Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1893 (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1893
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1893Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1893

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.41 MB)

Scans (71.66 MB)

ebook (22.52 MB)

XML (1.76 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1893

(1893)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hongaarsche zigeunermuzikanten.

In zijn bekend boek ‘de Zigeuners en hun muziek in Hongarije’ sprak Franz Liszt de meening uit, dat de Hongaren hun muziek aan de Zigeuners hadden ontleend, en sedert dien tijd heeft men dit oordeel telkens weer moeten hooren, zoodra een kapel van deze bruine, Hongaarsche vedelaars zich in een groote stad buiten Hongarije lieten hooren.

Door zijn dichterlijke phantasie meegesleept, schildert Liszt den stam der Zigeuners als een volk, welks gelijken nog nooit onder de zon geleefd heeft en ook nooit meer leven kan.

‘De vrede, welken de Zigeuners in Hongarije genoten,’ zoo verklaart hij, ‘liet hun vrijen tijd genoeg om alle uitwendige indrukken op te vangen en al hun innerlijke begaafdheden daarop te richten om de geheimzinnige eerste oorzaken hunner aanhankelijkheid aan het natuurleven, aan hun raadselachtigen stam, aan hun duistere afkomst in dichterlijken vorm uit te spreken. In een rust zonder gevaren, in een werkeloosheid, die slechts zelden door honger of door vervolgingen verstoord werd, hadden zij volop tijd om te droomen, hun dagen in zoet nietsdoen door te brengen, totdat eindelijk hun gevoel een bepaalden vorm aannam en mettertijd een geheel eigenaardigen, door alle rusteloosheid en beweging hunner hartstochtelijke ziel vervulden kunstvorm verkreeg. Hoe meer zij zongen en speelden, des te beter leerde hun omgeving hen verstaan, des te meer dankte men hun, en dit was hun een spoorslag altijd ijveriger te leeren musiceeren.

‘Zoo kon dus de Zigeunermuzikant een Zigeunergehoor niet langer voldoen, en daarom moest de kunstlievende Hongaar de rol van een Mecaenas op zich nemen, wat hem ongetwijfeld als een verdienste moet aangerekend worden, want zijn bescherming heeft de Zigeunermuziek, die wij heden verkeerdelijk Hongaarsche muziek noemen, tot zulk een hooge volmaaktheid verheven.’

Ten gevolge van deze voorstelling van Liszt en gesteund door berichten van in Hongarije reizende Engelschen, Duitschers en Franschen, heeft zich in het geheele Westen van Europa de meening ontwikkeld, dat men alleen in Hongarije de Zigeunermuzikanten in hun volle, oorspronkelijke eigenaardigheid kan aantreffen. Deze meening wordt echter in het boek ‘Muziek en Musici in Hongarije’ door

[pagina 347]
[p. 347]

Stefan Bastalus tegengesproken, die niet slecht de sprookjesachtigheid van de meening, als zou er een eigenaardig oud-Zigeunerdom in Hongarije bestaan, bestrijdt, daar de Hongaarsche Zigeuners reeds sedert lang zonder uitzondering de zeden en gewoonten van het Hongaarsche volk hebben aangenomen, maar ook daarvan uitlegging geeft, dat de Hongaarsche muziek volstrekt niet een door de Hongaren aangenomen Zigeunermuziek is, welke de Zigeunerkunstenaars ten gehoore brengen.

Terwijl Bastalus van den eenen kant de ontwikkeling schetst der nationale Hongaarsche muziek en haar eerste, historisch begin bewijst, toen zelfs wetten en rechtszaken in gezangen werden voorgedragen, en haar verder uit de oude kerkgezangen en het volkslied tot haar hedendaagschen ontwikkelingstrap volgt, gelukt het hem aan den anderen kant, het duidelijk te bewijzen dat de stam der Hongaarsche Zigeuners zich bij het Hongaarsche volkskarakter ingelijfd en zich daarmede vermengd heeft, waardoor zij de Hongaarsche muziek, dat wil zeggen de uit het nationale volkslied voortgekomene dansmuziek, tot hun eigen muziek gemaakt hebben.

Wij mogen dus op grond dezer bewijsvoeringen gerust aanvoeren, dat dit veranderingsproces sedert de 15e eeuw onafgebroken voortduurt, want de Zigeuners waren reeds van het begin dezer eeuw in Hongarije geduld en ontvingen zij vrijbrieven om zich ergens neder te zetten of zich vrij te bewegen, terwijl zij in andere landen overal vervolgd werden, ja zelfs buiten recht en wet stonden.

In politiek-nationaal opzicht versmolten de Zigeuners zich nooit met het Hongaarsche volk. Het laatste toonde hiertoe geen neiging, en de beide stammen zouden ook heden nog niet te vereenigen zijn; maar desniettemin spoort de zucht tot zelfbehoud den Zigeuners aan, op ieder gebied hun bekwaamheden te doen gelden, en zoo zou het waarlijk wel een wonder genoemd kunnen worden als zij gedurende vier eeuwen zich niet de zeden en gebruiken van een volk hadden eigen gemaakt, dat hun, zelfs al was het aan den uitersten hoek van een dorp, een vreedzaam onderkomen had toegestaan.

In de vorige eeuw had Hongarije zelfs nog voortdurend zwervende, onder tenten huizende Zigeuners (niet te verwisselen met de hedendaagsche rondtrekkende landloopers), maar ook deze kwamen aanhoudend in aanraking met het landvolk en zijn tegenwoordig geheel verdwenen.

Een gedeelte der tegenwoordige Zigeuners spreekt in het geheel niet meer het oorspronkelijke idioom van dezen stam, en ook de rest heeft daarvan nog slechts brokstukken bewaard. De vroeger vermelde algemeene inlijving is dus zeker slechts op toevallige uiterlijkheden van toepassing, zooals bij voorbeeld het bonte mengsel van allerlei onderdeelen der Hongaarsche dracht, waaraan zij met meer taaiheid hechten dan het volk van Arpad zelf, een eigenaardigheid, die zij echter met geen andere Zigeuners van Europa gemeen hebben.

Toen de Zigeuners in Hongarije gastvrij geduld werden, namen zij spoedig hun levenswijze aan, en bekwaamden zich toen ook tot de kunst der toenmalige volksviolisten.

In de muzikantenfamiliën van dezen volksstam is van de 15e eeuw tot op onze dagen de viool erfelijk, evenals in de koningsgeslachten de schepter. En zoo zal het niemand vreemd voorkomen, wanneer sommige familiën zich zoodanig in de voordracht van Hongaarsche muziek inleefden, dat hun voortbrengselen langzamerhand algemeene bewondering wekten. Zoo ontstond hun kunstenaarschap, dat tegenwoordig in de wereld zulk een algemeenen bijval ondervindt.

De oudere muziek ontvangen zij bij overlevering van elkander. Ieder erft zijn deel, de violist van den violist, en zoo de violoncellist, de klarinettist, de cymbalist enz., ieder van zijn voorganger, waardoor zij het op deze manier tot hooge volkomenheid in de uitvoering brengen.

En dat dit zoo was, is een geluk voor de Hongaarsche muziek te noemen. In het gevoel van den bijna onafgebroken strijd der vorige eeuwen in Hongarije, was dit veld zonder de Zigeuners waarschijnlijk geheel en al onbebouwd gebleven. Zoo vond hij echter ook op dit gebied een verlaten post en maakte zich langzamerhand tot eenigen meester van het geheele terrein. En daar hij deze plaats goed wist te vervullen, zoo dacht niemand er meer aan, hem daaruit te verdrijven.

Verscheidene gefortuneerde landheeren lieten voor hun dienst Zigeuners opleiden; hun meesters waren dan ervaren musici. Voor de voorname wereld van Budapesth spelen nog in onzen tijd wetenschappelijk geleerde Zigeuners. Zulke welonderwezen Zigeuners worden dan door andere muziekkapellen met meer of minder geluk nagebootst.

Het is waar, de schoone dagen der oude Zigeunerheerlijkheid, toen bij vroolijke drinkgelagen den wakkeren bruinen vedelaar kleine en groote bankbiljetten in menigte toevlogen, zijn sedert lang voorbij, vooral in de hoofdstad van het land. Wel juicht hier en daar nog een vroolijk gezelschap, als de ‘primas’ in onberispelijk avondtoilet, met salonfrak aan, het lievelingslied der dischgenooten aanheft. Maar wanneer het tot ‘inzamelen’ komt, dan vallen er geen groote banknoten meer op het bord, evenals in dien tijd, toen de Magyaarsche aristrocratie nog over goed gevulde geldtasschen beschikte en zoo menige landjonker de helft van een in tweeën gescheurd honderd-florijnen-stuk den primas op het voorhoofd plakte.

Tegenwoordig zou men het brooddronkenheid noemen van hem die zich zulk een grap veroorloofde.

De Hongaarsche adel is veel armer en ernstiger geworden, en niemand kan dit zoo goed beoordeelen als het gewezen enfant cheri van den kleinen adel - de Zigeuner. Er zijn geen Hongaarsche Nabobs meer, die zich de weelde van een eigen uitgezochte Zigeunerkapel kunnen veroorloven en die - evenals de onvergetelijke Komaromy Gyuri, en de schitterende cavaliers van den ouden tijd, en de steeds vroolijke Ibrany Ferko -zelf hun lijfprimassen lieten opvoeden.

Wel was dit een opvoeding, die met het meer gebruikelijke opvoedingssysteem niet veel gemeens had. Graaf Alexander Telei, zelf een gulle Maecenas van alle bruine vioolspelers, richtte eens in Klausenburg aan den eersten violist de vraag, van wien hij eigenlijk zijn kunst had geleerd.

[pagina 348]
[p. 348]

‘Van den genadigen heer Ibrany Ferko,’ was het antwoord.

‘Jij, dwaas, die kan zelf geen noot spelen.’

‘Doet niets, hij was toch mijn meester!’

‘Zoo, hoe dan?’

‘Nu, de zaak is heel eenvoudig. Speelde ik een melodie niet zooals het behoorde, dan wierp mij de genadige heer onder het spelen een glas naar het hoofd, en dit ging zoolang voort, totdat ik zonder fouten kon spelen.’

Het komt nu nog wel eens voor, dat ontoerekenbare dorpstwistzoekers hun woede koelen op eenige spelende arme duivels, maar het geslacht dier dolle kemphanen, die, op hun geld pochend, den Zigeuner tot het doelwit hunner dwaze buien kozen en hem nu eens om de ooren sloegen, dan weer liefkoozend vertroetelden, zijn door het geheele land bijna uitgestorven. In ruil daarvoor is echter de in zijn levensgewoonten zoo conservatieve Zigeuner een internationale muzikant geworden, die tot zijn zinspreuk trotsch het gezegde kiest, dat het vaderland van den kunstenaar de geheele wereld is.

Het is nog slechts eenige tientallen van jaren geleden, dat een Hongaarsche grondbezitter in Parijs verbazenden opgang maakte door een Zigeunerkapel, die hij met zich voerde. Misschien was dit de eerste kapel van bruine muzikanten, die zich buiten de grenspalen van Oostenrijk-Hongarije waagden. Sedert dien tijd is de Zigeuner, door den strijd om het bestaan voortgedreven, een bijna even rustelooze trekvogel geworden als zijn ketellappende en paarden beslaande stamgenoot.

In Londen speelt hij in de salons van den prins van Wales en in de reuzenzalen van het Kristallen Paleis, in Parijs ontmoet men hem in de voornaamste huizen van de geboorte- en finantie-aristocratie.

Trouville en Dieppe, Kissingen en Ems, Etretat en Franzenbad hooren geregeld de nu eens smartelijk klagende, dan wild jubelende tonen zijner viool.

Door blinkende kronen, dollars en roebels gelokt, vreest hij noch den verren weg over het groote water, noch den korten over de golven der Oostzee naar Zweden, en dringt in het binnenland van het rijk der witte Czaren. En ondanks dit alles is het bezit van een klein huis in de afgelegen straten eener provinciestad wellicht de grootste rijkdom, dien een Zigeuner zich ooit door zijn spel verworven heeft.

Farcas Miska is, naar ons weten, de eenige primas, die het verstond, het verdiende geld te bewaren. Alle andere genooten van zijn talent en beroemdheid, de onvergelijkelijke Patikárus en de onder zijn gelijken groote Rasz Pál, de in de salons der hoog adellijken vertroetelde Berkes en de reislustige Balacz, Bunko, de lieveling van de jeunesse dorée tusschen het jaar '50 en '60, en de oude Erdelyi, eens de meest geliefkoosde Primas van Zuid-Hongarije, zij allen brachten het niet verder dan tot een zeer sober levensbestaan. Want ook de Zigeuner is een cavalier in dien zin, dat hij edele liefhebberijen er op nahoudt en met zijn geld niet kan huishouden.

Van nature een hartstochtelijk speler, brengt hem zijn zwervend leven niet zelden op zulke plaatsen, waar spelers van beroep hun offers zoeken. En er zijn er velen die, na een toer van verscheidene maanden door Engeland en Frankrijk, hun zuur verdiende goudstukken op één avond in Monte-Carlo verspeelden.

Natuurlijk, ook van veel zoets omringd is het Zigeunerleven. En mag men geloof hechten aan alles wat de zwartgelokte muzikanten over hun kunstreizen in verre landen verhalen, zoo zou er menige blonde dochter van Albion of Zweden verliefd zijn geworden op de knappe jongens, die in hun roode galabroeken en attila's - het speelkostuum der muziekkapellen - een vrij wat beter figuur maken dan als zij in hun dikwijls afgedragen zwarte rokken optreden, waarvan men genoeg kon zien dat zij hun niet op het figuur zijn gepast. Wanneer de trouw nu juist niet de sterkste zijde is van het Zigeunerkarakter, zoo zorgen de meesten toch nog uit de verte vol offervaardigheid voor hun vrouw en kinderen. Al bezorgt ook het buitenland hem nog zooveel roem en geld, zoo hangt toch de Zigeuner met alle draden zijner ziel aan het vaderland. Daar wordt hij niet aangegaapt maar - verstaan.

En hij wil verstaan worden, zooals iedere kunstenaar, die eerst dan opluikt, als hij de macht zijner talenten op de toehoorders ziet werken. Het is mogelijk dat de Zigeuner ergens in een schitterende zaal van het casino-gebouw van Trouville, aan de nieuwsgierige blikken van een hoog elegant gezelschap blootgesteld, nauwkeuriger speelt dan tehuis, maar zich zoo te geven als hij is, de smarten en vreugden zijner eigen ziel door zijn instrument te vertolken - dit is hij slechts in staat te doen in zijn land, als hij toehoorders vindt, die met de klanken zijner viool schreien of vroolijk juichen. Slechts dan klinken ons uit zijn spel de dansende knapen in de ooren. Slechts dan hooren wij uit zijn melodieën het weeklagen der verlaten bruid, de toorn van den bedrogen minnaar, het strijdgewoel van de voor het vaderland kampende legerscharen.

Daaraan mag het ook liggen, dat er over eenige directeurs der Zigeunerkapellen zulke verschillende oordeelen in omloop zijn. Niemand kan echter het spel van een Zigeuner juist beoordeelen, die hem nooit hoorde spelen in den kring van een kleine schaar sympathieke vrienden van Hongaarsche muziek. Geheel andere tonen zijn het dan, die hij aan zijn viool weet te ontlokken, tonen die tot het diepste van het hart dringen, nu eens oude smart opwoelen, dan weer oud en nieuw leed doen vergeten. Nu eens dwarrelen zij rond met pakkend geweld in stormachtigen dans, om in het volgende oogenblik u weemoedig te herinneren aan hetgeen u eens het liefste was op aarde. Ja, slechts in zijn eigen land wordt deze zanger bij Gods genade geheel en ten volle verstaan, en daarom trekt hij altijd weer naar huis, ondanks de booze tijden die voor hem zijn aangebroken.

Want ach! geen banknoten meer, slechts armzalige koperen munten vallen in het bord van den ophaler. De Zigeuner is den Hongaar trouw gebleven, maar zijn vroegere vrijgevige patroons, waarin een groot gedeelte der oude Hongaarsche aristocratie belichaamd was - zij verdwijnen de een na den ander.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken