ‘Merrimac,’ ingesloten, zich niet durfde meten met zijn geduchten tegenstander en weldra genoodzaakt was zich over te geven.

Dit gevaar afgewend zijnde, gaf Vanderbilt aan een officier van de Marine het commando over en stelde het vaartuig ter beschikking van het gouvernement, totdat de oorlog zou geëindigd zijn, die hem, behalve zijne vrijwillige bijdragen, het leven van zijn meest geliefden zoon zou kosten. Toen de vrede gesloten was behield het gouvernement de ‘Vanderbilt’ en deed door het Congres een besluit nemen, waarbij den dank der natie aan den edelmoedigen gever werd uitgesproken. Vanderbilt ontving de commissie, afgezonden om hem een afschrift van het besluit over te brengen, zeer slecht. Hij vroeg haar, of een groot land zich op deze wijze behoorde te gedragen, en met welk recht het zich iets toeeigende, dat slechts ter leen was gegeven. Geheel uit het veld geslagen, verklaarde de commissie, dat er ongetwijfeld een misverstand in het spel moest zijn, en dat hem zijn schip zou worden teruggegeven.

‘Loop naar den duivel,’ hernam de verbitterde commodore ‘behoudt het, nu ge het toch eenmaal genomen hebt! Voor mij heeft het niets te beteekenen, ik houd schepen genoeg over.’

Hij sprak waarheid. Zijne vloot bestond toen uit meer dan honderd schepen, over alle zeeën verspreid.

De dood van zijn jongsten zoon, zijn lieveling, deed hem eindelijk meer aandacht wijden aan zijn oudsten, William, die zijne hoeve met beleid beheerde en tot welvaart begon te geraken. Hij sloeg hem met aandacht gade, evenwel zonder hem te

[pagina 263]
[p. 263]

steunen, daar hij verlangde, dat hij zich zelven zou weten te helpen. Een zonderling toeval gaf hem vertrouwen in de toekomst van zijn zoon, en bracht tusschen hen eene onverwachte toenadering te weeg. Op zekeren dag bood William zijn vader aan den mest van diens stallen te koopen. Hij had dien noodig voor zijne hoeve en zou ze met zijne schuit van den anderen oever der baai afhalen.

‘Hoeveel geeft ge er mij voor?’ vroeg de commodore.

‘Vier dollars de vracht.’

‘Afgesproken,’ antwoordde de commodore, meer dan ooit overtuigd, dat zijn zoon geen flauw begrip had van zaken, daar de aangeboden prijs het dubbele was van dien, welke hij zou hebben gevraagd.

Den volgenden dag begeeft hij zich naar de landingsplaats en treft er zijn zoon aan. De schuit was geladen en tot vertrekken gereed.

‘Hoeveel vrachten zijn er, Bill?’

‘Hoeveel?... Wel, eene enkele.’

‘Wel neen, wat praat ge?... er moeten er minstens wel dertig zijn.

‘Volstrekt niet. Toen ik met u onderhandelde over den prijs van eene vracht, bedoelde ik niet de vracht van eene kar maar van eene schuit.’

Hiermee vertrok hij, den verbaasden commodore achterlatende. De matroos, die van het voorval getuige was, verklaart daaromtrent het volgende: ‘hij bleef ter plaatse staan, zoolang de schuit in het gezicht was; ik houd het er voor, dat hij zich sedert dien dag een geheel ander denkbeeld vormde van de bekwaamheid van Mr. William.’

Inderdaad riep hij hem korten tijd daarna naar New-York, gaf hem aandeel in zijne zaken en droeg langzamerhand den drukkenden last van zijne talrijke ondernemingen op zijn zoon over.

Hij was zeventig jaren toen hij eensklaps van de zeevaart afzag, zijne vloot verkocht, en van de spoorwegen werk ging maken. Men verbaasde er zich sterk over, en zijne vrienden bleven niet in gebreke, te voorspellen dat hij met zijne nieuwe speculatie zijn onmetelijk fortuin in de waagschaal ging stellen. Het tegendeel was waar. Hij handelde zoo beleidvol dat hij zijn vermogen verdubbelde. In 1862 kocht hij den spoorweg van Haarlem, in 1863 dien van den Hudson. Zijne mededingers doen de koers der actiën dalen; ondershands koopt hij ze. Hij weet, dat hij alle aandeelen in zijn bezit heeft en dat men met stukken in blanco handelt. Hij wacht zijn tijd af en op het oogenblik van de levering doet hij de prijzen stijgen, grijpt hij zijn vijanden bij de keel en laat hen niet los, voordat zij de kosten van den veldtocht ten duurste hebben betaald.

In 1864 maakte hij zich meester van de Centraallijn, vervolgens van die van de Unie en hield hij een hardnekkigen strijd vol tegen Drew, Gould en James Fisk. Een oogenblik scheen hij op het punt te bezwijken, toen James Fisk de markt met valsche aandeelen overstroomde; maar zijne volharding behaalde ten laatste de zegepraal; hij behield het veld en dwong zijne vijanden hem eene schadeloosstelling van 9 millioen dollars te betalen. Binnen vijf jaren voegt hij nog 25 millioen dollars aan zijn vermogen toe. Hij was toen tachtig jaren oud en zijn stevige lichaamsbouw, zijn grof beenderenstelsel schenen met den ouderdom te spotten. Zijn verwonderlijk taai geheugen stelde hem in staat, zonder inspanning zijne talrijke ondernemingen na te gaan en ze in hun geheel te overzien. Zelden raadpleegde hij zijne boeken, maar dikwijls een klein zakboekje van enkele stuivers, dat hij altijd bij zich droeg en dat overladen was met hieroglyphen, die hij alleen kon ontcijferen. Van zijne kindsheid af lag hij met taalregels overhoop; hij was buiten staat een brief zonder fouten te schrijven, en tot zijn dood toe schreef hij immer ‘boylar’ in plaats van ‘boiler’. Daartegenover stond dat hij met eene verbazende juistheid en beknoptheid dicteerde. Zijne brieven waren modellen van kortheid, en er bestond geen zekerder middel om zijn toorn op te wekken, dan hem lange brieven te schrijven.

‘Men kan alles wel op ééne bladzijde schrijven,’ beweerde hij dan. ‘Zij, die er twee schrijven, zijn dwazen, die meer woorden verspillen dan noodig is.’

Hij was er karig mee, zoowel in zijne briefwisseling als in zijne gesprekken; - hij sprak zelden van zich zelven. Eenvoudig in zijne levenswijze had hij geen anderen hartstocht dan voor het whistspel. - Op zijn een-en-tachtigste jaar gaf hij, wellicht voor de eerste maal, aan eene opwelling van hoogmoed toe. ‘Sinds mijne geboorte,’ zoo sprak hij, ‘heb ik gemiddeld per jaar een millioen dollars gewonnen; maar wat mij daarvan het meeste behaagt, is, dat ik elk jaar wel driemaal zooveel door mijne landgenooten heb laten verdienen.’

Hij sprak waarheid, maar niet de geheele waarheid. In dien tijd was hij de rijkste man der aarde; - rijker dan Astor en Steward, die kort voor hem ten grave daalden. Behalve de particuliere legaten, die hij maakte en die meer dan 15 millioen dollars bedroegen, liet hij bij zijn dood p.m. 100 millioen dollars na aan zijn oudsten zoon William.

Zulk een vermogen is een drukkende last. William H. Vanderbilt ondervond dit, en meermalen betreurde hij, te midden van zijne vorstelijke weelde in zijn paleis van de Fifth Avenue, dat versierd was met schilderijen van groote waarde en kostbare kunstschatten, den gelukkigen tijd, toen hij zonder zorgen zijne hoeve op Staten-Island bewoonde. Hij had van Cornelis Vanderbilt doorzicht van zaken, geestkracht en volharding, van zijne moeder een eenvoudig en edelmoedig karakter geërfd; maar hem ontbrak de kunst, die zijn vader in hooge mate bezat, nl. het vermogen om zich aan de zorgen te kunnen onttrekken, om elken avond den last te kunnen afleggen en hem den volgenden morgen weer op te nemen. Hij bezat noch zijns vaders ijzeren gezondheid, noch het verwonderlijke gemak, waarmee deze werkte. Hij vulde deze leemten aan door ingespannen, onafgegebroken arbeid. Onder zijn beleidvol beheer groeide zijn vermogen steeds aan, maar zijne krachten werden langzamerhand gesloopt.

Deze millionair beklaagde er zich over het te zijn, deze eenvoudige burger, rijker dan eenig souverein, blootgesteld aan den haat van dezen, aan de afgunst van anderen, aan de hebzucht van allen, overstroomd met dreig- en smeekbrieven, doelwit van duizend intrigues, ging gebukt onder den last zijner rijkdom-

[pagina 264]
[p. 264]

men. Aan een zijner vrienden schreef hij deze alleszins merkwaardige regelen: ‘Een vermogen van 200 millioen dollars is een last, te zwaar voor menschelijke krachten. Dit gewicht verplettert, doodt mij. Ik wensch zulk een lot niet aan een mijner zonen toe. Ik heb er geen enkel genot van. Ik zie er niet het minste heil in. In welk opzicht ben ik gelukkiger dan mijn buurman, die slechts een half millioen bezit? Hij geniet veel meer van het leven dan ik, zijn huis is even goed als het mijne, zijne gezondheid is beter, hij zal langer leven en hij althans kan in zijne vrienden vertrouwen stellen. Daarom verlang ik ook dat, wanneer de dood mij ontslaat van de verantwoordelijkheid, waaronder ik gebukt ga, mijne zonen, met dit vermogen ook de zorgen, die het oplegt onderling zullen verdeelen.’

Een jaar later stierf hij. Voor legaten en liefdegaven waren honderd millioen dollars bestemd. Aan elk zijner beide zonen, Cornelis en William, die reeds ontzaglijk rijk waren liet hij 50 millioen dollars na. Zijn dood was voor geheel New-York een gebeurtenis van gewicht en de Sun liet zich over zijn testament in dezer voege uit:

‘Nooit heeft vroeger de hand van eenig mensch zulk een document onderteekend. Men heeft koningen gezien, die onmetelijke schatten nalieten, keizers zijn gevlucht met medeneming van wagens, beladen met rijkdommen, bankiers hebben gegoocheld met millioenen en fortuinen opgebouwd, maar nooit had de wereld het schouwspel gezien van een eenvoudig burger, die, naar zijn welbehagen, met voorbeeldelooze mildheid, millioenen bij millioenen in vaste, tastbare waarden uitdeelt. De verbeelding schiet te kort bij dezen stroom van goud, bij deze honderden van millioenen; men vindt slechts woorden waarvan de zin en de beteekenis niet helder zijn voor ons begrip, waarvan men zich slechts bij benadering en door vergelijking rekenschap kan geven, en die toch werkelijkheden uitdrukken, door het goedvinden van een enkel man ter rechter- en ter linkerzijde uitgestrooid, alsof het rijpe appelen waren.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken