Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1893 (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1893
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1893Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1893

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.41 MB)

Scans (71.66 MB)

ebook (22.52 MB)

XML (1.76 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1893

(1893)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Postduiven.

Hebben de postduiven, die beroemde postduiven, afstammelingen van de bekende duif der Ark, ook een zeker instinct, waaraan zij gehoorzamen, bij hun wondervolle tochten? Worden zij, evenals de zwaluwen, geleid door een visioen der magnetische aardstroomen? Zouden zij, evenals de somnambules der kermissen, de gave hebben van een tweede gezicht?

Het is ongetwijfeld moeielijk op deze vragen een geschikt antwoord te geven; voordat wij echter eenige verschillende meeningen op dit punt zullen mededeelen, zal het niet ondienstig zijn eerst eenige bijzonderheden over deze merkwaardige dieren mede te deelen.

De trek duiven behooren tot geen bepaald ras. Een menigte kruisingen, die onder den Belgischen hemel plaats hadden, hebben de twee volgende hoofdsoorten doen ontstaan: de Luiksche en de Antwerpsche duif, die alle staten van Europa sedert 1870 hebben gewenscht, om hun militaire duiventillen daarmede te vullen.

De eerste onderscheidt zich door haar lieve, kleine vormen, haar kort bekje; haar oogjes schitteren als robijnen. De tweede is grooter, heeft een langen en stevigen bek; haar breede borst en de omvang harer vleugels zijn het kenmerk van een krachtiger en onafgebroken vlucht.

De duiven hebben niet zulke idealistische zeden als de goede Buffon meende.

‘Zij houden van gezelligheid, zijn gehecht aan elkander, zacht van inborst, rein en kiesch; zij houden de huwelijkstrouw hoog in eere, en overladen elkander met teedere liefkoozingen, vriendelijke streelingen, bescheiden kussen. Wie heeft nooit de aardige bewegingen gezien van het mannetje, als hij aan zijn vrouwtje het hof maakt? Hij komt nader, draait om haar heen, gaat, komt, zet een hooge borst op, en dat alles al buigende en kirrende; het schijnt zelfs dat hij haar een voorsmaak wil geven van het moederschap, want hij brengt haar voedsel en geeft het haar op dezelfde manier als zij het aan hun kleintjes zullen geven.’

De moderne naturalisten hebben, evenals overal, ook op dit rooskleurige idyllische beeld zwarte schaduwen geworpen; zij hebben de waarheid nagegaan van het vriendschappelijk verkeer tusschen de ‘twee duiven, die elkander zoo teeder beminden’, van den onsterfelijken fabeldichter Lafontaine, en wat de vraag betreft van de huwelijkstrouw, zij hebben meer dan eens een mannelijke duif niet alleen ontrouw zien worden aan mevrouw, maar haar met geweld - door slagen van den bek - dwingen om in vrede met haar mededingster te leven; zij hebben ook wel twee mannetjes gezien, die moede van hun vrouwen, haar onder elkander ruilden en voortaan rustig in hun boosheid voortleefden, zonder dat zij er eenige wroeging over schenen te hebben. Laten wij hopen, dat deze feiten slechts betreurenswaardige uitzonderingen zijn.

 

Het gebruik der duiven als brievenboden klimt op tot een zeer hooge oudheid, wij kunnen zeggen tot den zondvloed; Noach's duif was hoogstwaarschijnlijk een postduif. De Egyptenaren ten tijde van de Pharao's, de Romeinen ten tijde van Antoninus en César, gebruikten deze luchtpost, deze gevleugelde en ijverige postboden. Om spoedig het resultaat aan te kondigen der wedrennen, nam de duif in Rome de plaats in van onze telegraaf en telephoon. In de XIIde eeuw schiep de sultan Nasar-Lidin een postdienst door middel van duiven, welke Bagdad aan alle steden van Syrië en later van Egypte verbond. De Kalif Naser-Lidin bedacht het een naam te geven aan zijn vlugste duiven en wij weten hun afkomst daardoor aan te duiden; het was het stud-book der duiven, hetwelk gedurende vele eeuwen dat der renpaarden voorafging. Gedurende het beleg van Leiden gebruikte Willem de Zwijger ook postduiven om den moed der belegerden op te wekken door zijn berichten. De dankbare Leidenaars besloten dat deze vriendelijke boden op kosten der stad zouden gevoed worden en na hun dood opgezet en bewaard in het Leidsche stadhuis.

[pagina 159]
[p. 159]

De Parijzenaars van 1870 waren niet zoo dankbaar jegens de duiven, die hun toch gedurende het beleg hunner stad zulke uitstekende diensten hadden bewezen door hun met de provincies in verbinding te houden.

Ongelukkig had de keizerlijke regeering aan geen postduiven gedacht, en de duiven, waarvan men zich bediende, werden verstrekt door een Belgische postduiven- vereeniging. Op 200 duiven, door de besturen der Nationale Verdediging losgelaten, keerden 73 in Parijs terug, dragers van 115000 photomicrographische depêches, die men in buisjes had gestoken van ganzepennen en die in hun staartveeren genaaid waren. Een hunner volbracht zes reizen; zesmalen per ballon weggebracht, kwam zij zesmaal terug met brieven uit Tours. Een andere, een prachtige Antwerpenaar, kwam viermaal terug, en de vierde maal viel zij stervend in haar til neer, gewond door een Pruisischen kogel. Het was de duif, die door Gambetta medegenomen in zijn ballon ‘Armand Barbès’, den 8en October in Parijs terugkwam; de ballon was om 2 uur 45 m. neergedaald, de duif was om 5 uur in Parijs terug, na 100 kilometer te hebben afgelegd; dat is een niet te versmaden snelheid, maar 't is nog niet het maximum van hun vlucht. De heer V. la Perre de Roe heeft in zijn boek over ‘de postduif’, waarin de nauwkeurigste en belangrijkste berichten voorkomen, vastgesteld, na den uitslag van 55 tochten te hebben nagegaan, dat de maximum snelheid der duif 1 K.M. 350 M. per minuut was of 81,5 K.M. per uur, en haar gemiddelde snelheid 180 K.M. per minuut of 64,1 K.M. per uur. De vlucht der duif is bijna even snel als die der zwaluw, die 1440 K.M. per minuut kan afleggen. Men geeft voorbeelden aan van buitengewone snelheid: een duif, die den naam ontving van ‘Gladiateur’, ging in een dag van Toulouse naar Brussel en legde aldus 90 K.M. per uur af. In 1885 den 28 Augustus kwamen duiven, losgelaten in Venasque door den heer du Bellec, in Toulouse terug na een vlucht van 113 K.M. per uur of van 1883 M. per minuut. De Engelschen kregen eens het idee om een duif los te laten op het oogenblik van het vertrek van den bliksemtrein tusschen Dover en Londen; deze trein maakt 96 K.M. per uur. En toch, de duif was 20 minuten vóór den trein in Londen. Wanneer men rekening houdt met de rechte lijn, door de duif gevolgd, dan berekent men dat zij 1984 K.M. in de minuut afgelegd heeft. Eindelijk volbrachten in 1884 vier duiven, toebehoorende aan graaf Karolyi, den afstand tusschen Parijs en Buda-Pesth in zeven uren, in een vlucht van 184 K.M. per uur, 5 K.M per minuut, 51 M. per seconde, dat wil zeggen met een snelheid die met 21 M. die van den storm overtreft.

Deze haast en behendigheid der postduiven om hun til terug te vinden zijn waarlijk verrassend. Een duif van goed ras keert altijd terug naar het dak, dat haar zag geboren worden. Zij zou nog liever op een dak van honger sterven, dan een woning binnentreden, die de hare niet is. ‘Ik heb duiven gehad,’ zegt de heer La Perre de Roc, ‘die mij door een vriend waren gegeven; ik heb ze losgelaten toen zij jongen hadden na een jaar gevangenschap, en zij verlieten onmiddellijk hun jongen om naar hun oude til terug te keeren.’

De postduiven zijn gewoonlijk zeer gehecht aan dengene, die haar verzorgt. Zij laten zich zonder weerstand door hem vangen. Zijn zij uit, dan behoeft hij slechts te fluiten om allen, die hem hooren kunnen, naar binnen te doen gaan. Indien een vreemdeling in de duiventil graan werpt, zullen de duiven het niet oppikken, zelfs niet na zijn vertrek.

 

Men weet dat een postduif onderworpen moet worden aan een geregelde dressuur; haar opvoeding begint als zij drie jaar is; dan brengt men haar een 500 M. van haar til, daags daarna 1 K.M., en zoo altijd den afstand vermeerderende, maar altijd in dezelfde richting. Wanneer de duif terugkomt in haar woning na een afstand van 40 à 50 K.M., dan is haar eerste onderricht geëindigd en er blijft niets anders over dan de dressuur te volmaken door voorbereidende tochten, die steeds langer en langer worden. Men begrijpt, dat dit een vrij eenvoudig stelsel is om aan de duif verschillende rustpunten aan te geven. Geheugen, een scherpe blik en behoefte aan voedsel stellen de duif in staat haar woning terug te vinden.

Maar hoe het uit te leggen dat duiven, door den spoortrein overgebracht op honderden mijlen afstand, in landen hun geheel onbekend, onmiddellijk den zekeren en rechten weg naar hun til vinden, na eerst eenige kringen beschreven te hebben in de lucht boven de plaats, waar men haar loslaat?

In 1875 bracht de heer Cassiers van Parijs naar Agen 22 jonge duiven, die tot dien tijd niet verder waren geweest dan tot Chatellerault; deze vogels weten echter hun weg te vinden en keeren in Parijs terug. De heer la Perre de Roc neemt van Antwerpen acht duiven mede, die nooit de zee waren over geweest; deze acht reizigers komen in Antwerpen terug. De dienst der militaire duiventillen laat in Ancona negen duiven, uit Rome medegebracht, los. Deze trekken heel Italië in volle breedte door en keeren in Rome terug. Zulke feiten zijn zeer talrijk en aan geen twijfel onderhevig.

De duif heeft dus, om haar te leiden op zulke reizen, niets anders dan het geheugen nutteloos bevonden en het normale gezicht, dat onvoldoende blijkt.

De meeste meeningen laten zich aldus samenvatten: deze vreemde eigenschap zou het gevolg en de samensmelting zijn van een menigte gewaarwordingen, indrukken, herinneringen en instinctmatige redeneeringen, wat eigenlijk niet veel beteekent. De heer de Rochas denkt, dat het strikt genomen niet noodig is aan deze vogels een bijzonder zintuig toe te kennen. De geschiktheid tot oriëntatie zou bij den mensch in zeer onontwikkelden toestand aanwezig zijn. ‘Ik heb,’ schrijft hij, ‘in Touraine een geestelijke gekend, die zeer gevoelig was voor electrische invloeden, en die, na in het rond gedraaid te hebben, geblinddoekt het Noorden wist te vinden.’

Dr. C. Viguier ontvouwt een zeer geleerde en vernuftige theorie; hij gelooft aan het bestaan van een bijzonder zintuig van oriëntatie en hij ziet daarvan het orgaan in de halfronde kanalen van het oor.

De heer La Perre de Roc vraagt zich af: ‘Wat is dan toch dit instinct, dat den vogel door de ruimte

[pagina 160]
[p. 160]

geleidt, alsof hij voorzien is van een kompas, waarvan de magneetnaald hem onophoudelijk de richting aanwijst, die hij volgen moet?’

Eindelijk schrijft Michelet:

‘De vogel is een bij uitstek electrisch dier en meer dan eenig ander schepsel in verbinding met een menigte verschijnselen van weerkunde, hitte en magnetisme, welke onze zinnen en ons waarnemingsvermogen niet bereiken kunnen - hij kiest de rechte lijn, waarheen hij gaan wil, zonder eenig rustpunt, zonder eenigen gids. De luchtstroomen alleen, misschien ook onzichtbare magnetische stroomen, besturen zijn weg.’

Wij van onzen kant gelooven dat de onzichtbare magnetische stroomen van Michelet zichtbaar zijn voor de postduiven, evenals zij zichtbaar zijn voor zekere overgevoeligen van ons menschenras. Indien uit zich te meten met zekeren Williams, een bokser van naam. Master Jack, jaloersch misschien over het succes van wijlen zijn kunstbroeder in Londen, nam de uitdaging aan en alle avonden bokst hij met zijn tegenstander, te midden van een verguld hekwerk, in het nieuwe Circus.

Indien men het noodig oordeelde de strijders op te sluiten, dan gebeurde dit niet omdat de toeschouwers iets te vreezen hadden van den kangoeroe, want deze is, evenals allen van zijn familie, zeer zacht en heeft meer overeenkomst met het konijn dan met den leeuw; maar daar zijn tegenstander hem een beetje plaagt, verdedigt hij zich zoo goed als hij kan. Hij zou zich zelfs al te goed verdedigen, als men niet de voorzorg nam, hem vóórdat hij op het tooneel verschijnt, de klassieke schermhandschoenen aan te trekken. Dit valt nu juist niet in zijn smaak, want

illustratie
de boksende kangoeroe.


dit zoo mocht zijn, dan bevond zich het vraagstuk dicht bij zijn oplossing.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken