Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1892 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1892Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1892

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (25.09 MB)

Scans (85.32 MB)

ebook (26.95 MB)

XML (2.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1892

(1892)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Willy's leed.
Oorspronkelijke schets.

Ik was nog maar heel jong toen ik reeds tot het besef werd gebracht, dat een kind zeer ongelukkig kan zijn.

Niet juist door bepaalden rampspoed of ten gevolge van onvoorziene gebeurtenissen, doch zoo heel gewoon weg, zoo zonder dat iemand er eenig vermoeden van heeft.

Na den dood mijner lieve moeder bleef ik over met een zusje, dat twee jaren mijne jongere was.

Ofschoon papa geen directen werkkring had, was hij toch den ganschen dag ingespannen met allerlei zaken; het voornaamste evenwel, waaraan hij zich wijdde, was het landbouwersvak.

Om redenen zijne gezondheid betreffende had hij zich reeds vroeg aan het maatschappelijk leven onttrokken en, ten einde niet werkeloos te zijn, zijn geld in bouwland gestoken.

Dientengevolge woonden wij buiten, dat ik heerlijk vond. Ons huis mocht een waar paleis worden genoemd in vergelijking der stadswoningen van papa's vrienden, waar wij nu en dan op bezoek gingen.

De gangen, portalen en kamers waren ruim en hoog, en vóór ons huis was een groote lap gronds tot pleiziertuin ingericht; daar mochten mijn zusje en ik ons vrij bewegen.

Daar papa, om redenen mij onbekend, geen juffrouw voor de huishouding of om het opzicht over ons te houden, had genomen, spreekt het van zelf dat wij meer vrijheid hadden dan andere kinderen van onzen leeftijd. Om iets te noemen: wanneer ik 's morgens wakker werd, behoefde ik mijn geduld niet te pijnigen en af te wachten tot men mij roepen kwam, doch sprong fluks mijn bed uit en kleedde mij aan.

Op het netjes voltooien van mijn toilet werd zóó weinig acht geslagen, dat ik, naar het mij inviel, mijn mooie kleeren 's weeks, en 's zondags mijne leelijke aandeed.

Papa was gewoon zijn ontbijt op zijne kamer te nuttigen; mijn zusje en ik werd het in de huiskamer voorgezet, waarbij de meid ons hielp.

Heel gezellig was dat zeker niet, doch daar onze smaak in niets werd beperkt en wij, zoodra de laatste hap naar binnen was, mochten opstaan, zoo schikten wij ons daarin.

Wat mij aangaat, mijn eerste gang was gewoonlijk naar den tuin, en wanneer de zon dan scheen, leek alles mij hoopvol toe en dacht ik dat geen kind gelukkiger kon zijn dan ik.

Al spoedig echter begon de ochtend mij lang te vallen, ja werd het eene moeielijke taak hem door te komen, want het weinigje werk, dat papa gewoon was voor hij van huis ging mij op te geven, besloeg een te gering deel van den tijd om mij meer dan eenige oogenblikken afleiding te bezorgen, en werd soms bovendien nog bekort doordien het hem aan gelegenheid schortte, het voor mij gereed te maken. Zeer dikwijls luidde het: ‘Schrijf maar wat cijfers, ik heb nu geen tijd!’ waarna papa zich naar zijne velden spoedde of naar eene of andere vergadering waar hij werd gewacht.

Dan haalde ik fluks mijne lei te voorschijn, bekrabbelde die haastig met eenige cijfers en borg haar zorgvuldig weg tot papa haar kon nazien.

Als een eindeloos uitspanningsveld lag dan de dag voor mij uitgestrekt! O, jammer, zoo het regende, sneeuwde of stormde! Hetgeen mijn zusje afleiding bezorgde, lag niet op mijn gebied; ik had geen poppen, waarmede ik mij kon bezig houden of waarvoor ik kleertjes kon maken, - waar ik den tijd mede moest zoekmaken lag in een beperkten kring.

Op zekeren dag verscheen er een ster aan mijn jongenshemel; 't was Peter, de zoon van onzen tuinbaas, die mij een nieuw veld van werkzaamheden opende.

Nog zie ik zijne vaardige hand het eerste scheepje maken! Ademloos stond ik zijne kunstvaardigheid gade te slaan. Wat mij het meest in verbazing bracht, waren de eenvoudige materialen die Peter ten dienste stonden.

Een ‘klomp’ en een ‘mes’ was al wat ik in zijne handen zag.

Uit dit onooglijk stuk hout ontwikkelde zich van lieverlede een allerliefst vaartuigje, dat met zijne tallooze houtjes en draadjes mij een waar kunststuk toescheen op scheepsbouwgebied.

De eenvoudige boerenknaap, wiens talent ik stond te bewonderen, wist niet half welk een weldaad hij mij bewees. Van toen af aan toch was er geen sprake meer van verveling, geen angstvallig turen meer

[pagina 439]
[p. 439]

naar de lucht, ook geen minder streelende gewaarwording wanneer mijne zus mij op stelligen toon verbood: ‘iets van háár speelgoed aan te raken.’

Al waar mijn hart naar dorstte was een ‘mes’ en een ‘klomp.’

‘Mag ik asjeblieft je afgedragen klompen hebben?’ werd van toen af de vraag, die een glimlach bracht op menig stroef gelaat.

Uit dit voorafgaande zal allicht de gevolgtrekking worden gemaakt dat mijne zus en ik veel aan ons lot waren overgelaten, ja, dat papa zich weinig of niets om ons bekommerde.

Wat het eerste aangaat, dit mag als waarheid worden aangenomen, het laatste evenwel niet.

Vooral 's avonds gaf papa zich veel moeite om ons bezig te houden. Hij las ons menigmaal iets voor. Wel is waar uit groote-menschenboeken, doch wier inhoud hij wist te vertolken op eene voor ons begrijpelijke wijze, zóó dat ons kinderverstand het gelezene kon bevatten. Mijne zus en ik waren dan ook altijd verheugd wanneer wij papa een greep naar de boekenplank zagen doen.

Papa wist ook heel aardig te vertellen! Niet alleen uit zijne kinderjaren, maar ook van zijne latere levenservaringen. Mijn zusje zat dan altoos op zijne knie, en ik stond daarnaast, gretig elk woord opvangend.

Menigmaal brandde mij een vraag op de lippen!... een vraag met betrekking tot mijne moeder! Telkens echter werd zij teruggedreven; het was of vader stelselmatig elke toespeling op dit onderwerp vermeed. En toch, hoe smachtte mijn hart er naar om iets meer bepaalds omtrent haar persoon te weten te komen. Steeds drong zij zich aan mijne kinderherinnering op, zooals ik haar voor het laatst had aanschouwd.

Dat was op haar doodbed. Moeders fraai blond haar lag als een krans om hare slapen en zij zag bleek, heel erg bleek. Toch was het niet naar of huiveringwekkend om haar te zien.

Het kwam mij voor of zij sliep, rustig sliep, met een zachten glimlach om de lippen. Wat kon de oorzaak van haar schielijken dood zijn geweest? Want het was iets heel plotselings waardoor zij van ons werd genomen. Mijn zusje en ik hadden nog kortelings met haar op de canapé gezeten en zij had ons toen nog van allerlei verteld.

Kort daarna gingen wij naar den tuin, waar wij al spoedig in ons vroolijk gespeel werden gestuit door de treurmare, dat moeder ziek was geworden.

Thuis komende, zagen wij de dokterskoets voor de deur en ontsteltenis op aller gelaat. Het kwam mij voor of ik kindergeschrei hoorde en men vertelde ons later dat wij een zusje hadden gekregen, dat evenwel tegelijk met onze lieve moeder het leven verloor.

Daar niemand tijd had om zich om ons te bekommeren, hoorde ik dien sterfdag veel van moeder, dat niet voor mijne kinderooren was bestemd.

Moeder werd beklaagd! Er werd over haar gesproken als over iemand, voor wie het goed was dat de dood er zich over had ontfermd. Het scheen dat papa niet altoos lief voor haar was geweest!... Mijn hart stond stil bij die ontdekking. Niet lief voor moeder?... Voor de lieve, zachte moeder, met haar fraai goudblond haar en mooie blauwe oogen?.... O, het leek mij ontzettend!...

Was het daarom, dat ik haar meermalen een traan had zien wegpinken?

Al wat in mij was kwam in opstand bij die gedachte, en toen ik vader terugzag, keek ik hem ternauwernood aan.

Dien avond en nog menige daarna schreide ik mij in slaap en riep ik snikkend om ‘moeder’. Helaas! zij was onherroepelijk van ons gegaan!...

Soms droomde ik een heerlijken droom!

Moeder stond voor mijn bedje, boog zich over mij heen en drukte mij kus op kus op mijn voorhoofd en mond.

Ach! zoo vader had geweten welk eene leegte haar weggaan mij had gegeven. Misschien dat hij mij dan niet zoo gedachteloos elke liefkoozing zou hebben onthouden. Want een ruwe greep nu en dan naar mijn schouder, een tikje op mijn hoofd, ziedaar wat mij in ruil werd gegeven voor moeders warme omhelzingen. Wellicht dat die tegenstelling mij minder smartelijk zou zijn gevallen, indien mij de marteling ware bespaard gebleven, mijn zusje met liefkoozing op liefkoozing overladen te zien. Dit scheen zelfs hare kinderlijke bevreemding te wekken.

‘Waarom kust u mij altijd en Willy nooit?’ hoorde ik haar bij eene dergelijke gelegenheid vragen.

Mijn hart klopte onstuimig, mijn blik moet die vraag hebben herhaald, ik wachtte op vaders uitspraak.

‘Jongens kust men niet!’ was zijn antwoord, en de onverschilligheid, waarmede hij die woorden uitte, kwetste mijn arm kinderhart meer nog dan de woorden zelven.

't Kwam mij voor, dat na dien tijd papa mij soms met meer dan gewone aandacht bekeek, mijne trekken als het ware bestudeerde en van mij naar moeders portret zag.

Wat mocht de reden zijn dat hij merkbaar ontstemd den blik van mij afwendde?

Was er iets in mijn uiterlijk. dat hem onaangenaam aandeed? Ik nam mij voor mij daarvan te vergewissen, en bij een dier gelegenheden, nadat papa de huiskamer had verlaten, plaatste ik mij voor den spiegel.

Een onschuldig kindergelaat keek mij onderzoekend aan. Ik zag goudblonde lokken, die los en bevallig om voorhoofd en slapen golfden en hals en schouders bedekten; ik zag blauwe oogen met lange pinkers, juist zooals moeder ze had; ik zag kuiltjes ter weerszijden van een mond, die tanden omsloot zoo wit als krijt. Was dit leelijk? Was het afkeerwekkend, dat vader er het oog van moest afwenden?... Ik wist het antwoord niet te geven; mijn twijfel bleef bestaan. Toch merkte ik duidelijk, dat andere menschen van mij hielden, ook de dienstboden, die altijd mijne partij trokken tegenover mijne zus. Ook buitenshuis werd ik geliefd; zeer dikwijls werd ik op bezoek genoodigd, en ik zag dan duidelijk dat men mij gaarne lijden mocht.

Waarom papa dan alleen niet? Die vraag kwelde mij dag en nacht, ja, wondde steeds dieper mijn naar genegenheid dorstend kinderhart.

[pagina 440]
[p. 440]

Toch verwaarloosde papa mijne opvoeding niet. Neen, hij was zeer gesteld op goede manieren. Ging ik uit, dan luidde steeds zijne vermaning: ‘Zorg er voor, dat je me geen schande aandoet.’

Hiermede bedoelde papa natuurlijk dat ik mij net en ordelijk gedragen moest.

Nu, mijne houding aan tafel was dan ook altijd zóó, dat zij een prijsje uitlokte.

‘Kijk eens naar Willy, hoe netjes die aan tafel zit,’ hoorde ik meermalen zeggen, en niemand bevroedde hoe hartelijk die loftuiting mij in de ooren klonk.

Groot was mijn lust om ook eens iets te doen, dat... ja dat, misschien lijnrecht in strijd zou zijn met goede manieren, doch dat mij op één lijn zou plaatsen met mijne kameraadjes.

Om iets te noemen: Jack zag ik eens zijn mond zoo vol stoppen, dat zijne heele boterham er bijna in verdween. Hij wist wel dat het niet behoorlijk was, doch deed het maar om ons

illustratie
kardinaal de lavigerie.


aan het lachen te maken.

Hierin slaagde hij dan ook volkomen, wij proestten het uit. Den volgenden morgen, toen ik met mijne zus aan het ontbijt zat, beproefde ik Jack's kunstje na te doen; maar, of hij snaakscher van aard was dan ik, dan wel of ik het minder aardig deed, omdat er niemand was die ik wist er mede te zullen vermaken.... ik vond het erg flauw en deed het niet weer.

Toch had mijn onschuldige grap nog kwade gevolgen:

‘Als je jongensvisites uitwerken, dat je slechte manieren aanneemt, dan is het uit met de pret!’ zeide dien zelfden avond papa, en ik kleurde tot achter de ooren.

Natuurlijk had mijne zus uit de school geklapt; dit deed zij wel meer.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken